Behar-Bechukkotai

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasja Behar-Bechukkotai – Leviticus 25:1 – 27:34

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze sjabbat sluiten we de lezing van dit jaar van Sefer Wajikra – het boek Leviticus – af met wederom een ​​dubbele portie. Onze reis door de wetten van heiligheid en heilige rituelen sluit dit boek af, waarna we ons vervolgens gaan richten op Sefer Bamidbar – het boek Numeri.

Leviticus hoofdstuk 25 introduceert een aantal zeer belangrijke concepten. Deze concepten sluiten aan bij wat we tot nu toe in het boek hebben gelezen. Samen proberen ze ons te leren hoe we onszelf, ons leven, onze woorden en daden kunnen verheffen tot steeds hogere niveaus van kedushah / heiligheid. In Leviticus 25:17 lezen we een vers dat net zo goed in de litanie van mitswot in Leviticus hoofdstuk 19 had kunnen staan, die we kennen als de ‘Heiligheidscode‘. Als je dat hoofdstuk zorgvuldig leest, zie je dat in ons vers een aantal lessen terugkomen. Ons is geboden:

וְלֹ֤א תוֹנוּ֙ אִ֣ישׁ אֶת־עֲמִית֔וֹ וְיָרֵ֖אתָ מֵ־אֱלֹהֶ֑יךָ כִּ֛י אֲנִ֥י יְהֹוָ֖ה אֱלֹהֵיכֶֽם׃

Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben jouw God.

Deze mitswa lijkt vooral relevant in onze tijd. Het is ook door de eeuwen heen van belang geweest. Als we het door een Mussar-lens bekijken, vinden we een aantal toepassingen van deze fundamentele les. In Orchot Tzaddikim, hoofdstuk 8, wordt ons geleerd:

Iedereen die zijn medemens pijn doet, overtreedt een verbod, zoals er staat: “En gij zult elkaar geen onrecht aandoen, maar ge zult de Eeuwige vrezen” (Lev. 25:17).

De zin “gij zult elkaar geen onrecht aandoen” heeft betrekking op het onrecht aandoen met woorden (Talmoed Baba Metzia 58b). Onze rabbijnen, hun gedachtenis zij tot zegen, zeiden: “Alle poorten zijn gesloten voor het aanhoren van beschuldigingen tegen de berouwvolle, behalve de poort van het onrecht voor het aandoen van onrecht aan een mede-Jood” (Ibid. 59a). Daarom moet men er zeer voorzichtig mee zijn om zijn medemens op geen enkele manier pijn te doen – niet door daden en niet door woorden.

Sommige vertalingen geven het woord “medemens” in de tekst weer als iemands “mede-Jood”. Slechts een paar alinea’s later in Orchot Tzaddikim wordt ons echter geleerd dat het hier niet alleen gaat om het niet onrechtvaardig behandelen van mede-Joden:

“Gij zult uw medemens niet behandelen zoals een schuldeiser doet” (Exodus 22:24), wat betekent dat u de lener geen pijn mag aandoen. En de uitlener dient zelfs te vermijden de lener erop aan te spreken wanneer hij weet dat de lener geen geld heeft om de lening terug te betalen (Baba Metzia 15), want de schuldeiser pijnigt de schuldenaar met dit soort gedrag.

En we zijn gewaarschuwd om de eigenschap wreedheid uit onze ziel te verwijderen, zoals geschreven staat: “Gij zult geen weduwe of wees kwellen” (Exodus 22:21), en er staat ook geschreven: “Gij zult elkaar geen onrecht aandoen en gij zult uw God vrezen” (Lev. 25:17).

Ons wordt geboden de armen hun onderpand terug te geven, zoals geschreven staat: “Als u het kleed van de arme als onderpand neemt, moet u het hun teruggeven voordat de zon ondergaat” (Exodus 22:25), zoals er staat: “En wanneer een ander tot mij roept, zal ik luisteren, want ik ben genadig.” Evenzo staat er (Exodus 22:20): “En u zult een vreemdeling geen onrecht aandoen of onderdrukken.”

In Sha’arei Teshuvah tilt Rabbeinu Yonah Gerondi dit principe naar een nog strenger en hoger niveau en leert:

Iemand die een weduwe of wees kwelt en pijn doet – of het nu door diefstal, bedrog, schande of welke vorm van pijn dan ook is – is strafbaar met de dood, door toedoen van de hemel.

. . . Er staat geschreven (Exodus 22:21-23): “U mag geen weduwe of wees mishandelen. Als u hen onderdrukt, zal Ik hun geroep verhoren zodra zij tot Mij roepen. En Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden… Wie een ander pijn doet, overtreedt een negatief gebod – zoals er staat (Leviticus 25:17): “Men mag zijn naaste niet onderdrukken.”

Zeker, het begrip verbaal onrecht heeft een belangrijke rol gespeeld in de manier waarop commentatoren door de eeuwen heen het vers hebben geïnterpreteerd, gebaseerd op Baba Metzia. Als we erover nadenken, worden we in deze verdeelde en uitdagende tijden omringd door te veel voorbeelden van verbaal onrecht. Zoals zo vaak het geval is met verbaal onrecht, kunnen we overvloedige inspiratie en leiding vinden bij rabbijn Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim. In zijn werk, Sefer Shmirat HaLashon, leert hij:

In Leviticus 19 wordt ons geleerd: “Ga niet roddelen onder uw volk” (Leviticus 19:17), “U moet uw naaste zeker terechtwijzen en niet omwille van hen zonde dragen.” Verderop, in Leviticus 25:17, wordt ons geleerd: “Doe elkaar geen onrecht aan”, wat betrekking heeft op verbaal onrecht, wat ook onder de categorie kwaadspreken valt.

Zouden we de machthebbers in onze tijd kunnen doordringen van het grote belang van deze lessen en hen helpen inzien hoe giftig een groot deel van het publieke debat tegenwoordig is? Dit zou inderdaad een prioriteit voor ieder van ons moeten zijn.

Maar terwijl we nadenken over deze les uit onze gemeenschap en de lessen van onze commentatoren, zouden we allemaal eerst onze eigen woorden, daden en daden moeten onderzoeken. Onze studie en beoefening van Mussar zouden ongetwijfeld een impact moeten hebben op de mensen om ons heen en de wereld daarbuiten. Toch weten we als studenten van Mussar dat we bij onszelf moeten beginnen.

TER FOCUS:

  • Zoals zo vaak het geval is met de mitswot in Leviticus 19, houdt ons vers een en ander in evenwicht: “Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben uw God.” Hoe interpreteer je het tweede deel van het vers in relatie tot het gebod: “Doe elkaar geen onrecht aan?” (Leviticus 25:17)
  • Op welke middot kan je leunen terwijl je streeft naar het vervullen van de leer in Leviticus 25:17?
  • Welke middot vormen een uitdaging of struikelblok bij het nakomen van deze mitswa?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Emor

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasja Emor – Leviticus 21:1-24:23

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week richten we ons op de laatste reeks parsjiot in Sefer Vayikra. Hoewel de inhoud zich grotendeels richt op Kedushah / Heiligheid, richt de inhoud zich meer op de aspecten van het leven van Kedushah die we wellicht nauwer verbonden achten met het leven dat we vandaag de dag leiden. In tegenstelling tot de sterke nadruk op korbanot / offergaven in de eerste helft van het boek. Een belangrijk aandachtspunt in de portie van deze week, in hoofdstuk 23, is bijvoorbeeld de heilige tijd, zoals het hoofdstuk ons ​​leert over de kalender van het oude Israël. In de portie van volgende week lezen we over hoe we moeten omgaan met het land en degenen die voor ons werken.

In Shiurei Chumash Vayikra merkt rabbijn Shlomo Wolbe op dat,

nadat de Torah zaken van de Kavod van het priesterschap, de Kavod van Avodah / Goddelijke Dienst en de Kavod van de offers zijn behandeld, het onderwerp van de Kavod voor de Hemel en het verbod op chillul haShem / ontheiliging van Gods Naam worden behandeld, wat de strengste vorm van aveirot is.

We vinden hiervan een voorbeeld in Leviticus 22:32, waarin ons wordt geleerd:

וְלֹ֤א תְחַלְּלוּ֙ אֶת־שֵׁ֣ם קׇדְשִׁ֔י וְנִ֨קְדַּשְׁתִּ֔י בְּת֖וֹךְ בְּנֵ֣י יִשְׂרָאֵ֑ל אֲנִ֥י יְהֹוָ֖ה מְקַדִּשְׁכֶֽם׃

Je zult Mijn heilige Naam niet ontheiligen, opdat Ik geheiligd word te midden van het volk Israël – Ik, de Eeuwige die jullie heiligt.

Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, geeft in zijn commentaar op deze mitswa inzicht in dit concept van chillul haShem / de ontheiliging van Gods Heilige Naam. In Beyt Kelm Vayikra begint de Alter met het citeren van Spreuken 16:6,

בְּחֶ֣סֶד וֶ֭אֱמֶת יְכֻפַּ֣ר עָוֺ֑ן וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃

ongerechtigheid wordt verzoend door loyaliteit en trouw. En het kwaad wordt vermeden door angst/eerbied voor de Eeuwige.

Hij verweeft er ook een commentaar van Rabbeinu Yonah Gerondi in, die in zijn commentaar op hetzelfde vers uit onze passage leert:

Er is een ernstige ongerechtigheid – en dat is de ongerechtigheid van chillul haShem, de ontheiliging van Gods naam, die teshuvah / berouw en yissurin / kwellingen opschorten, maar alleen de dood volledig vergeeft, zoals staat in Jesaja 22:14: “Deze ongerechtigheid zal u nooit vergeven worden totdat u sterft.”

Wanneer iemand echter moeite doet om emet / waarheid te ondersteunen en dit volhoudt, zichzelf laat opwinden door de woorden ervan; het licht van de waarheid presenteert voor de ogen van andere mensen; de handen van anshei emet / mensen van de waarheid versterkt; en hun hoofden hoog houdt terwijl de kringen van onwaarheid worden verkleind… Zie, dit zijn de wegen van Kiddush haShem / de heiliging van Gods naam, van het geven van majesteit en schoonheid aan Gods geloof en aanbidding in de wereld, kracht en pracht aan de heiligheid van Gods Torah.

Men moet ernaar streven hun daden die dienen om God te heiligen, en de waarheid aan te wakkeren, te bevestigen en te ondersteunen. Dan zullen zij vergeven worden voor de ongerechtigheid van de chillul / ontheiliging met hun tesjoeva / berouw – met hun plaatsing van de waarheid tegenover de zonde van ontheiliging. De mate van hun berouw zal overeenkomen met de mate van hun zonde. Dit is de uitleg van: “Ongerechtigheid wordt verzoend door vriendelijkheid en waarheid.”

Weten we niet maar al te goed dat er in onze tijd voortdurend conflict is tussen degenen die onwaarheid steunen tegenover anderen die de waarheid zoeken? Dit is altijd al een onderdeel geweest van de menselijke conditie. Maar in deze tijd, waarin de media non-stop actief zijn en er talloze manieren zijn om waarheid en onwaarheid te verspreiden, is dit een nog grotere uitdaging.

Het bestuderen van de les van de Alter bracht deze uitdaging van onze tijd voor mij naar een spiritueel niveau, omdat hij het verbindt met chillul en kiddush HaShem. De Alter vervolgt: “De zonde van chillul HaShem is zeer ernstig, zo ernstig zelfs dat aan het einde van Talmoed Joma 86a wordt geleerd:

In het geval van iemand die Gods Naam heeft ontheiligd, heeft zijn berouw geen kracht om de straf op te schorten, noch heeft Jom Kippoer kracht om voor zijn zonde te boeten, noch heeft lijden alleen macht om hem vrij te pleiten. Integendeel, al deze machten schorten de straf op, en de dood vrijwaart hen, zoals staat: “De God der heerscharen werd aan mijn oren geopenbaard: Deze ongerechtigheid zal niet worden verzoend totdat u sterft” (Jesaja 22:14).

Rav Simcha Zissel vervolgt:

Iedereen van ons kan, God verhoede, struikelen over het begaan van de zonde van chillul HaShem, afhankelijk van onze eigen waarde (waarden/status/realiteit), zoals hierboven in de Gemara is vermeld.

Hoe waar! Zelfs de meest voorzichtige onder ons kan een misstap begaan, en in een moment van zwakte, of afwezigheid van tegenwoordigheid van geest en kavannah / intentie kunnen we spreken en handelen op manieren waarvan we diep van binnen weten dat ze mogelijk niet in overeenstemming zijn met emet / waarheid, en die we zouden kunnen zien als een chillul, een ontheiliging en vermindering van dat wat heilig is.

De Alter merkt op dat Rabbeinu Yonah in zijn leer in Sha’arei Teshuvah een remedie probeerde te bieden:

Men moet ernaar streven chesed te doen en iemands emet te versterken in alles wat men doet – of het nu fysiek is (met het lichaam), met hun nefesh (d.w.z. spiritueel), of met hun mammon (materiële middelen/geld). Dit is de ware betekenis van wat ons wordt geleerd in Spreuken 16:6:

בְּחֶ֣סֶד וֶ֭אֱמֶת יְכֻפַּ֣ר עָוֺ֑ן וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃

“Onrecht wordt verzoend door loyaliteit en trouw” – deze zullen iemand beschermen tegen chillul haShem. En door chesed vemet kan men voor deze zonde boete doen.

De Alter van Kelm besluit zijn les met de volgende woorden:

Geluk valt degene die hier acht op slaat ten deel, want zo iemand is een ish chesed die zijn geloof versterkt, en hierdoor zal de Heilige geheiligd worden door de werken van het individu en de versterking van emet. Als gevolg hiervan zullen zij yir’ah / ontzag voor het Heilige tonen, zoals het vers zegt:

וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃ –

Kwaad wordt vermeden door yir’ah met betrekking tot de Eeuwige.

In onze kakofonische en chaotische tijden doen we er goed aan om te reflecteren op wat we zeggen en hoe we het zeggen, en onszelf af te vragen of onze gedachten, woorden en daden het gevoel van kedushah / heiligheid in onze wereld versterken, een wereld die daar zo hard behoefte aan heeft.

TER FOCUS:

  • Kan ik me in de afgelopen week een moment herinneren waarop ik ervoor had kunnen kiezen om me op een andere manier uit te drukken om emet / waarheid en kedushah / heiligheid te versterken, in plaats van iets te zeggen waarvan ik diep van binnen wist dat het onwaar was?
  • Welke middah / middot kan ik de komende week gebruiken om chillul / ontheiliging te vermijden en emet / waarheid en kedushah / heiligheid te versterken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Parasja Acharei-Kedosjim

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasja Acharei-Kedosjim – Leviticus 16:1-20:27

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week lezen we opnieuw een dubbele portie Torah, waarbij we zowel Acharei Mot als Kedosjim lezen. Er valt zoveel te ontdekken in elk van deze porties. Ironisch genoeg kwam mijn invalshoek om ze te bestuderen door een toevallige ontmoeting tijdens een ontbijt. Laat me het uitleggen.

Zoals ik dit jaar al een paar keer heb opgemerkt, heb ik een groot deel van dit jaar doorgebracht bij mijn voormalige gemeente in Jackson, Mississippi. Voor elk van mijn maandelijkse bezoeken hebben vriendelijke gemeenteleden me onderdak aangeboden in hun fantastische bed & breakfast in Jackson. Na meer dan tien maanden is het echt een thuis geworden, zoals deze gemeente dat voor mijn vrouw en mij was toen we hier in de jaren 80 ons gezin stichtten. Het valt me ​​tegenwoordig altijd op dat ik, als er gevraagd wordt wat ik wil ontbijten, bijna altijd antwoord: “Na zo lang zou je denken dat ik wel weet wat ik wil.” Maar vanochtend was het een andere ervaring – en het ging niet om het eten. Meestal eet ik alleen. Af en toe komt er een gemeentelid langs. Vanochtend, toen ik me installeerde, zag ik een andere gast de eetzaal binnenkomen. Hoewel ik hem niet goed ken, hebben we elkaar in het verleden in Boston wel eens ontmoet. Hij was die avond in onze gemeente om over Israël te spreken.

Terwijl ik aan mijn koffie nipte en de nieuwssite Times of Israel las, zag hij mijn scherm. Hij kwam langs mijn tafel en vroeg: “Wat is er in de wereld aan de hand?” Ik begroette hem bij zijn naam. Hij antwoordde: “Ken je me?!?” Ik was er niet zo zeker van of hij zich mij zou herinneren als we elkaar weer zouden ontmoeten. Onze eerdere ontmoetingen waren, laten we zeggen, niet bepaald hartelijk, aangezien hij werkte voor een organisatie die een voorliefde had voor het aanvallen van leiders in de Joodse gemeenschap van Boston omdat ze in contact kwamen met bepaalde leden van de interreligieuze gemeenschap, met name moslims.

Ik herinnerde hem kort aan onze eerdere ontmoetingen, waarop hij antwoordde: “Ik hoop dat ik niet te gemeen was.” Ik verzekerde hem dat dit een eerdere periode in ons leven was en dat het vooral zijn baas was die ons bekritiseerde, vaak in bijzonder venijnige bewoordingen. Ik zei dat ik uitkeek naar zijn opmerkingen die avond.

Een paar ogenblikken later, nadat alle andere gasten waren vertrokken, riep hij me van de andere kant van de zaal. Omdat ik zo’n beetje klaar was met eten, pakte ik mijn koffie en iPad en vroeg of het goed was dat ik bij hem kwam zitten. Wat er bijna een uur volgde, was een hartelijk en helend gesprek, waarin we perspectieven en zorgen over onze huidige realiteit deelden.

Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat het mijn jetzer-ha-rah was die me ertoe aanzette om Times of Israel op mijn scherm te openen nadat ik hem had gezien. Terug op kantoor vervolgde ik mijn werk aan de “Torah vanuit een Mussar-perspectief”-van deze week. Plotseling drong het tot me door dat het misschien mijn Mussar was die aan het werk was tijdens die ontmoeting bij het ontbijt.

In Leviticus 19:15 wordt ons geboden:

לֹא־תַעֲשׂ֥וּ עָ֙וֶל֙ בַּמִּשְׁפָּ֔ט לֹא־תִשָּׂ֣א פְנֵי־דָ֔ל וְלֹ֥א תֶהְדַּ֖ר פְּנֵ֣י גָד֑וֹל בְּצֶ֖דֶק תִּשְׁפֹּ֥ט עֲמִיתֶֽךָ׃

U mag geen onrechtvaardige beslissing nemen: bevoordeel de armen niet, en toon geen respect voor de rijken; oordeel eerlijk over uw verwanten.

In de Koren Jerusalem Bijbel wordt de laatste zin van het vers – B’tzedek tishpot amitecha – vertaald als “in rechtvaardigheid zult u uw naaste oordelen.” In zijn vertaling vertaalt professor Everett Fox de zin als “met billijkheid dient u uw medemens te beoordelen!”

Hoewel mijn eerdere ontmoetingen met de spreker die avond jaren geleden waren, realiseerde ik me ook dat ze plaatsvonden vóór het begin van mijn reis in de Mussar-traditie en -praktijk. Iets dreef me ertoe om met hem in gesprek te gaan zonder me te concentreren op onze eerdere ervaringen.

Na hierover na te denken, raadpleegde ik onze Mussar-traditie en vond een passage uit Orchot Tzaddikim die commentaar geeft op dit vers uit onze preek. De anonieme auteur van Orchot Tzaddikim leert:

Als je iemand ziet die een woord spreekt of een daad verricht die zowel gunstig als ongunstig kan worden geïnterpreteerd, onderzoek dan of hij/zij een persoon is die God vereert. Zo ja, ben je verplicht hem/haar het voordeel van de twijfel te geven, zelfs als de ongunstige interpretatie waarschijnlijker lijkt. En als hij/zij een gewoon persoon is die zichzelf beschermt tegen zonde, en, zoals we allemaal doen, af en toe struikelt, is het nog steeds je plicht om twijfel opzij te zetten en in zijn/haar voordeel te beslissen. Onze Wijzen, gezegend is hun herinnering, zeiden: “Wie zijn/haar naaste beoordeelt op de schaal van verdienste, wordt zelf gunstig beoordeeld.” Dit is een positief gebod in de Torah, zoals er staat: “In rechtvaardigheid zul je je naaste beoordelen” (Lev. 19:15).

We kennen deze middah als dan l’khaf zechut – “beoordeel de ander gunstig.” In dezelfde geest leert Rabbi Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim:

In rechtvaardigheid zult u uw naaste beoordelen,” waarover onze Wijzen, gezegende herinnering, hebben gezegd (Avot 1:5): “Beoordeel ieder mens op de weegschaal van verdienste.” Zelfs als u iets vernederends in een ander ziet, moet u toch enige verdienste in hem of haar zoeken.

Sommigen zullen zich herinneren dat de Chofetz Hayyim vooral bekend is om zijn lessen over lashon ha-rah, kwaadspreken. Sterker nog, in zijn leer breidt hij dit concept van dan l’khaf zechut, uit.

Daarom gebiedt de Schrift dat je geen verhalen over een ander verkondigt en anderen niet de vernederende dingen vertelt die je over hen weet. Alle details van lasjon hara en rechiloet (roddel), en de grootsheid van de beloning voor degene die ervoor zorgt dit te vermijden.

Lasjon ha-rah was ver van mijn gedachten tijdens mijn ontmoeting bij het ontbijt. Maar toen ik iemand tegenkwam met wie ik een ongemakkelijk verleden had, vond ik het moeilijk om geen aandacht te besteden aan dan l’khaf zechut, vooral omdat ik de gemeenteleden zou begroeten vóór de presentatie van onze gast die avond.

Ik geloof ook dat andere middot me begeleidden, zoals anavah / nederigheid – ik ben veranderd, en ik moet rekening houden met de zekerheid die ook hij veranderd zal zijn. Dat werd bevestigd in ons gesprek tijdens het ontbijt. De middah kavod / eer speelde ook in mijn gedachten. Toen mij als rabbijn van de gemeente werd gevraagd of we de bijeenkomst konden houden, waar ik direct mee instemde, had ik immers geen idee wie er uitgenodigd zou worden om te spreken.

Tijdens ons ontbijtgesprek vanochtend beseften we allebei dat onze vorige ontmoeting voortkwam uit verschillende rollen en omstandigheden. We deelden onze gedachten en ontdekten hoeveel zorgen we delen in onze huidige realiteit, ook al hebben we verschillende opvattingen over allerlei kwesties. Toen we afscheid namen, met goede wensen voor de avond en de belofte om onze gesprekken thuis in de omgeving van Boston voort te zetten, voelde ik op de een of andere manier een lichtheid en opluchting.

Ik kon het niet laten me af te vragen of het inderdaad mijn yetzer was die die pagina op mijn iPad had geopend. Desalniettemin was ik dankbaar dat ik de controle had behouden en mijn studie en beoefening van middot en onze Mussar-traditie me had laten open stellen voor een nieuwe mogelijkheid om iemand weer te ontmoeten, alsof het de eerste keer was. Op dat moment voelde ik een immense hakarat ha-tov, dankbaarheid voor de kans om de middot te beleven en een nieuwe deur te openen.

FOCUS:

  • Denk aan een ontmoeting met iemand die je lang niet hebt gezien, met wie je een ongemakkelijke interactie had. Welke gebeurtenis, als die er al was, opende je toen je die persoon weer tegenkwam voor een andere benadering van die nieuwe ontmoeting?
  • Hoe komt dan l’khaf zechut / het gunstig beoordelen van de ander op jou over als een manier om te streven naar kedushah / heiligheid, wat natuurlijk de bredere boodschap van Leviticus 19 is?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Tazria-Metzora

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Tazria-Metzora – Leviticus 12:1–15:33

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week is er een dubbele portie Torah. Onze gedeelten, Tazria en Metzora, behandelen wetten met betrekking tot mensen die lijden aan huidziekten, waarvan velen door de eeuwen heen hebben begrepen dat ze het gevolg zijn van spirituele besmetting. Na de behandeling van huidziekten gaat de Torah verder met situaties waarin andere abnormale verschijnselen optreden, zoals in kleding en zelfs in de muren van huizen. Deze twee gedeelten worden vaak beschouwd als het meest raadselachtig in de hele Torah. Toen ik TazriaMetzora dit jaar opnieuw bestudeerde, kwam ik een les van rabbijn Yerucham Levovitz tegen die een extra en andere invalshoek biedt om deze gedeelten te lezen. Het is in overeenstemming met de ideeën van andere commentatoren, aangezien zij deze gedeelten verbinden met menselijke spraak en ons tegelijkertijd ook een nieuwe invalshoek bieden.

In Da’at Torah behandelt Rav Levovitz deze lezingen en vergelijkt ze met de parasja Sh’mini  van vorige week. Hij begint met een verwijzing naar Rambams Moreh Nevuchim, waarin Maimonides stelt:

Ik heb een reden en oorzaak om onze taal de heilige taal te noemen – denk niet dat het overdrijving of een fout van mijn kant is. Het is volkomen juist. Want de Hebreeuwse taal heeft geen speciale naam voor de voortplantingsorganen bij vrouwen of mannen… Het Hebreeuws heeft geen oorspronkelijke uitdrukkingen voor deze dingen en beschrijft ze slechts in figuurlijke taal en door middel van hints, alsof hij daarmee wil aangeven dat deze dingen niet expliciet vermeld moeten worden, en misschien daarom zouden we er geen namen voor moeten hebben. We zouden hieruit kunnen afleiden dat we erover moeten zwijgen. Wanneer we gedwongen worden ze te vermelden, moeten we daarvoor geschikte uitdrukkingen zien te gebruiken…

Elders vat rabbijn Marc Angel Rambam’s leer samen met betrekking tot de aandoeningen die in onze twee gedeelten worden genoemd: “Maimonides schreef dat we niet precies weten wat het betekent. Het lijkt helemaal geen medische aandoening te zijn, maar eerder een fysiek teken van een spirituele smet.”

Rav Yerucham Levovitz leert dat iemand die Rambam’s leer slechts oppervlakkig leest, de belangrijkere diepere betekenis zal missen en waarschijnlijk niet zal begrijpen wat belangrijk is. Hij vergelijkt wat ons in Parasja Sh’mini is geleerd over rituele reinheid en onreinheid (tum’ah), met betrekking tot dieren die als korbanot / offers kunnen worden geofferd, met de lessen over rituele reinheid en onreinheid met betrekking tot mensen in Parasja Tazria. Hij beschouwt de les in onze gedeelten van deze week als nog belangrijker voor ons, omdat we ernaar streven onszelf tot geschikte instrumenten te maken voor Avodat HaSjem – de dienst aan God. Rav Levovitz stelt dat als we Rambam’s les “zorgvuldig en diepgaand” onderzoeken, we “Rambam’s leer moeten leren als een sha’ar kedushah – een poort naar heiligheid.”

Hij stelt dat de besmettingen waarnaar in onze gedeelten wordt verwezen, gezien moeten worden als simanim / tekenen. Deze tekenen zijn bedoeld om de aandacht te vestigen op het feit dat de getroffen persoon de drager is van “gasut roeach / een grove of ruwe geest”. In dezelfde trant als andere commentatoren stelt hij dat ze een siman / teken zijn dat het individu zich schuldig heeft gemaakt aan lashon ha-rah / kwaadaardige of verboden taal (roddel).

Rav Levovitz verwijst vervolgens terug naar de leer van Rambam en stelt:

Rambam onthult ons dat we in deze beproevingen een siman / teken kunnen zien dat ons richting kedushah wijst. Kedushah is zo’n verheven zaak, dat we zelfs met betrekking tot taal en spraak een onderscheid moeten maken tussen reinheid en onreinheid. Hier zien we een duidelijk geval van lashon ha-kodesh / Heilige Taal. Lashon / taal heeft zijn eigen kedushah.

Rav Levovitz parafraserend, geloof ik dat hij ons leert aandacht te besteden aan wat er in en om ons heen gebeurt. Met de juiste aandacht kunnen we simanim / tekens zien die ons er op wijzen en ons er aan herinneren om steeds hogere niveaus van kedushah te bereiken in alles wat we ervaren – zowel fysiek als spiritueel. Hij stelt dat we ernaar moeten streven om ons eigen ga’avah / gevoel van trots opzij te zetten en van onze fouten te leren om duidelijk te zien dat we uit elk aspect van het leven lessen kunnen trekken. Gebaseerd op Rambam leert Rav Levovitz dat we ons niet moeten beperken tot het niveau van letterlijke taal. We moeten onszelf ertoe aanzetten om de spirituele en allegorische betekenissen te zien die achter de simpele betekenissen van de woorden liggen.

Tegen het einde van zijn leer in Da’at Torah citeert Rav Levovitz een les van Rabbi Yisrael Salanter in Ohr Yisrael, Brief 14:

Het is bekend, en de ervaring leert ons, dat om een dienaar van God, gezegend zij Gods Naam, zelfs op hoog niveau, te zijn zonder Mussar-studie – en kwaad in goed omzetten zonder Mussar – gelijk staat aan proberen te zien zonder ogen of te horen zonder oren.

Als fysieke wezens moeten we leren op zowel fysiek als metafysisch niveau. Rav Salanter leert ons ook:

Iedereen die zich überhaupt met Mussar-studie heeft beziggehouden, heeft duidelijk gezien dat deze spirituele oorzaak een obstakel vormt; het verlamt het hart tegen de voortgang van de rede (in de mate dat ze de staat van hun geloof werkelijk begrijpen, zoals hierboven vermeld). En zeker, de gebruiken van de wereld om ons heen en wat er nodig is om ze om te keren, bepalen ook het gedrag in dit opzicht.

Van jaar tot jaar, als we Tazria/Metzora lezen, gebiedt onze traditie ons om verder te lezen dan wat laag en zelfs weerzinwekkend kan lijken, om onszelf toe te staan ​​diepere betekenissen te vinden die we in ons hart en in onze ziel kunnen opnemen terwijl we steeds hogere niveaus van kedushah bereiken.

VOOR FOCUS

  • Welke simanim / tekenen ervaar je in je leven die je mogelijk wijzen op je ziels-curriculum met betrekking tot een of meerdere middot? Welke middot? Wees specifiek.
  • Wat kan je uit de lessen van Rambam en Rav Levovitz halen om je te helpen je inspanningen te focussen of je te heroriënteren om te streven naar grotere kedushah / heiligheid in je leven?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Sh’mini

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Sh’mini – Leviticus 9:1-11:47

Rabbi Eric S. Gurvis

In onze sidrah van deze week, Parasha Sh’mini, lezen we:

וַיָּבֹ֨א מֹשֶׁ֤ה וְאַהֲרֹן֙ אֶל־אֹ֣הֶל מוֹעֵ֔ד וַיֵּ֣צְא֔וּ וַֽיְבָרְכ֖וּ אֶת־הָעָ֑ם וַיֵּרָ֥א כְבוֹד־יְהֹוָ֖ה אֶל־כׇּל־הָעָֽם׃

En Mozes ging met Aharon de tent-der-samenkomsten binnen, en  toen ze weer naar buiten kwamen en het volk zegenden, verscheen de Majesteit van de Eeuwige aan het volk.

וַתֵּ֤צֵא אֵשׁ֙ מִלִּפְנֵ֣י יְהֹוָ֔ה וַתֹּ֙אכַל֙ עַל־הַמִּזְבֵּ֔חַ אֶת־הָעֹלָ֖ה וְאֶת־הַחֲלָבִ֑ים וַיַּ֤רְא כׇּל־הָעָם֙ וַיָּרֹ֔נּוּ וַֽיִּפְּל֖וּ עַל־פְּנֵיהֶֽם׃

Er schoot een vuur uit van de Eeuwige en verteerde het in-vlammen-opgaand offer en de vetdelen op het altaar en toen het volk dit zag, juichten ze en vielen in aanbidding neer. (Leviticus 9:23-24)

Rashi leert:

Mozes en Aharon spraken de woorden die “Het gebed van Mozes” (Psalmen 90:17) besluiten: “Moge de schoonheid van de Eeuwige, onze God, op ons rusten” — d.w.z. moge het Gods wil zijn dat de Sjechina rust op het werk van uw handen.

Ze riepen alleen deze zegen aan en geen andere zegen, want gedurende de hele zeven dagen van de installatie, toen Mozes de Tabernakel opbouwde, er dienst in deed en hem dagelijks ook weer afbrak, had de Sjechina er niet op gerust. De Israëlieten voelden zich beschaamd en zeiden tegen Mozes: “O, onze Leraar Mozes! Al de moeite die we ons hebben getroost, was alleen maar opdat de Sjechina onder ons zou verblijven, zodat we mogen weten dat de zonde van het gouden kalf voor ons is verzoend!” Mozes zei daarom tegen hen (Leviticus 9:6): “Dit is wat de Eeuwige jullie geboden heeft te doen, opdat de Majesteit van de Eeuwige aan jullie zal verschijnen.” Mijn broer Aharon is waardiger en voortreffelijker dan ik. Daarom zal de Sjechina door zijn offers en diensten op u rusten, en zullen jullie daardoor weten dat de Alomtegenwoordige God hem heeft uitgekozen om de Sjechina over u te brengen.

Deze les herinnert ons eraan dat, hoewel Mozes en Aharon degenen zullen zijn die de Tent der Samenkomsten binnengaan, en waarbij de offers een vaste plaats gaan innemen bij de Avodah/Goddelijke Dienst van onze voorouders in de oudheid, er een rol is weggelegd voor alle leden van de gemeenschap om de Sjechina/Gods Aanwezigheid in de gemeenschap voelbaar te maken. Natuurlijk moest iedereen zijn of haar offergaven aan de Kohanim en Levieten overdragen voor het offeren. Toch was dat niet de enige rol voor de leden van de gemeenschap.

In Shiurei Chumash Vayikra over onze verzen, leert Rabbi Shlomo Wolbe:

Deze twee verzen leren ons twee dingen. “En de glorie van de Eeuwige verscheen aan het hele volk.” Dit is de gilu’i ba-lev / de openbaring in het hart. “Vuur kwam tevoorschijn.” Dit is de gilu’i / openbaring op het altaar. Er is altijd een relatie tussen de staat van het hart van K’lal Yisrael / het collectief van Israël en de staat van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid. En het is allemaal afhankelijk van de gilu’i / openbaring in het hart van het individu.

Wanneer er een gevoel van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid in het hart van ieder mens is, zal er vast en zeker een zekere mate van gilu’i / openbaring van K’vod HaShem / de glorie van de Eeuwige voor het collectief zijn, zonder enige twijfel. Dan wordt de hashgachah / Goddelijke voorzienigheid ook openlijk onthuld, zoals het vuur dat uit de hemel neerdaalt en het offer op het altaar verteert.

We weten dat de verscheidenheid aan geloofsovertuigingen breed en divers is binnen K’lal Yisrael. De kans is groot dat dit tot op zekere hoogte altijd al het geval is geweest. We kunnen hiervan talloze voorbeelden aanhalen uit de Torah, uit de latere boeken van onze Tanach en natuurlijk uit de hele rabbijnse literatuur. Of ik nu de Torah bestudeer of in een Mussar Va’ad aanwezig ben, ik citeer vaak de volgende rabbijnse uitspraak die op veel plaatsen voorkomt:

יֵשׁ שִׁבְעִים פָּנִים בַּתּוֹרָה – De Torah heeft zeventig gezichten/verklaringen.

Dit in aanmerking nemende, hoe moeten we de les van Rav Wolbe  begrijpen? Roept hij op tot een universeel en uniek geloofspad met betrekking tot God en Gods voorzienigheid voor de Joodse gemeenschap? Na een aantal van zijn lessen in diverse werken te hebben bestudeerd, geloof ik dat niet.

Inderdaad, net zoals onze Mussar-traditie ons leert dat hoewel we allemaal dezelfde middot hebben, we die in verschillende mate hebben. Dienovereenkomstig weten we dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd dat we allemaal ons eigen ‘ziels-curriculum’ hebben. Hij stelt dit zelfs helemaal aan het begin van zijn boek Het Heilige in het Alledaagse. Ik geloof niet dat Rav Wolbe ons richting het idee leidt dat we uniform moeten zijn in onze overtuigingen. Integendeel, ik denk eerder dat hij leert dat we allemaal een deel zijn van K’lal Yisrael, ongeacht de kracht of inhoud van onze persoonlijke theologische standpunten.

Ieder van ons ervaart gilu’i / openbaring, of, als je dat liever hebt, onze ‘ah-ha’ momenten of inzichten op een andere manier. In een essay uit 1948 in Commentary Magazine beschreef filosoof Martin Buber openbaring op een manier die grote betekenis voor mij had toen ik het voor het eerst tegenkwam tijdens mijn studie op de universiteit en bij het seminarium. Commentaar leverend op openbaring schrijft Buber:

Soms hebben we een persoonlijke ervaring die verband houdt met de openbaringen zoals die openbaringen zijn opgetekend in de geschriften en zijn we in staat het pad ernaartoe te openen. We kunnen ons onverwacht bewust worden van een bepaalde waarneming in onszelf, die nog ontbrak tot op dat moment en waarvan we de oorsprong niet kunnen achterhalen.

Openbaring heeft zeker een bijzondere betekenis in de Joodse traditie (evenals in andere geloofstradities). Maar net als met alles wat we tegenkomen bij het bestuderen en naleven van onze kernleer, moeten we onthouden: “Er zijn zeventig gezichten van de Torah.”

Als ik Rav Wolbe’s commentaar op onze verzen uit Leviticus 9:23-24 lees en mij de scène bij de tent-der-samenkomsten voorstel, kan ik me gemakkelijk voorstellen dat de verschillende leden van de oude Israëlitische gemeenschap dit op hun eigen persoonlijke manier hebben ervaren. Voor mij is een belangrijke les uit Rav Wolbes werk dat, ook al ervaren en interpreteren we gebeurtenissen verschillend, we ernaar moeten streven onze plaats in K’lal Yisrael te behouden – in de collectiviteit van ons volk. Want zelfs als we de voorschriften van onze traditie op verschillende manieren zien en naleven, staan ​​we sterker als volk wanneer we samen staan, ondanks verschillende percepties van wat we hebben ervaren.

Dit is zeker altijd al een uitdaging geweest, en zoals dat ook in onze tijd nog steeds zo is. Maar terwijl we onze reis van Pesach naar Shavuot voortzetten en ons voorbereiden om samen op de berg te staan ​​voor Z’man Matan Toratenu – de tijd van het Geven van onze Torah – bid ik dat we een manier kunnen vinden om onze krachten te bundelen, ongeacht welke gezicht/kant (of kanten) van de Torah we zien en horen, zodat we de belofte van Verlossing en Vrijheid echt kunnen voelen en proeven op onze reis richting Pesach volgend jaar.

TER FOCUS:

  • Stel je de scène voor die in onze parasha van de week wordt beschreven, en de hierboven aangehaalde verzen in het bijzonder: Welke middot sterken je in je streven om deel uit te maken van K’lal Yisrael?
  • Welke middot dagen je in dit opzicht uit? Hoe kun je je richten op het versterken ervan middels je studie en beoefening van Mussar?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

De Torah heeft zeventig gezichten/verklaringen.

Shabbat Chol HaMoed Pesach

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Shabbat Chol HaMoed Pesach

Rabbi Eric S. Gurvis

Voor onze Torah-lezing op Shabbat Chol HaMoed Pesach keren we terug naar de nasleep van een scène uit het Exodus-verhaal dat we slechts enkele weken geleden lazen.
Terwijl hij afdaalt met de stenen tafelen met Gods woorden, ontdekt Mozes het gouden kalf dat de Israëlieten onderaan de berg hadden opgericht. Hij vernietigt de stenen tafelen met daarop Gods woorden.
Onze lezing voor Shabbat Chol HaMoed Pesach begint met Mozes in gesprek met God, waarin hij God smeekt Israël niet in de steek te laten. Mozes vraagt ​​ook om een ​​glimp van Gods Goddelijke Aanwezigheid te mogen zien, zodat hij zich veilig kan voelen bij het voortzetten van de missie waartoe God hem bij de Brandende Braamstruik heeft geroepen.

Pesach vierend in deze uitdagende tijden, en te midden van wat soms een allesomvattende duisternis lijkt, zouden ook wij graag een glimp van Gods Aanwezigheid willen opvangen. We willen graag een hint dat God met ons is, terwijl we de uitdagingen van onze tijd tegemoet treden.
Als Mussar studenten zou dit ons eraan moeten herinneren om te werken aan en met de middot Bitachon / vertrouwen en Emunah / geloof, terwijl we pogen die Aanwezigheid ook werkelijk te voelen. Maar net als met onze persoonlijke ziels-sterktes en -uitdagingen, is dit voor ieder van ons anders.

Tijdens Pesach in 1944 hield rabbijn Eliyahu Dessler een shmooz die is vastgelegd in zijn Michtav Me-Eliyahu, evenals in de Engelse editie, Strive for Truth. De lezing is getiteld “The Season of our Freedom” (Het Seizoen van onze Vrijheid). Hij becommentarieert de passage uit de Haggada: “Als de Heilige ons niet uit Egypte had gevoerd, zouden wij, onze kinderen en onze kleinkinderen, onderworpen zijn geweest aan de farao in Egypte.”

We kennen allemaal de passage uit onze Haggada die leert: “In elke generatie is een mens verplicht zichzelf te zien alsof hijzelf uit Egypte is vertrokken.” Als we dit naast de eerdere uitspraak plaatsen, herinneren we onszelf eraan dat de farao, althans de farao uit het verhaal dat we in deze tijd vertellen en herbeleven, er niet meer is. Niettemin heeft ieder van ons zijn eigen gevoel voor Mitzrayim / Egypte en Metzarim / Benauwde Plaatsen. Wij, en onze kinderen en kleinkinderen, voelen ons misschien niet tot slaaf gemaakt door de farao uit de oudheid. Maar we zijn nog steeds niet zo vrij als we verlangen, en onze wereld moet nog verlost worden.

Rav Dessler leert:

Alles heeft zowel een innerlijk als een uiterlijk aspect. Iemand wiens ego is afgestemd op de buitenwereld, ziet alleen de uiterlijke aspecten. In ballingschap bijvoorbeeld, ziet hij alleen een natie zonder eigen land, politiek en economisch afhankelijk van anderen.

Iemand die is afgestemd op de innerlijke waarheid ziet de fysieke feiten, maar ziet ze alleen als gevolgen. De primaire oorzaak, de ware oorzaak, is de spirituele situatie. Het is een staat van vervreemding van ons ware zelf, van slavernij aan de yetzer ha-rah. In de fysieke wereld neemt dit de gedaante aan van politieke of economische slavernij. Deze gedachte wordt verwoord in de Haggada wanneer we God danken “voor onze redding uit fysieke ballingschap en de verlossing van onze ziel uit spirituele gevangenschap.”

Toen ik deze les herlas in de dagen voor de start van ons feest, merkte ik dat de woorden van Rav Dessler op nieuwe manieren resoneerden terwijl ik reflecteerde op de complexiteit van onze tijd. We worden geconfronteerd met zowel fysieke als spirituele uitdagingen. Dit is inderdaad in elke generatie het geval geweest. Toen ik de woorden van Rav Dessler over de fysieke aspecten herlas, realiseerde ik me dat we te midden van zeer reële politieke en economische complexiteiten leven. Zijn woorden raakten me recht in mijn hart en ziel.

Toch, toen ik mezelf herinnerde aan de woorden uit de Haggada, Bechol dor vador – “In elke generatie is het de plicht van een mens om zichzelf te zien alsof hij uit Egypte is vertrokken”, realiseerde ik me en herinnerde ik me dat: we dit verhaal niet alleen moeten zien als een verhaal van lang geleden, maar als het onze – want we zijn nog steeds bezig Mitzrayim te verlaten. Voor mij raakten de woorden van Rav Dessler doel. Een schot in de roos!

Deze Pesach zijn zowel de fysieke als de spirituele uitdagingen maar al te reëel. Misschien is dat altijd wel waar. Toch vermoed ik dat ik niet de enige ben die het op een dieper en meer existentieel niveau ervaart. Onze studie en beoefening van Mussar, als hulpmiddelen die ons kunnen troosten en versterken, zijn nu net zo belangrijk als altijd. Laten we, terwijl we de nauwe grenzen van dit moment en waar we ons ook in onze levens bevinden, niet vergeten dat onze middot ons kunnen helpen ons evenwicht te bewaren. Om er maar een paar te noemen:

Anavah / Nederigheid

Savlanut / Geduld

Bitachon / Vertrouwen

Emunah / Geloof

Hakarat HaTov / Dankbaarheid (en letterlijker “het goede erkennen”)

Nose-a b’ol im Chaveyro / De last dragen met de ander

Gevurah / Kracht

Ometz Lev / Moed

Ieder van ons kan ongetwijfeld extra middot bedenken die relevant voor ons zijn op onze reis op dit moment. Net als Mozes willen we een glimp opvangen, een hint dat we niet alleen zijn. Laten we vooral niet vergeten: we zijn niet alleen. We hebben onze families. We hebben onze buren. We hebben onze leraren en onze medereizigers op dit Mussar-pad. En ieder van ons kan er op zijn eigen manier naar streven om een ​​Aanwezigheid te voelen die verder gaat dan onze fysieke realiteit.

Pesach gaat over geloof en standvastigheid terwijl we verder gaan op het pad naar vrijheid!

חֲזַ֨ק וֶֽאֱמַ֜ץ – Chazzak v’ematz – Wees sterk en moedig!

TER FOCUS:

  • Door welke middot voel je je op dit moment versterkt?
  • Welke middot verdienen op dit moment meer aandacht, zodat je die meer kracht kunnen geven?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Tzav

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Tzav – Leviticus 6:1-8:36

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze shabbat eindigt op het moment dat we het Pesach-feest verwelkomen. In onze traditie staat deze shabbat bekend als Shabbat HaGadol. Rabbijn Ronald Isaacs schrijft:

De shabbat die direct voorafgaat aan Pesach wordt Shabbat HaGadol genoemd, de “Grote sjabbat.” Volgens de traditie was de 10e Nisan in het jaar van de Exodus een shabbat. Het werd beschouwd als een grote gebeurtenis, in feite een wonder, dat de Israëlieten op die dag een lam konden uitkiezen om te offeren zonder lastiggevallen te worden door hun Egyptische meesters, die hen anders zouden hebben gestenigd voor een dergelijk gedurfd gedrag.

Een andere mogelijke reden voor de naam is dat de haftara (Maleachi 3:4-24), het profetische gedeelte, spreekt over de “grote dag” van God waarop de Messias zal verschijnen. Een verrassende verklaring voor de naam van Shabbat HaGadol is dat de mensen op deze shabbat later dan normaal van de synagoge terugkwamen vanwege de ongewoon lange preek die op deze dag gebruikelijk was.

Er zijn talloze andere interpretaties van waarom deze shabbat bekendstaat als Shabbat HaGadol. Niettemin hebben we nog steeds onze wekelijkse parasha, Parasha Tzav, voor ons. In Leviticus 6:2 lezen we:

צַ֤ו אֶֽת־אַהֲרֹן֙ וְאֶת־בָּנָ֣יו לֵאמֹ֔ר זֹ֥את תּוֹרַ֖ת הָעֹלָ֑ה הִ֣וא הָעֹלָ֡ה עַל֩ מוֹקְדָ֨הֿ עַל־הַמִּזְבֵּ֤חַ כׇּל־הַלַּ֙יְלָה֙ עַד־הַבֹּ֔קֶר וְאֵ֥שׁ הַמִּזְבֵּ֖חַ תּ֥וּקַד בּֽוֹ׃

Draag Aäron en zijn zonen het volgende op: Dit is de instructie van het in-vlammen-opgaand offer: dat is wat op de brandstapel op het altaar in vlammen opgaat, de hele nacht door tot aan de ochtend, terwijl het altaarvuur gedurende die tijd brandend moet worden gehouden.

Een mogelijke manier om het vers met een Mussar-bril te lezen, kan worden afgeleid uit Midrash Sifra Vayikra, waar ons het volgende wordt geleerd:

Tzav/Gebod: Er is geen Tzav/Gebod dat een individu niet aanzet tot זירוז/zeruz, ijver: zowel ten behoeve van de huidige situatie als voor toekomstige generaties.

Als studenten van Mussar beluisteren we hierin direct de middah zerizut / enthousiasme. Ik kan me goed voorstellen dat er bij jou thuis, net als bij mij, de afgelopen dagen en weken veel zerizut is geweest: schoonmaken, chametz opruimen of verkopen, boodschappen doen, koken – en meer – allemaal ter voorbereiding op Pesach, dat dit jaar precies aan het einde van de shabbat begint. Door deze timing moeten voor velen alle voorbereidingen al vóór de shabbat zijn afgerond.

In een les over dit vers in Shiurei Chumash biedt rabbijn Shlomo Wolbe een inzicht dat hij toeschrijft aan een “wonderbaarlijk” inzicht van zijn leraar, rabbijn Yerucham Levovitz:

De offerwetten in het deel van vorige week, Parasha Wajikra, werden niet “Torah” genoemd. Echter, in het deel van deze week Tzav worden ze aangeduid als Torat Ha-Olah / het ritueel van de Olah, Torat HaShlamim / het ritueel van de Shlamim, enzovoort.

De reden hiervoor is dat de term “Torah” alleen wordt gebruikt wanneer iets in al zijn details wordt uitgelegd, zoals in Parasha Tzav, waarin alle offerwetten expliciet tot in de details worden beschreven. Dit is anders dan in Parsaha Vayikra, waar alleen algemene principes werden genoemd.

Rav Wolbe vervolgt:

Onze wijzen leren dat er 613 mitswot zijn, die een weerspiegeling zijn van de 613 ledematen van een menselijk lichaam. We moeten dit niet proberen te begrijpen als een siman, dat wil zeggen, op een symbolische manier. We moeten het eerder begrijpen volgens de letterlijke betekenis (of “zoals het is”). Bij de vorming van Adam [de mens] had de mens al alle geboden in zich. Elke ledemaat staat voor één enkel gebod. Het verschil is slechts een kwestie van k’lal (wat een algemeen principe betekent) en p’rat (wat een expliciet detail betekent). De mens vertegenwoordigt ten tijde van de yetzirato (vorming of schepping) de k’lal / het algemene geheel, terwijl de Torah de p’rat is, de expliciete details.

Rav Wolbe herleidt dit tot “Avraham Avinu z”l die zich aan de gehele Torah hield.” Maar je zou je kunnen afvragen hoe dat mogelijk is, aangezien de Thora vele generaties later op de berg Sinaï aan Mozes en Israël werd gegeven. Rav Wolbe beantwoordt deze vraag door te stellen dat Avraham Avinu “het me-atzmo [de Torah] vanuit zijn innerlijk kende.”

Rav Wolbes concept van me-atzmo is een belangrijk thema in zijn lessen. In zijn cursus over Rav Wolbes Alei Shur, een paar jaar geleden, besteedde onze leraar rabbijn Avi Fertig veel tijd aan het uitleggen van de betekenis van me-atzmo aan de aanwezigen in de klas, opdat zij het konden begrijpen. Avi zei toen: “Alleen hier op aarde en in ons lichaam kunnen we me-atzmo leven – vanuit onszelf – onafhankelijk leven.”

In zijn les in Shiurei Chumash citeert Rav Wolbe een Midrash ter ondersteuning van de stelling dat Avraham Avinu de Torah me-atzmo leerde:

In Midrash Bereishit Rabba 95:3 wordt de vraag gesteld: Waar heeft Abraham de Torah geleerd? . . . Rabbijn Levi zei:

מֵעַצְמוֹ לָמַד תּוֹרָה – me-atzmo lamad Torah – Hij leerde de Torah uit zichzelf (of “van zichzelf”).

Rav Wolbe vervolgt door te leren:

Avraham Avinu schreef Sefer HaYetzirah (het Boek van de Schepping), en als zodanig kende hij de geheimen van de schepping van de mens. Hij kende dus de hele Torah. Dit is werkelijk Torah, Torat ha-Adam, de Torah van de mensheid. Wat een prachtig inzicht!

We zouden dit kunnen verbinden met een leerstelling waarvan ik zeker weet dat velen van ons die kennen. Er wordt geleerd:

Een foetus wordt de volledige Torah geleerd terwijl hij in de baarmoeder zit, zoals er staat: “En God onderwees mij en zei tegen mij: Laat je hart zich aan Mijn woorden vastklampen; neem Mijn geboden in acht en leef” (Spreuken 4:4).

Kort daarna, in dezelfde Talmoedische passage, staat:

Zodra de foetus in het luchtruim van de wereld verschijnt, komt er een engel die hem op zijn mond tikt, waardoor hij de volledige Torah vergeet… wat betekent dat wanneer iemand ter wereld komt, hij onmiddellijk vatbaar is voor zonde vanwege het verlies van Torah-kennis.

We zouden kunnen zeggen dat het leven draait om het claimen en herwinnen van wat eigenlijk al van ons is, namelijk de Torah, de wijsheid waarmee we ons leven in deze wereld zouden moeten leiden. Nu Pesach nadert, krijgen we extra impulsen en mogelijkheden om ons bezig te houden met de Torah, evenals met onze rituelen en gebruiken, zodat we de plaats van de Torah en de lessen van onze traditie in ons leven kunnen verdiepen. Mogen de komende dagen ook de plaats van de Torah in onze zielen verdiepen.

Een laatste gedachte: onze Hagada leert ons dat het aan ieder van ons is om onszelf te zien als iemand die uit Egypte is vertrokken. Voor ieder van ons, op onze eigen manier, is er een mitzrayim / Egypte, een benauwende / vrijheidsbeperkende plek die ons uitdaagt. Laten we, nu we dit jaar op reis gaan naar de vrijheid, dit heel persoonlijk opvatten. Laten we het, met de woorden van Rav Wolbe, me-atzmo ervaren – vanuit en in onszelf – voor ons persoonlijke gevoel van verlossing en een groter bewustzijn van de rol die we allen moeten spelen in de verlossing van onze wereld.

Shabbat sjalom en Chag sameach!

TER FOCUS:

  • Hoe kun je dit jaar Pesach vieren met het idee van me-atzmo – vanuit en voor jezelf?
  • Welke middot kan je gebruiken om de ervaring van de reis uit Egypte dit jaar betekenisvoller en verheffender te maken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Vayikra

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayikra – Leviticus 1:1-5:26

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week richten we onze aandacht op de middelste van de vijf boeken van Mozes, Sefer Vayikra. In de rabbijnse traditie wordt het boek soms aangeduid als Torat Kohanim, “de Torah van de priesters” als het ware. Een groot deel van Vayikra gaat over de wetten met betrekking tot de verschillende korbanot/offergaven die door God zijn bevolen. Het boek gaat ook over de functies van de priesters en Levieten.

En toch, als we het boek van een afstandje bekijken, zien we dat het centrale thema kedushah / heiligheid is. Het nastreven van kedushah speelt een rol in alle domeinen van het leven: heiligheid in het dienen van God door middel van korbanot / offers; heiligheid in ons persoonlijke gedrag zoals de Heiligheidscode in de kern van dit boek ons leert; en heiligheid in hoe we in deze wereld leven, inclusief hoe we de wereld zelf behandelen, alsmede degenen met wie we de wereld delen.

Aan het einde van de parasha van vorige week lezen we:

Nu richtte hij rondom de “Woning” en het altaar de voorhof op en hing het afscheidend gordijn voor de poort van de voorhof. Mozes had het werk tot een einde gebracht. Nu bedekte de Wolk de tent-der-samenkomsten en de Glorie van de Eeuwige vervulde de Woning. Mozes kon de tent-der-samenkomsten niet binnengaan want de “Wolk” rustte erop en de Glorie van de Eeuwige vulde de “Woning”. Telkens wanneer de “Wolk” van zijn plaats boven de “Woning” opsteeg trokken de kinderen van Yisrael verder op al hun tochten. Maar wanneer de Wolk niet opsteeg, trokken ze niet eerder verder dan de dag dat hij opsteeg. Want de “Wolk” van de Eeuwige rustte overdag op de “Woning” en ’s nachts was er steeds een vuurgloed in, zichtbaar voor het gehele Huis Yisrael op al hun tochten. (Exodus 40:33-38)

Nu, als we bij Vayikra komen, lijkt het alsof God Mozes onmiddellijk naar de tent-der-samenkomsten roept:

וַיִּקְרָ֖א אֶל־מֹשֶׁ֑ה וַיְדַבֵּ֤ר יְהֹוָה֙ אֵלָ֔יו מֵאֹ֥הֶל מוֹעֵ֖ד לֵאמֹֽר׃

De Eeuwige riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tent-der-samenkomsten (Leviticus 1:1)

Het is niet ongewoon dat commentatoren beginnen met het opmerken van de kleine alef aan het einde van het woord Vayikra, in een poging om deze anomalie te verklaren die in elke Sefer Torah voorkomt. Commentatoren zoals Rashi noemen dit een alef ze’ira – een “onvolwassen” alef – en zij zien het als een fysiek symbool van Mozes’ nederigheid.

Toen ik dit jaar dit stuk opnieuw bestudeerde met behulp van de inzichten van Rabbi Chaim Leib Shmulevitz in Sichot Mussar, werd ik geïntrigeerd door een les over de betekenis van namen. Hij begint met het citeren van een passage uit Midrash Vayikra Rabbah 1:3.

Mozes had tien verschillende namen: Yered, Hever, Yekutiel, Avi Gedor, Avi Sokho, Avi Zano’aḥ . . . Ook werd hij “Zoon van Netanel” genoemd – een zoon aan wie de Torah van hand tot hand werd gegeven (shenitena) . . . “De schrijver” – omdat hij de schrijver van Israël was. “Leviet” – omdat hij uit de stam Levi kwam. . .

Rav Shmulevitz leert,

Het doel van een shem / naam is om het essentiële karakter en de kwaliteiten van een persoon te beschrijven. We kunnen dit leren van een les van onze wijzen over Gods voorbereiding om Adam / de mens te scheppen. In Midrash Bereisheet Rabbah 17:4 lezen we:

Toen de Heilige op het punt stond om Adam (de mens) te scheppen, raadpleegde God de dienstdoende engelen en zei tegen hen: “Laten we Adam maken” (Genesis 1:26). De engelen zeiden tegen God: ‘Dat wezen, Adam, wat zal de aard van dit wezen zijn?’ God antwoordde: ‘De wijsheid van dit wezen zal groter zijn dan die van jullie.’

Toen bracht God de dieren, de beesten en de vogels voor hen en zei tegen hen: ‘Wat is de naam van dit wezen?’ En ze wisten het niet. God liet hen toen aan Adam zien en zei: ‘Wat is de naam van deze?’ Adam zei: ‘Dit is een os; dit is een ezel; dit is een paard; dit is een kameel.’

God vroeg toen: ‘En jij, wat is jouw naam?’ Adam zei: ‘Het is passend dat ik Adam word genoemd, omdat ik uit de grond [adama] werd geschapen.’

God vroeg toen verder: ‘En ik, wat is Mijn naam?’ Adam zei: ‘Het is passend om jou Adonai te noemen, omdat Jij de Heer [adon] bent over al jouw schepselen.’

Rav Shmulevitz vervolgt:

Onze wijzen leren ons over de diepe wijsheid die nodig is om iets zijn ware naam te geven. Dit is een van de hoogste niveaus van kennis, zelfs hoger dan die van engelen. Alleen mensen zijn in staat om de essentie en het doel van elk van mijn creaties te identificeren, en zo elk ervan correct te benoemen.

Rav Shmulevitz keert dan terug naar de opening van onze parasha, met Gods roepen aan Mozes. De Midrash van Vayikra Rabbah volgend leert hij: “De Heilige zei tot Mozes: Zo waar als je leeft, van alle namen die je werd genoemd, zal ik je alleen noemen met de naam die Batya, de dochter van Farao, je noemde: “Zij noemde hem Moshe.” (Exodus 2:10). Daarom lezen we in het gedeelte van deze week: “En God riep Moshe.” (Leviticus 1:1)

God had zeker een van de andere namen kunnen kiezen die met Mozes geassocieerd worden. Elke naam, zoals de rabbijnen in de Midrasj suggereren, opent voor ons een blik op een ander aspect van Mozes’ essentiële karakter. Rav Shmulevitz leert ons dat God de dochter van de farao en haar vriendelijkheid om de baby Mozes te redden van verdrinking in de Nijl eert. Hij stelt dat Mozes’ leven alleen maar werd gered door een daad van mesirat nefesh / zelfopoffering. Rav Shmulevitz suggereert dat we Mozes’ eigen latere daden van mesirat nefesh / zelfopoffering in verband kunnen zien met wat hij leerde als heel jong kind, aangezien zijn leven gered werd door zo’n daad. Hij gaat verder met het uiteenzetten hoe deze reeks gebeurtenissen het karakter van Mozes beïnvloedden toen hij opgroeide om de kinderen van Israël te leiden. Hij biedt het ook aan als een les voor ieder van ons, in die zin dat onze eigen ervaringen in het leven ons karakter kunnen helpen vormgeven.

In Midrash Kohelet Rabbah wordt ons geleerd:

Een persoon heeft drie namen:

één die ze van hun ouders krijgen,

één hoe de mensen hem kennen en

één die ze zichzelf verwerven.

We weten allemaal uit eigen ervaring dat we bijnamen en koosnaampjes van verschillende mensen verzamelen tijdens onze levensreis. Misschien biedt de les van Rav Shmulevitz ons een kans om na te denken over de namen in ons eigen leven – en om te overwegen met welke kwaliteiten we bekend zouden willen staan.

VOOR FOCUS:

  • Welke koosnaampjes of bijnamen heb je tot nu toe in je leven gekregen? Lijkt één daarvan een indicatie van een karaktertrek van wat je zou kunnen beschouwen als je essentiële karakter?
  • Zijn er middot die een naam zouden kunnen suggereren waaronder je bekend zou willen staan?
  • Op welke manieren zou je dergelijke eigenschappen in je dagelijkse leven kunnen opnemen, zodat je meer geassocieerd wordt met deze middot?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Pekudei

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Pekudei – Exodus 38:21-40:38

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week komen we aan het einde van het boek Exodus. Ons gedeelte vertelt over het einde van het werk van het bouwen van de Mishkan. Aan het einde van dit deel heeft Gods Kavod / Aanwezigheid de Mishkan gevuld en zal nu de Israëlieten begeleiden terwijl ze hun reis van de berg Sinaï naar het Beloofde Land voortzetten. Ons gedeelte brengt het eerste bouwproject van ons volk tot een einde (zonder het werk dat als slaven in Egypte is gedaan mee te rekenen.)

Ik kan me voorstellen dat ik niet de enige in onze gemeenschap ben die de taak heeft gehad om iets in elkaar te zetten: een stuk kinderspeelgoed, een meubelstuk en misschien iets nog ambitieuzer. Mijn vrouw en ik bezochten onlangs onze lokale Ikea, het Zweedse meubelbedrijf, om wat spullen voor ons huis te kopen. Ikea binnengaan is altijd ontmoedigend. Ten eerste zijn hun showrooms enorm. Ten tweede, zelfs als je maar op zoek bent naar één specifiek item, is de kans groot dat je met meer weggaat dan je van plan was te kopen. En dan komt het addertje onder het gras: veel van wat ze verkopen moet in elkaar gezet worden, vaak met alleen simpele plaatjes om je wegwijs te maken.

Ik kan me Mozes en de Israëlieten in de woestijn zo voorstellen. Ze hebben alle materialen voor de Mishkan verzameld, en nu liggen die voor hen uitgestald op de grond. Ik kan bijna iemand horen vragen: Hebben we wel het juiste aantal bouten? En die kleine houten deuvels? Hebben we alles wat we nodig hebben? Wacht, hebben die karmozijnrode garens de juiste tint karmozijnrood? “Er moet nog wat aan gesleuteld worden” zijn woorden die mijn angst al lang opwekken, en ja, het is echt een onbelangrijke angst binnen het grote geheel.

Ik werd aan deze ervaringen herinnerd toen ik een les bestudeerde van Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka in Ohr HaTzafun over een regel in de parasha van deze week. De Alter hielp me iets op te merken waar ik nog nooit eerder mijn aandacht  op had gericht. Denk eens terug aan recente parashot. God heeft Mozes de lijst met materialen en instructies voor de bouw van de Mishkan gegeven. We hebben meer dan eens geleerd dat God Mozes beveelt om de heilige taken te geven aan Bezalel, Oholiab en iedereen die God heeft gezegend met Chochmat lev, wijsheid van het hart. Maar als we lezen over de laatste stappen in de bouw, lezen we in Exodus 40:18 het volgende:

וַיָּ֨קֶם מֹשֶׁ֜ה אֶת־הַמִּשְׁכָּ֗ן וַיִּתֵּן֙ אֶת־אֲדָנָ֔יו וַיָּ֙שֶׂם֙ אֶת־קְרָשָׁ֔יו

וַיִּתֵּ֖ן אֶת־בְּרִיחָ֑יו וַיָּ֖קֶם אֶת־עַמּוּדָֽיו׃

Mozes richtte de “Woning” op, plaatste de sokkels, zette de planken erin; bracht de sluitbomen ervoor aan, en zette de pilaren overeind.

Wacht eens even! God geeft Mozes de opdracht om Bezalel, Oholiab en de andere bekwame ambachtslieden met het werk te belasten. En dan, als we het hoogtepunt van de opdracht bereiken, lezen we dat Mozes zelf de bouw uitvoert. Wat is er aan de hand?

In Ohr HaTzafun herinnert de Alter ons eraan dat God zegt dat “Mozes . . . in heel Mijn bestel is hij de vertrouweling.” (Numeri 12:7) Hij versterkt dit door uit te leggen:

Mozes is zeker naar een hoger niveau gestegen in de gelederen van Emunah/Geloof, in de loop van de tijd, na alle gebeurtenissen in Egypte en de Rode Zee, samen met alle kinderen van Israël, iedere keer opnieuw. Inderdaad, onze Wijzen zeiden over hem, dat hij gelijk stond aan zestigduizend van de kinderen van Israël.

Verder commentaar leverend op Mozes’ waardigheid in de ogen van de Heilige, stelt de Alter:

Mozes werd vanaf de aarde als het ware verheven tot aan de rand van de hemel. Hij steeg op naar het firmament en versloeg de engelen die tegen hem en zijn waardigheid voor de taak als gewoon mens getuigden. De engelen zeiden tegen de Heilige: “Laat uw glorie in de hemelen gevestigd zijn,” [Psalm 8:2].

Toch was Mozes degene die waardig werd bevonden om de Torah van God te ontvangen en deze naar de aarde te brengen.

We weten uit de beschrijvingen, door de rabbijnen, van de debatten tussen God en de engelen dat er onenigheid was over de vraag of mensen überhaupt wel geschapen moesten worden. De engelen worden afgeschilderd als argumenterend tegen Gods bedoeling om mensen te creëren, terwijl God vastberaden is door te stellen dat God deze wereld voor de mensheid heeft geschapen. Het wordt onze taak, als partners met God, om deze te onderhouden en te verbeteren. Dat Mozes, als Gods meest betrouwbare partner, het werk van de bouw van het Heiligdom voltooit om Gods aanwezigheid te midden van het volk te symboliseren, is een verdere verklaring van Gods Bitachon / Vertrouwen in Mozes!

De Alter vervolgt:

Bij de bouw van de Tabernakel was Mozes de enige die waardig werd bevonden om het op te richten. Onze Wijzen leren ons: “Alle chachamim waren niet in staat om de Tabernakel op te bouwen totdat Mozes kwam en het bouwde.

De Alter wijst ons op Midrash Tanchuma waarin de Rabbijnen Bezalel, Oholiab en de andere ambachtslieden afschilderen als dat ze erbij zitten te wachten tot de Shechinah op de Mishkan neerdaalt en erover zweeft. In de Midrash vragen de Wijzen ook: “Waarom waren zij Bezalel, Oholiab en de chochmei lev niet in staat om het op te bouwen? Omdat Mozes verdrietig was omdat hij niet had deelgenomen aan de bouw van de Tabernakel.”

De Alter verwijst naar de volgende passage:

Er werd tegen Mozes gezegd: “Heb je ons niet gezegd dit en dat te doen?” Hij antwoordde: “Ja, inderdaad.” Dus wezen ze op alles wat er was gedaan. Ze zeiden: “Als dat zo is, waarom staat het er dan nog niet? We hebben geprobeerd om Bezalel, Oholiab en de wijzen van hart het te laten opbouwen, maar ze waren niet in staat om dat voor elkaar te krijgen.”

Mozes was hierover zeer bezorgd, totdat de Heilige hem vertelde: Mozes, omdat je ongelukkig was over het feit dat je niet hebt meegewerkt aan het werk voor de bouw van de Tabernakel, zijn deze wijzen niet in staat om het op te bouwen. Nu zal Israël weten dat als jij het niet opricht, het nooit zal worden opgezet.

Ten slotte breidt de Alter de les uit naar wat er verder zal gebeuren nu de Tabernakel is opgericht. We lezen in Exodus 40:33-34 – “Nu bedekte de Wolk de tent-der-samenkomsten, en de Glorie van de Eeuwige vulde de Woning.” Bovendien, zoals het volgende vers duidelijk maakt, “Mozes kon de tent-der-samenkomsten niet binnengaan, want de Wolk rustte erop en de Glorie van de Eeuwige vulde de Woning.” De Alter voegt daar aan toe:

Nadat de Woning was opgericht en niemand er binnen kon gaan omdat “de Glorie van de Eeuwige het vulde,” was Mozes de enige die door God werd opgeroepen om de tent-van-samenkomst binnen te gaan, zoals geschreven staat: “En de Eeuwige riep Mozes” (Leviticus 1) en Mozes zou de tent-van-samenkomst binnengaan en uitgaan.

We weten, uit talloze vermeldingen in onze traditie, dat van ons niet wordt verwacht om Mozes te zijn, noch een van de andere grote figuren uit onze lange geschiedenis. Toch wordt ieder van ons opgeroepen om te streven naar de heiligheid en gadlut / grootheid die slechts wij kunnen bereiken. Daarom blijven we op het Mussar-pad, zodat we ons grootste potentieel kunnen waarmaken. Zoals Rabbi Shlomo Wolbe leert,

Er was nooit iemand zoals jij, en er zal ook nooit iemand zoals jij zijn in de geschiedenis. Ik – met mijn speciale karaktersterktes, mijn specifieke ouders, geboren in een specifieke tijdsperiode en in een bepaalde omgeving… er is een unieke uitdaging die mij wordt opgelegd… de hele wereld wacht erop dat ik datgene verwezenlijk wat mij is opgelegd. Want mijn rol kan niet worden uitgewisseld met iemand anders in de wereld!

VOOR FOCUS:

  • Wat beschouw je, vanuit een middah-perspectief, als je grootste kracht?
  • Hoe kun je deze kracht beter gebruiken om je potentieel te bereiken?
  • Ons wordt geleerd dat elk van onze huizen een Mikdash m’at is, een klein heiligdom, als een weerspiegeling van de Mishkan en later de Tempel in Jeruzalem. Hoe kun je je sterke punten gebruiken om jouw Mikdash m’at te bouwen?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Vayakheyl

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayakheyl- Exodus 35:1-38:20

Rabbi Eric S. Gurvis

Nu we richting het einde van Sefer Shemot gaan (volgende week), lezen we over het daadwerkelijke werk van het bouwen van de Mishkan. De Mishkan dient als Israëls draagbare heiligdom tijdens de reis naar het Beloofde Land. We weten dat het de voorloper is van de Tempel die uiteindelijk in Jeruzalem zal worden gebouwd.

Opnieuw heeft het bestuderen van Rabbi Moshe Igbui’s Chochmat HaMatzpun mij ertoe gebracht nog een ander deel van de Mussar-lessen te ontdekken waarvan ik niet op de hoogte was. In dit geval is het een bloemlezing met de titel Ohr RaSha”z – “Het licht van Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm.

In zijn les begint de Alter met een verwijzing naar een les van de RaMBaN (Rabbi Moses ben Nachman) over Exodus 36:8, waarin we lezen:

וַיַּעֲשׂ֨וּ כׇל־חֲכַם־לֵ֜ב בְּעֹשֵׂ֧י הַמְּלָאכָ֛ה אֶת־הַמִּשְׁכָּ֖ן עֶ֣שֶׂר יְרִיעֹ֑ת

שֵׁ֣שׁ מׇשְׁזָ֗ר וּתְכֵ֤לֶת וְאַרְגָּמָן֙ וְתוֹלַ֣עַת שָׁנִ֔י כְּרֻבִ֛ים מַעֲשֵׂ֥ה חֹשֵׁ֖ב עָשָׂ֥ה אֹתָֽם׃

Nu maakten alle deskundigen onder de werklieden de ‘Woning” uit tien kleden van getweernd fijn linnen met hemelsblauwe, purperrode en karmozijnkleurige wol; met cherubijnen als kunst-weefwerk maakte men ze.

Zoals de Alter van Kelm opmerkt, zegt RaMBaN: “De Torah heeft de beschrijving van het werk van de Tabernakel vijf keer herhaald. Het vermeldt het geheel ervan op het moment van de opdracht in detail, en daarna in meer algemene termen.” RaMBaN vervolgt:

De reden waarom de opdracht wordt herhaald, eerst in algemene zin, is dat God eerst Mozes de opdracht gaf om Bezalel en Oholiab en alle chochmei lev (degenen die wijs van hart waren) in algemene termen over het werk te vertellen. Pas daarna zouden ze ermee beginnen. Ze zouden niet geschikt zijn voor het heilige werk totdat ze de omvang van de hele onderneming hadden gehoord en het volledig hadden begrepen. Pas dan konden ze het in detail op zich nemen.

RaMBaN voegt toe: “Over het algemeen is dit alles de weg van liefde en waardering, om te zeggen dat God dit werk wenste. En dus vermeldt God het meerdere keren in de Torah, om de beloning van degenen die erbij betrokken zijn te vergroten.”

De Alter van Kelm komt dan met een mashal (een analogie):

Het is als een koning die zijn zoon aan een leraar overgaf. De koning vroeg de leraar: Ging mijn zoon naar school om te leren? At mijn zoon? Dronk mijn zoon? Sliep mijn zoon?

De Alter legt uit dat de koning al zijn vragen in één enkele vraag had kunnen stellen. Toch vroeg de koning alle vragen afzonderlijk om ons te leren hoe nauwkeurig we moeten zijn met onze instructies en verwachtingen en dientengevolge, waarschijnlijk om in de gelegenheid te komen om de leraar te belonen voor elke daad. Hij vervolgt met de uitleg dat:

De Heilige is onze leraar, middels Gods Heilige Torah. Hieruit leren we op een buitengewoon wonderbaarlijke manier prachtige lessen. Men moet het vermogen hebben om te herkennen dat door het ontvangen van de leerstof, er de noodzaak is om te begrijpen wat men ontvangt, en om vervolgens het geleerde toe te passen.

Rav Simcha Zissel citeert Spreuken 21:8

הֲפַכְפַּ֬ךְ דֶּ֣רֶךְ אִ֣ישׁ וָזָ֑ר וְ֝זַ֗ךְ יָשָׁ֥ר פׇּעֳלֽוֹ׃

Het pad van een mens kan kronkelig en vreemd zijn; hoewel zijn daden onberispelijk en juist zijn.

Op basis van deze passage leert hij:

Het is de aard van mensen, zowel fysiek als met betrekking tot hun yetzer ha-rah, om inconsistent te zijn. Dit is maar al te waar, al vanaf de vroegste kindertijd. Alleen door zichzelf voor te bereiden door middel van hiz-dakhkhut / zuivering en hit-yashrut / werken om zichzelf op het rechte pad te zetten, kan men zich heroriënteren en daarmee zijn daden yashar / recht door zee maken. Zoals onze wijzen leren in Midrash Shir Hashirim Rabbah 5: “De Heilige zei: ‘Open voor Mij een opening als die van een dunne naald, en Ik zal voor u een opening openen als die van een ontvangst zaal.’”

We dienen onszelf niet slechts voor te bereiden. Maar we moeten onszelf ook enorm versterken (lhitchazeyk) om onszelf voor te bereiden, en dan zal de Heilige ons helpen.

Rav Simcha Zissel herinnert ons eraan dat het deel uitmaakt van onze menselijke natuur om in verdriet te vervallen en ons zorgen te maken over basisbehoeften, zoals wat we zullen eten. Maar hij herinnert ons er ook aan dat we moeten onthouden om te gaan inzien wat een grote otzar / schatkamer we hebben geërfd van onze voorouders. Men kan te lui worden om door te blijven gaan. Inderdaad, “de Torah is een geweldige leraar, inderdaad de beste, om iemand de waarheid der waarheden te laten zien, zo klaar als een klontje.” Hij keert terug naar het midrasjische beeld van de koning die zijn zoon naar beth sefer stuurt.

Dit is alsof de koning (vader) zijn kind op het leven voorbereidt door  hem van de beste leraren te voorzien, geweldige en deskundige leraren, die de wijsheid en het belang van onderwijs maar al te goed onderkennen. Deze leraren moeten de studies en het leerproces aantrekkelijker maken met sever panim yafot / hun studenten tegemoet te treden met een prettig uiterlijk, zodat zij [de studenten] wat ze leren op een manier ontvangen dat het hun hart raakt.

De les van Rav Simcha Zissel is niet alleen voor ouders en leraren. Als studenten op het Mussar-pad, in onze Va’adim, evenals in onze chevruta-studie met partners, zijn we zowel student als leraar. Dit is altijd iets belangrijks geweest dat ik probeer in het oog te houden.

We zijn student en leraar tegelijkertijd, met en voor elkaar. Daarom moeten we ernaar streven om zo goed als mogelijk is aandacht te besteden aan de details, alsmede aan het “grotere geheel.” Mussar gaat niet over het nemen van grote stappen, of over sprongen en grenzen. In plaats daarvan zouden wij, net als de details van het voorbereiden en het uitvoeren van de bouw van de Mishkan, onszelf ook moeten voorbereiden en de uitvoering voltooien met hiz-dakhkhut / reiniging, hit-yashrut / werken om onszelf op het rechte pad te houden, en hitchazkut / onszelf versterken, terwijl we doorgaan op het pad om het beste uit onszelf te halen.

VOOR FOCUS:

  • Als je nadenkt over je studie en beoefening van Mussar, hoe pas je dan het idee toe om het “grote geheel” te overzien, alsmede de details tijdens je reis?
  • Hoe verhoudt herhaling zich tot je studie en beoefening?
  • Hoe verhoud je je tot de concepten die door de Alter van Kelm werden geïntroduceerd:

       Hiz-dakh’khut / zuivering (dat is “jezelf zuiveren);

       Hit-yashrut / werken om jezelf op het rechte pad te zetten,     (denk aan spirituele heroriëntatie); en

       Hitchazkut / jezelf versterken

  • Welke middot kunnen je helpen op deze gebieden?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.