Vayishlach

Torah vanuit een Mussar Perspectief
Parshat Vayishlach – Genesis 32:4-36:43
Rabbi Eric S. Gurvis

Het is nog maar een week geleden dat we Parshat Vayetze lazen. In het verhaal van Genesis zijn er echter twintig jaar verstreken sinds Jacob zijn familiehuis verliet. In de lezing van deze week vinden we hem als het ware “onderweg,” nadat hij Haran en Laban heeft verlaten en op weg is, terug naar zijn ouderlijk huis. Natuurlijk is er veel veranderd in Jacobs leven. Hij reist met zijn gezin, twee echtgenotes, zussen Lea en Rachel, kinderen en een heel gevolg.

In de tussentijd tijd is Esau ook succesvol geweest. Om terug te keren naar huis moet Jacob door gebieden in de buurt van Esau. Hoewel er twintig jaar zijn verstreken sinds Jacob Esau er in liet lopen om zijn eerstgeboorterecht te verkopen. En zijn vader (met de hulp en zegen van moeder Rebekka) bedroog om aan Jacob de zegen te geven die aan Esau, de eerstgeborene, toebehoorde. Jacob is nog steeds bang voor zijn fysiek imposantere en iets oudere broer.

Terwijl we ons op onze parasha van deze week richten, is Jacob op weg naar huis. Onze portie begint:

Jacob stuurde boodschappers vooruit naar zijn broer Esau in het gebied Seir, het land van Edom, en instrueerde hen als volgt: “Dit moet je zeggen: ‘Aan mijn heer Esau, zo zegt uw dienaar Jacob: Ik heb bij Laban verbleven en ben daar tot nu toe gebleven; ik heb vee, ezels, kamelen, schapen en mannelijke en vrouwelijke slaven verworven; en ik stuur dit bericht naar mijn heer in de hoop uw goedgezindheid te winnen.'”

De boodschappers keerden terug naar Jacob en zeiden: “We zijn bij uw broer Esau geweest; hij zelf komt u tegemoet, en er zijn vierhonderd mannen bij hem.” (Genesis 32:4-7)

We kunnen ons gemakkelijk de onzekerheid voorstellen die Jacob moet hebben gevoeld, en zo gaat onze portie verder:

          וַיִּירָ֧א יַעֲקֹ֛ב מְאֹ֖ד וַיֵּ֣צֶר ל֑וֹ וַיַּ֜חַץ אֶת־הָעָ֣ם אֲשֶׁר־אִתּ֗וֹ וְאֶת־הַצֹּ֧אן

                    וְאֶת־הַבָּקָ֛ר וְהַגְּמַלִּ֖ים לִשְׁנֵ֥י מַחֲנֽוֹת׃׃

Jacob was zeer bang; in zijn angst verdeelde hij de mensen die bij hem waren, de kuddes vee en de kamelen, in twee kampen.

Ongeacht wie wij zijn hebben we allemaal wel situaties ervaren die angst uitlokken, in het verleden, in het heden en zonder enige twijfel zal het in de toekomst geschieden. Gezien wat er de laatste keer gebeurde toen de twee broers samen waren, Jacobs bewustzijn van zijn eigen daden, en Esau’s reactie daarop, kunnen we de ingewikkelde mengeling van gevoelens begrijpen die hij moet hebben ervaren.

In zijn werk, Madreigat Ha-Adam, bespreekt Rabbi Yosef Yoizel Horowitz, de Alter van Novarodok, uitvoerig de mida van bitachon/vertrouwen.

Zoals we weten uit onze studie en de beoefening van Mussar, wordt bitachon vanuit een klassiek perspectief begrepen als volledig vertrouwen in God. In het gedeelte van Madreigat Ha-Adam getiteld U-vacharta Ba- Chayim, ‘je moet voor het leven kiezen’ (gebaseerd op de zin in Deuteronomium hoofdstuk 30), biedt de Alter ons een inzicht dat sterk leunt op de lessen van Rabbi Mozes ben Nachman, de Ramban. Zijn inzicht biedt ons een andere invalshoek van waaruit we kunnen ontdekken wat mogelijk in Jacobs hart speelde op deze angstige nacht voordat hij zijn broer ontmoette. De Alter van Novarodok leert:

Het wordt uitgelegd in het commentaar van Ramban over het onderwerp Bitachon, dat allen, die vertrouwen, geloven, maar niet allen die geloven vertrouwen. Dat allen die vertrouwen (in God) geloven is vrij duidelijk, want als iemand niet gelooft in God, op wie zal hij dan vertrouwen?

Maar het is mogelijk dat niet allen die geloven op God vertrouwen omdat ze misschien bang zijn om op God te vertrouwen vanwege hun zonden. Dit vinden we terug in het geval van Jacob, hij was bang vanwege zijn eerdere zonden.

De Alter baseert dit op een les uit de Talmoed Brachot 4a waar ons geleerd wordt,

Rabbi Ya’akov bar Idi bracht een tegenstrijdigheid tussen twee verzen naar voren. Er staat geschreven dat God Jacob in zijn droom van de ladder zei: “Zie, ik ben met jou en ik zal je beschermen waar je ook gaat” (Genesis 28:15). Maar toch, toen Jacob terugkeerde naar Kanaän en zich realiseerde dat Esau onderweg was om hem te begroeten, staat er: “En Jacob werd zeer bang, en hij was bezorgd” (Genesis 32:8).

Waarom vertrouwde Jacob niet op Gods belofte? Jacob was bezorgd en zei tegen zichzelf: In het geval dat ik een zonde zou kunnen hebben begaan nadat God de belofte aan mij deed, zal dat ervoor kunnen zorgen dat God die belofte van bescherming intrekt.

De Alter gaat verder,

Zoals Ramban uitlegt, “Vertrouw op God en doe goed.” Hij leert dat men op God de Almachtige moet vertrouwen, zelfs als men een slecht persoon zou zijn. Zoals we leren in Talmoed Bava Kamma zegt Rabbi Ḥanina: Iedereen die zegt dat de Heilige de overtredingen vergeeft, hen zal het leven worden ontnomen, zoals staat geschreven: “De Rots, Gods werk is perfect, want al Gods wegen zijn rechtvaardig.” (Deuteronomium 32:4). Echter, in de Talmoed Yerushalmi Ta’anit hoofdstuk 2 leren we: “de Almachtige is geduldig en zal het aan God verschuldigde innen….

De Alter legt enkele redenen uit waarom Jacob zijn gezin en kamp zou kunnen hebben verdeeld, langs de lijnen van wat de Torah verklaart, namelijk dat hij wilde zorgen dat sommigen overleefden voor het geval zijn ontmoeting met Esau slecht zou aflopen. De Alter biedt echter een interpretatie die niet in onze parasha voorkomt:

We kunnen ook zeggen dat Jacobs angst was dat hij zou zondigen, aangezien “hij ‘onafgemaakte zaken’ met Esau had.” Isaac had Esau ook gezegend, zeggende:

“Maar door jouw zwaard zul je leven, En je zult je broer dienen;

Maar wanneer je ongeduldig wordt,

Zul je zijn juk van je nek afschudden.” (Genesis 27:40)

Hieruit zouden we kunnen afleiden dat Jacob niet alleen bang was voor de schade die Esau hem zou kunnen berokkenen, maar ook voor de mogelijkheid dat hij, Jacob, Esau zou kunnen schaden en daardoor zou zondigen. De Alter vervolgt,

Esau’s kracht was zo groot dat als Jacob zich een beetje onderdanig zou gedragen, Esau hem gemakkelijk zou overweldigen. Daarom kunnen we inzien dat hij niet alleen slechts toe kon met de kracht van bitachon/vertrouwen. Zou hij zondigen, dan zou deze zonde ervoor kunnen zorgen dat Esau hem… zou verslaan, en daarom vreesde Jacob dat hij zou zondigen als gevolg daarvan.

Dit is niet omdat de zonde op zich een gebrek aan bitachon is, maar omdat een mogelijke zonde ervoor zou kunnen zorgen dat Jacob niet de baas over Esau zou zijn… We moeten in gedachten houden dat zelfs de slechten kunnen vertrouwen op Gods chesed/liefdevolle goedheid en ook de mogelijkheid dat deze chesed een slecht persoon zou kunnen helpen om zichzelf te veranderen richting het goede.

Twee keer in de parasha van vorige week lazen we de zin Pachad Yitzchak, die als een naam voor God wordt begrepen. Het is niet een grote gedachtesprong om “de Vrees van Isaac” te beschouwen als een manier waarop Isaac God zou kunnen hebben begrepen vanwege zijn ervaring met zijn vader, Abraham, toen hij op het altaar werd geplaatst (Genesis 22) in gehoorzaamheid aan wat Abraham als Gods opdracht begreep. In zijn lering gebruikt de Alter herhaaldelijk de zin Pachad Ya’akov/de Vrees van Jacob.

We kunnen niet echt weten of dit een opzettelijke verwijzing naar de ervaring van zijn vader is, maar het is zeker niet een al te grote gedachtesprong om je voor te stellen dat het zo zou kunnen zijn.

Het menselijk leven omvat onzekerheid en angst. De Mida van Bitachon/ vertrouwen is zeker een nuttig hulpmiddel om dit in ons leven aan te pakken. Zoals ik een paar weken geleden opmerkte, worden veel hedendaagse Joden uitgedaagd om Bitachon uitsluitend in verband met de Eeuwige te zien. Met het risico om mijzelf te herhalen herinneren hedendaagse leraren ons eraan dat we kunnen beginnen met Bitachon van binnenuit – op onszelf te vertrouwen. Dit is zeker een belangrijk hulpmiddel voor ons in deze tijd waarin velen van ons, net als Vader Jacob, worstelen met onzekerheden in ons leven en onze wereld.

VOOR FOCUS:
  • Waar ervaar je Bitachon/Vertrouwen in je leven? Wat is de bron die je Bitachon brengt?
  • Waar heb je moeite met Bitachon in je leven?
  • Welke andere midot zouden je kunnen helpen om je gevoel van Bitachon te versterken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayetze

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parshat Vayetze Genesis 28:10-32:3

Rabbi Eric S. Gurvis

Onze parasha opent met Jakob die zijn familiehuis verlaat om te vertrekken naar Haran, waar hij bij zijn oom Laban zal verblijven en er voor hem zal gaan werken. In Chochmat HaMatzpun citeert Rabbi Moshe Igbui een les van Ohr HaMussar over het openingsvers van onze sectie:

ַוַיֵּצֵ֥א יַעֲקֹ֖ב מִבְּאֵ֣ר שָׁ֑בַע וַיֵּ֖לֶ חָרָֽנָה׃

Jakob verliet Beersheba en zette koers naar Haran.

Bericht bekijken

De passage uit Ohr HaMussar opent met een citaat uit Midrash Bereishit Rabbah, waar we een krachtige uitleg van Psalm 121 lezen als de bron van Jakobs vertrouwen als hij verder gaat:

Rabbi Shmuel bar Nachman begon: “Een lied van verheffingen. Ik hef mijn ogen op naar de bergen he-harim” (Psalmen 121:1) – We kunnen dit ook lezen als: ik hef mijn ogen op naar mijn ouders ha-horim, naar mijn leraren en naar degenen die mij hebben grootgebracht.

“Waar zal mijn hulp vandaan komen?” (Psalmen 121:1) – In het geval van Eliëzer, de dienaar van Abraham, die belast was met het vinden van een vrouw voor Isaak, toen hij Rebecca ging halen, lezen we: “De slaaf nam tien kamelen…” (Genesis 24:10.) Maar ik Jakob heb niet eens één neusring of één armband om als eerbetoon aan te bieden.

Jakob zei toen: ‘Wat?!? Moet ik mijn vertrouwen in mijn Schepper verliezen? God verhoede, ik zal mijn vertrouwen in mijn Schepper niet verliezen.’ In plaats daarvan, “Mijn hulp komt van de Eeuwige” (Psalmen 121:2). “God zal niet toelaten dat je zal uitglijden; God die over jou waakt, zal niet sluimeren” (Psalmen 121:3). “Zie, de Beschermer van Israël slaapt noch sluimert…” (Psalmen 121:4). “De Eeuwige zal je behoeden tegen alle kwaad” (Psalmen 121:7) – doelend op Esau en Laban; “God zal je leven beschermen” (Psalmen 121:7) tegen de engel des doods. “De Eeuwige zal jouw gaan en komen bewaken” (Psalmen 121:8) – waarop “Jakob vertrok.”

Onze commentator gaat verder door uit te leggen dat terwijl hij zijn familiehuis verliet, Jakob nadrukkelijk de verschillende nisyonot/uitdagingen aanvoelde waarmee hij geconfronteerd zou worden. Niet alleen verlaat hij zijn huis, maar hij kan niet weten wat de toekomst voor hem in petto heeft in het huis van zijn oom Laban. Dit veroorzaakt stress en bezorgdheid bij Jakob, net zoals dat voor ieder van ons zou gelden. Dit drukte zwaar op hem totdat – zoals onze commentator stelt – Jakob gedwongen was te vragen: “Van waar zal mijn hulp komen?”

Hij citeert de Rabbijnse traditie in Talmud Megillah 17a die stelt dat Jakob veertien jaar in de Academie van Shem en Ever heeft gestudeerd. Terwijl hij daar leerde, bereidde hij zich voor op de mogelijkheid van oorlog. Hij leerde hoe hij zijn gezinshuis moest bouwen, waaruit het Huis van God zou voortkomen. Nu, terwijl hij het gezinshuis van zijn jeugd verlaat, ziet hij geen natuurlijke weg om menuchah en zijn doel te bereiken. Vandaar dat hij vraagt: “Van waar zal mijn hulp komen?” Jakob, die tot nu toe niet veel bewijs van een diep geloof in God heeft laten zien, verklaart desondanks dat zijn lot verbonden is met hoe God hem zal beschermen en leiden. Hoewel Jakob misschien geen materiële geschenken te bieden heeft, suggereert onze commentator dat Jakob zijn spirituele bronnen heeft om op terug te vallen.

Hij stelt dat,

Precies op het moment dat alle rationele of natuurlijke verklaringen falen voor wat er gebeurt, kan een persoon de behoefte voelen om zich tot het Goddelijke te wenden en hulp te zoeken bij het aangaan van de uitdagingen van het leven.

Onze leraar stelt: “Op het moment dat iemand geconfronteerd wordt met een nisayon/uitdaging, en antwoorden vanuit karakter of rationeel denken lijken te ontbreken, zal een persoon zich sterk moeten maken en niet afdalen van het niveau van bitachon/vertrouwen in De Eeuwige waarop hij/zij tot nu toe heeft vertrouwd. Hij/zij moet zijn bitachon gebruiken, of het nu in potentie of in werkelijkheid is, om zichzelf tot actie aan te zetten.

Voor sommigen is dit een uitdaging, aangezien bitachon in relatie tot God tegenwoordig voor velen een strijd is. Toch schrijft de hedendaagse Rabbi Itamar Schwartz, in zijn Bilvavi Mishkan Evneh:

Bitachon is de kracht in onze ziel om te geloven en in iets vertrouwen te stellen. Over het algemeen zijn er twee manieren waarop onze ziel de kracht van Bitachon gebruikt.

Eén soort Bitachon die we hebben, is – simpel gezegd – vertrouwen in God. Dit moet goed worden uitgelegd, omdat we ook weten dat we verplicht zijn om ons inspanningen te getroosten (hishtadlut), dus we moeten begrijpen hoe we onze Bitachon in verhouding brengen met onze menselijke inspanningen.

De tweede soort Bitachon is om Bitachon/vertrouwen in onszelf te hebben, wat in onze taal bitachon atzmi wordt genoemd, “zelfvertrouwen.”

Zelfs wanneer je je uitgedaagd voelt door de klassieke opvatting van bitachon als volledig vertrouwen op God, herinnert Rabbi Schwartz ons eraan dat we innerlijke bronnen hebben die ons ook in staat zouden moeten stellen ons gevoel van bitachon te versterken, te beginnen van binnenuit.

Inderdaad, dit is een constante boodschap die we horen in onze studie en praktijk van Mussar. We beginnen ons werk vanuit ons innerlijk.

Terugkomend op onze lering van Ohr HaMussar, biedt onze leraar een inzicht dat in onze uitdagende tijden behoorlijk lijkt te resoneren:

Men moet het gevoel van ‘in het moment leven’ behouden, en zich niet te veel laten meesleuren door wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren. We moeten leren te vertrouwen dat de dingen van morgen, of ze nu fysiek of spiritueel van karakter zijn, [tenminste tot op zekere hoogte] berusten op het vertrouwen dat we niet alleen zijn bij het tegemoet treden van onze nisyonot.

Hij legt uit dat Bitachon ons kan helpen onze zorgen, met betrekking tot de toekomst, te verminderen. Het versterken van ons gevoel van Bitachon kan ons helpen ons gevoel van menuchah/evenwichtigheid en shakey/trust te versterken, zodat we onze krachten kunnen aanspreken om sterk te staan tegenover de nisyonot waarmee we in ons leven worden geconfronteerd.

Op onze reis met Vader Jakob, zouden we de les van Rav Schwartz over bitachon atzmi/zelfvertrouwen in gedachten mogen houden, zelfs terwijl we proberen onze eigen nisyonot/uitdagingen van dit moment het hoofd te bieden en bitachon – onszelf overstijgend – aan te boren.

VOOR FOCUS:

  • Wat daagt jou uit bij het werken aan de middah van bitachon?
  • Waar kun jij je in jouw spirituele werk, evenals in het dagelijks leven, toe wenden om aan te voelen dat hulp komt van meer dan alleen jouw eigen bronnen, zowel fysiek als spiritueel?
  • Welke middot kunnen jou helpen je gevoel van bitachon te versterken, ofwel van buitenaf, ofwel van binnenuit?

Download deze parasha

Toldot

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parashah Toldot — Genesis 25:19-28:9

Rabbi Eric S. Gurvis

Met de Torah-lezing van deze week ligt de focus van Genesis niet meer op Abraham, over wiens dood en begrafenis we vorige week lazen. Onze aandacht gaat nu uit naar de tweelingbroers, Jacob en Esau, die in de ogen van onze rabbijnen – in termen van hun essentie als mens – tegenpolen vertegenwoordigen.
Jacob is degene die uiteindelijk met een engel zal worstelen, en Israel zal een persoon worden die de kracht en standvastigheid heeft om zijn natuurlijke neigingen te overwinnen en een beter mens te worden.
Esau wordt over het algemeen gezien als een man die wordt gedreven door zijn lagere instincten, de Torah beschrijft hem als “een bekwame jager, een man van het veld.” (Genesis 25:27)
De vader Isaak wordt daarentegen geïntroduceerd als “een rustige man, wonende in de tenten.” (ibid.)

In Kav HaYashar wordt Isaak door rabbijn Tzvi Hirsch Kaidanover in de Torah belicht als een ish tam, hij leert:

Wees oprecht met HaShem, uw God” (Devarim 18:13).

Weet dat de eigenschap van oprechtheid de meest verhevene is van alle prijzenswaardige kwaliteiten en eigenschappen die een persoon zou moeten verwerven.

Over onze voorvader Jacob staat er daarom: “En Jacob was een oprecht man, die in tenten woonde” (Genesis 25:27).

Jacob bezat zeker talrijke heilige kwaliteiten en eigenschappen, zoals vroomheid, ontzag, nederigheid, heiligheid en reinheid. Niettemin vereenzelvigt de Torah hem niet met een van deze eigenschappen, maar louter met die van oprechtheid, zoals er staat geschreven: “En Jacob was een oprecht mens.”

Het is dus duidelijk dat oprechtheid alle andere prijzenswaardige en heilige eigenschappen omvat.

Rabbi Eliyahu Dessler volgt een ander spoor met betrekking tot Isaak’s essentiële middah. In plaats van zich te richten op Isaak als een ish tam/een oprecht persoon, merkt Rav Dessler op dat terwijl vader Abrahams belangrijkste middah chesed/liefdevolle vriendelijkheid was, Isaak’s belangrijkste middah gevurah/kracht/strengheid was. Hij leert:

Gevurah komt, zoals we weten, overeen met het kenmerk van strikte gerechtigheid. Middat ha-din, het kenmerk van gerechtigheid, vormt de basis van alle onduidelijkheid in de wereld … de onduidelijkheid en het kwaad in de wereld maken kiddush HaShem, Heiliging van Gods Goddelijke Naam, mogelijk, die voortkomt uit menselijke keuzes.
Het is middat ha-din die erop staat dat een mens verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn keuzes.

Rav Dessler leidt zijn focus op gevurah (Isaak’s primaire middah) in door ons te herinneren aan de rol van yetzer ha-rah in onze wereld en in ons leven. Hij herinnert ons er aan dat God in het scheppingsverhaal de schepping pas tov me’od/heel goed verklaart nadat de mensheid is geschapen. Rav Dessler herinnert ons eraan dat Genesis 1 eindigt met deze woorden:

וַיַּ֤רְא אֱלֹהִים֙ אֶת־כׇּל־אֲשֶׁ֣ר עָשָׂ֔ה וְהִנֵּה־ט֖וֹב מְאֹ֑ד

En God zag alles wat er gemaakt was en vond het heel goed.

Hij herinnert ons eraan dat volgens de rabbijnen tov meod/heel goed staat voor de introductie van de yetzer ha-rah/de neiging tot het kwaad. Dit kan worden geleerd uit Midrash Bereishit Rabbah 9:7:

Rabbi Naḥman bar Shmuel bar Naḥman zei in naam van Rav Shmuel bar Naḥman: “Zie, het was heel goed” – dit is de goede neiging; “en zie, het was heel goed” – dat is de kwade neiging.
Is de kwade neiging dan heel goed?
Dit is een retorische vraag.
Zou de kwade neiging er niet zijn, dan zou iemand nooit een huis bouwen, nooit trouwen, nooit kinderen krijgen en nooit handel drijven.

Rav Dessler leert:

Een mens vecht tegen het kwaad in zichzelf om Gods wil uit te voeren. Men kiest het goede en creëert daardoor een kiddush HaShem – een heiliging van Gods Naam. Zelfs als iemand het advies van de yetzer ha-rah opvolgt, hoewel dit op het eerste gezicht een chillul HaShem lijkt – een ontheiliging van Gods Naam – , kan het toch ook uiteindelijk leiden tot kiddush HaShem.

Want Rav Dessler leert dat een persoon ernaar moet streven de yetzer ha-Rah te overwinnen, zodat wat misschien een slechte daad lijkt, kan worden getransformeerd in een kiddush HaShem. Daarmee kan ook de persoon zelf worden getransformeerd.
Jacob wordt het model van dit “worstelen” met de yetzer haRah. Door gevurah/kracht overwint hij zijn lagere instincten en duistere neigingen, zodat hij na verloop van tijd een beter persoon kan worden. Hij zal Yisrael worden, de stamvader van ons volk.

Rav Dessler negeert het potentieel van Esau echter niet. Hij leert:

Door Esau zou de kracht van de duisternis en middat haDin – de kwaliteit van rechtmatigheid – worden versterkt. Dit betekent niet dat Esau voorbestemd was om een ​​rasha te zijn – een slecht persoon. Hoewel we zeker veel voorbeelden aantreffen van zijn connectie met duisternis en het kwaad. Dit wordt gesuggereerd door de beschrijving van Esau als “helemaal rood, als een mantel van haar” of “toen Rivka langs een tempel van afgoderij liep, worstelde Esau om tevoorschijn te komen.”
Maar al deze dingen geven juist de intensiteit aan van de dienstbaarheid die van Esau werd geëist.

Zoals onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd, heeft ieder van ons zijn eigen neshamah en zijn eigen zielscurriculum. Ieder van ons moet zijn eigen middot verbeteren en de uitdagingen aangaan waarmee we in ons eigen leven worden geconfronteerd, en we moeten ons bewust zijn van onze sterke punten en van die gebieden die verdere aandacht en werk vereisen.
Rav Dessler belicht dit in het geval van Jacob en Esau als hij stelt:

Het leidt geen twijfel dat Esau krachten voor het goede kreeg die overeenkwamen met zijn krachten voor het kwade. Als hij al zijn krachten voor het goede had aangesproken, had hij het kwaad kunnen overwinnen. Hij had zijn eigenschap van gevurah voor het goede kunnen gebruiken en had zo het niveau kunnen benaderen van onze Vader Isaak.

Rav Dessler herinnert ons eraan dat “avodat HaShem/de Dienst aan God bestaat uit het voortdurend bewust omgaan met uitdagingen, moeilijkheden en obstakels. We worstelen voortdurend met onze yetzer ha-rah.”
Hij sluit deze les af door Rav Yerucham Levovitz te citeren, wiens les niet alleen past bij onze parashah, maar ook bij deze week waarin velen van ons in de Verenigde Staten samenkomen met onze families en vrienden om Thanksgiving te vieren, een feestdag die is beïnvloed door onze Bijbelse voorouders en het feest van Soekot.
Rav Levovitz leert:

De essentie van Avodat HaShem/Dienst aan God ligt precies in de yetzer ha-rah: in situaties waarin men de wil om goed te doen is verloren of waarin de “smaak” van goed doen ontbreekt. “Met heel je leven – zelfs als God je leven neemt” verwijst naar situaties van de grootste moeilijkheid. “Met al je macht – met al je bezittingen” betekent dat zelfs een persoon die normaal gesproken zou weigeren ook maar een cent te geven, al zijn bezittingen zal opgeven uit liefde voor God. De liefde voor God ontstaat uit zo’n situatie… Zonder obstakels te overwinnen, kan er geen liefde voor God zijn.

Terwijl velen van ons samenkomen om na te denken over de zegeningen van ons leven, mogen we deze tijd ook gebruiken om na te denken over hoe we onze middot kunnen gebruiken om onze yetzer ha-rah te beheersen en ons werk verder te ontwikkelen om de beste persoon te worden die we kunnen zijn, om op onze beurt kracht en zegen op te bouwen voor degenen met wie we deze reis door het leven maken en Gods wereld delen.

VOOR FOCUS:

  • Waar ervaar je de middah van gevurah in je leven? Op welke manieren zou je deze zielseigenschap kunnen versterken?
  • Hoe gebruik je de zegeningen van je leven om kedushah/heiligheid te versterken en te verbeteren?
  • Zijn er specifieke manieren waarop je je yetzer ha-rah zou kunnen kanaliseren om het leven van de mensen om je heen te verbeteren?

Download deze parashah

Chayei Sarah

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Chayei Sarah – Genesis 23:1-25:18

Rabbi Eric S. Gurvis

Onze parasha begint met de dood van onze eerste matriarch, Sarah. Na haar dood en begrafenis gaat Abraham op zoek naar een geschikte vrouw voor zijn zoon, Isaak. Hij belast zijn dienaar, Eliëzer, met deze belangrijke taak. In Genesis 24:12 lezen we over Eliëzers beroep op God om zijn missie tot een succes te maken:

וַיֹּאמַ֓ר יְהֹוָ֗ה אֱלֹהֵי֙ אֲדֹנִ֣י אַבְרָהָ֔ם הַקְרֵה־נָ֥א לְפָנַ֖י הַיּ֑וֹם

וַעֲשֵׂה־חֶ֕סֶד עִ֖ם אֲדֹנִ֥י אַבְרָהָֽם׃

En Eliëzer zei: ‘O Eeuwige, God van het huis van mijn heer Abraham, schenk mij heden voorspoed en wees genadig voor mijn heer Abraham.

“Behandel mijn heer Abraham barmhartig” is Eliëzers hartstochtelijke smeekbede aan God — aseh-hesed im adoni Avraham. De ‘Koren Jerusalem Bijbel’ vertaalt dit in het Engels als “betoon barmhartigheid aan mijn meester Avraham.” In zijn behandeling van Rashi’s commentaar vertaalt Rabbi Shraga Silverstein het als “betoon liefdevolle vriendelijkheid aan mijn meester, Abraham.”

We weten dat chesed/barmhartigheid een belangrijke Joodse waarde is, en het is tevens een middah. In Avot 1:2 wordt ons geleerd:

Shimon de Rechtvaardige was een van de laatste mannen van de Grote Vergadering. Hij zei altijd: de wereld berust op drie dingen: de Torah, de Tempeldienst en de praktijk van gemilut hasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid.

In een commentaar op ons vers leert Rabbi Bachya ben Asher:

ועשה חסד, “en verricht een gunst!” De dienaar smeekte God om deze middah te gebruiken aan het begin van zijn gebed en aan het einde ervan toen hij zei: “en daardoor zal ik weten dat U inderdaad een gunst hebt verricht voor mijn meester.”

Toen Eliëzer inzag dat de buitengewone karaktereigenschap van zijn meester Avraham de kwaliteit חסד/chesed was, was dit precies de eigenschap van God waarop hij een beroep deed toen hij tot de Eeuwige bad.

In onze liturgische traditie is Eliëzers smeekbede dat we een bakashah zouden noemen – dat wil zeggen, een smeekgebed waarin we God vragen om de vervulling van een specifiek verzoek. In Shney Luchot Ha-Brit leert Rabbi Yishayahu Horowitz:

U zult de respectievelijke eigenschappen van de patriarchen vinden waarnaar wordt verwezen in het verhaal van deze reis om een ​​vrouw voor Isaak te vinden. In ons vers bidt Eliëzer dat God een daad van chesed/vriendelijkheid zou verrichten, aangezien chesed Abrahams belangrijkste deugd is. Daarom vraagt ​​hij dat God een dergelijke daad verricht voor Abraham.

Dichter bij onze tijd leert de overleden rabbijn Jonathan Sacks:

God van mijn meester Abraham, maak mij vandaag succesvol en toon vriendelijkheid aan mijn meester Abraham. Zie, ik sta naast deze bron en de dochters van de stadsmensen komen naar buiten om water te putten. Moge het zo zijn dat wanneer ik tegen een jonge vrouw zeg: “Laat alstublieft uw kruik zakken zodat ik kan drinken,” en zij zegt: “Drink, en ik zal ook uw kamelen water geven” – laat haar dan degene zijn die U hebt uitgekozen voor Uw dienaar Isaak. Hieraan zal ik weten dat U chesed hebt betoond aan mijn meester. (Gen. 24:12–14)

Ja, chesed is een onderdeel van ons zielencurriculum, en een eigenschap die we van Abraham leren, net als van God. En het is een eigenschap die we in ons leven moeten nastreven om te cultiveren en te versterken.

Van Rabbi Shlomo Wolbe kunnen we de middah chesed beter begrijpen. Hij leert:

Chesed beperkt zich niet tot geld. Een aardig woord, een glimlach – deze dingen kunnen nieuwe energie geven aan iemand die het heeft opgegeven! Een bemoedigend woord kan vreugde brengen. Dit zijn zulke kleine dingen, maar o zo betekenisvol! Over het algemeen zijn er zoveel daden van chesed die gemakkelijk binnen ons bereik liggen – als we maar zouden merken dat ze nodig zijn!

Onze leraar en chaver, rabbijn Anthony Knopf, leert:

Vriendelijkheid is een universele waarde. Het is een kenmerk van onze menselijkheid, niet alleen van ons Joods-zijn. Volgens sommigen van onze grote rabbijnen, wanneer de Torah zegt dat mensen naar Gods evenbeeld zijn geschapen, verwijst dit naar het menselijk vermogen tot barmhartigheid.

Maar zou er een specifiek Joodse manier kunnen zijn om barmhartigheid te begrijpen en te beoefenen? In 1535 publiceerde Miles Coverdale de allereerste vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Engels. Toen hij bij het woord ‘chesed’ kwam, realiseerde hij zich dat er geen Engels woord was dat de betekenis ervan vastlegde. Om het te vertalen, moest hij een nieuw Engels woord bedenken – het woord ‘loving-kindness’.

In onze tijd hebben we zeker een wereld nodig die gevuld is met meer chesed – en de taak om meer chesed te brengen in onze wereld, en in de levens van degenen met wie we deze wereld delen, ligt bij ieder van ons.

Als we lezen over Abrahams opdracht aan Eliëzer en over Eliëzer’s smeekbede aan God, is dit een mooie gelegenheid voor ieder van ons om eens goed na te denken over onze eigen daden en onze benadering van chesed.

VOOR FOCUS:

  • Kun je een chesed-daad/actie bedenken die je de afgelopen week hebt ondernomen of ervaren?
  • In welke omstandigheden en in welke relaties zou je jouw chesed-nastreven opnieuw kunnen inrichten?
  • Welke middot zouden je kunnen helpen bij het versterken van je middah van chesed?

Download deze parashah

Vayera

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayera – Genesis 18:1-22:24

Rabbi Eric S. Gurvis

We bevinden ons nu midden in de Abraham-Sarah-verhalencyclus en het gedeelte van elke week zit boordevol interessante verhalen en lessen die een nader onderzoek waard zijn. Na het eerste deel van Genesis 18, waarin Abraham en Sarah worden bezocht door drie malachim/boodschappers, of zoals sommigen het lezen, engelen, richt de focus zich op het lot van de steden Sodom en Gomorra. God redeneert, nu Hij een brit/verbond met Abraham heeft gesloten, dat Hij hem nu moet informeren over wat God van plan is met de steden. Dit leidt tot Abrahams welbekende debat met God over het lot van onschuldigen te midden van anderen die zich slecht gedragen.

In Genesis 18:19 lezen we:

כִּ֣י יְדַעְתִּ֗יו לְמַ֩עַן֩ אֲשֶׁ֨ר יְצַוֶּ֜ה אֶת־בָּנָ֤יו וְאֶת־בֵּיתוֹ֙ אַחֲרָ֔יו וְשָֽׁמְרוּ֙ דֶּ֣רֶךְ יְהֹוָ֔ה לַעֲשׂ֥וֹת צְדָקָ֖ה וּמִשְׁפָּ֑ט לְמַ֗עַן הָבִ֤יא יְהֹוָה֙ עַל־אַבְרָהָ֔ם אֵ֥ת אֲשֶׁר־דִּבֶּ֖ר עָלָֽיו׃

Want Ik heb hem, Abraham uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huisgezin zou onderrichten om de weg van de Eeuwige te houden door te doen wat rechtvaardig en juist is, opdat de Eeuwige voor Abraham alles tot stand zal brengen wat hem beloofd is.”

Vanuit een Mussar-perspectief kunnen we het vers lezen als het vaststellen van Abrahams geschiktheid als Gods partner vanwege zijn kwaliteiten om tzedek/rechtvaardigheid en mishpat/wettigheid na te streven. Zijn “cv” zoals het betrekking heeft op middot, wordt uitgebreid behandeld in Ohr HaTzafun, zoals Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka, ons leert:

Er staat geschreven: “Iemand die tzedakah/rechtvaardigheid en chesed/vriendelijkheid nastreeft, zal leven temidden van rechtvaardigheid en eer.” (Spreuken 21:22) ‘Rechtvaardigheid nastreven’ – dit is Abraham, van wie gezegd wordt: ‘Houd de weg van de Eeuwige aan om rechtvaardigheid te doen’ (Genesis 18:19); ‘en vriendelijkheid’ – zoals hij vriendelijkheid aan Sarah betoonde.

De Alter voegt chesed toe als een van Abrahams kwaliteiten, gebaseerd op zijn daden bij het verkrijgen van een plek voor, en het toezien op, de begrafenis van zijn geliefde Sarah in Genesis 23. De Alter is absoluut niet de enige die dit als een uitstekend voorbeeld van Abrahams chesed-kwaliteit naar voren brengt.

Terugkerend naar Genesis 18:19, kunnen we een andere dimensie in onze tekst zien, zoals die betrekking heeft op de waarde van Mussar. Zoals ons vers zegt: “Ik heb [Abraham] uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huishouden zal onderwijzen om de weg van de Eeuwige te houden.” Voor mij roept dit de bekende uitspraak op die wordt toegeschreven aan Rabbi Yisrael Salanter, oprichter van de Mussar-beweging:

Toen ik een jonge man was, wilde ik de wereld veranderen. Ik vond het moeilijk om de wereld te veranderen, dus probeerde ik mijn land te veranderen. Toen ik ontdekte dat ik het land niet kon veranderen, begon ik me te richten op mijn stad. Ik kon de stad niet veranderen, dus probeerde ik als oudere man mijn familie te veranderen.

Nu, als oudere man, besef ik dat het enige dat ik kan veranderen, ik-zelf ben. En plotseling besef ik dat als ik mezelf lang geleden zou hebben veranderd, ik een impact op mijn familie had kunnen hebben. Mijn familie had een impact op onze stad kunnen hebben. De impact van de stad had de natie kunnen veranderen, en ik had inderdaad de wereld kunnen veranderen.

Hoewel onze studie en beoefening van Mussar in de eerste plaats draait om het werken aan ons curriculum van de ziel van binnenin, komen de resultaten van ons spirituele werk uiteindelijk naar voren in onze relaties en hoe we staan in het leven, en in de wereld om ons heen. Wat we doen en wat we zeggen laat een indruk achter op anderen. Dit idee dat we lesgeven door onze woorden en daden is een belangrijk idee in onze Joodse traditie. Misschien zien we in Genesis 18:19 een beetje van de oorsprong ervan als een ideaal in de Joodse traditie, omdat we het kunnen koppelen aan Abraham.

In Orchot Tzaddikim kunnen we een voorbeeld hiervan zien, aangezien de auteur liefde voor kinderen koppelt aan iemands rol in het begeleiden van hen langs de paden van Tzedek en Avodat HaShem/Dienst van God:

Echte liefde voor iemands kinderen moet op dit pad zijn — dat men er altijd aan denkt om zijn/haar kinderen te begeleiden op het pad van tzedek/rechtvaardigheid en hen de manier van Avodat HaShem/God dienen te leren… “De ouder zal aan de kinderen Uw waarheid bekendmaken” (Jesaja 38:19). En er staat geschreven: “En u zult (de lessen van Sinaï) bekendmaken aan uw kinderen en de kinderen van uw kinderen.” (Deuteronomium 4:9)

Zoals er over Abraham wordt gezegd: “Ik heb Abraham uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huishouden kan onderwijzen om de weg van de Eeuwige te bewandelen door te doen wat rechtvaardig en juist is.” (Genesis 18:19)

Een latere Rosh Yeshiva van de Slabodka-gemeenschap, Rabbi Yitzchak Eizek Sher benadrukt het belang van de brit/het verbond en de vervulling ervan in de woorden en daden van onze patriarchen. Volgens hem (en ook Maimonides) dienen ze elk als rolmodel voor het naleven van die brit. In Leket Sichot Mussar leert Rav Sher enigszins uitgebreid over Abraham als rolmodel voor chesed:

Wat is Abrahams chiddush/innovatie (of nieuwe idee)? Hij komt om de wereld te leren zijn voorbeeld te volgen, voor wat betreft hoe te handelen in deze wereld. Abraham leert ons vanuit een gevoel van het uitvoeren van tastbare handelingen, en het belang van het daadwerkelijk persoonlijk doen van die tastbare handelingen.

Het belangrijkste wat Abraham ons leert is dat het gaat om de middah van chesed. Als iemand zich bezighoudt met handelingen van chesed, zal zijn kijk op de wereld worden bekeken door de kijk op chesed. Als gevolg daarvan zullen al zijn acties worden bezegeld met chesed. Zelfs zijn tastbare handelingen kunnen stijgen tot het niveau waarop hij bekend staat om gemilut hasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid. Zoals gezegd,

גֹּמֵ֣ל נַ֭פְשׁוֹ אִ֣ישׁ חָ֑סֶד

Een persoon die een ish chesed/een vriendelijk persoon is, heeft daar zelf voordeel van… [Spreuken 11:17]

Rabbi Adin Steinsaltz geeft dit inzicht op het vers uit Spreuken:

Iemand die voor zichzelf zorgt, is een ish chesed – een persoon van vriendelijkheid, genereus en gevoelig, omdat hij/zij zich bewust is van de eigen behoeften en deze voortdurend in het oog houdt. En zodoende merkt hij ook de behoeften van anderen op en zorgt voor hen…

Abraham, zoals we hem leren kennen, is een man die veel van de deugden van onze Mussar-traditie heeft laten zien. Hoewel hij terecht gefocust is op zijn eigen familie, zoals onze rabbijnen ons leren, reiken zijn zorgzaamheid en betrokkenheid veel verder dan het openen van zijn eigen tent, zoals we hem ontmoeten aan het begin van de parasha van deze week. Zijn modellering van tzedek, mishpat en chesed zijn slechts enkele manieren waarop onze patriarch een rolmodel voor ons kan zijn terwijl we deze idealen in onze tijd nastreven.

VOOR FOCUS:

  • Wie ken je die je zou kunnen beschouwen als een ish chesed/een persoon die liefdevolle vriendelijkheid belichaamt? Hoe zou hij of zij een model voor je kunnen zijn?
  • Op welke manier zou je jezelf kunnen opstellen om niet alleen over middot na te denken, maar ook om hun belang tastbaar in je leven te realiseren? Kies een of twee voorbeelden om deze week te proberen.

Download deze parashah

Lech L’cha

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parsaha Lech L’cha – Genesis 12:1-17:27

Rabbi Eric S. Gurvis

In Genesis 17:1 lezen we:

וַיְהִ֣י אַבְרָ֔ם בֶּן־תִּשְׁעִ֥ים שָׁנָ֖ה וְתֵ֣שַׁע שָׁנִ֑ים וַיֵּרָ֨א יְהֹוָ֜ה אֶל־אַבְרָ֗ם וַיֹּ֤אמֶר אֵלָיו֙

אֲנִי־אֵ֣ל שַׁדַּ֔י הִתְהַלֵּ֥ךְ לְפָנַ֖י וֶהְיֵ֥ה תָמִֽים׃

Toen Abram negenennegentig jaar oud was verscheen de Eeuwige aan Abram en zei tegen hem: “ik ben El Shaddai, wandel in Mijn wegen en wees onberispelijk.”

“Wandel in Mijn wegen en wees tamim.”

We weten dat het woord tam (tamim is het meervoud) niet zo “eenvoudig” is, ook al is dat een manier om het letterlijk te vertalen. We weten uit de parasha van vorige week dat Noach werd beschreven als een ish tzaddik tamim – “onberispelijke man,” of “een oprechte” man. Anderen vertalen het met “perfect” of “compleet.”

In dezelfde trant weten we dat één van de vier kinderen die in de Haggadah worden afgebeeld de tam is – wat veel haggadot vertalen met “het eenvoudige kind,” hoewel we weten dat het helemaal niet zo “eenvoudig” is. Sommigen lezen tam als “compleet”, volgens de betekenis van de zin die aan het einde van elk traktaat van de Talmoed staat: – tam v’nishalm – wat aangeeft dat het traktaat “volledig voltooid” is. We reciteren ook het korte gebed dat bekend staat als hadran, wat symboliseert dat we er weer naar terug zullen keren. Vandaar dat het nooit echt voltooid is.

Als we beginnen met het lezen van de verhalencyclus over onze patriarch Abraham en matriarch Sarah, zou onze focus, vanuit een Mussar-perspectief, niet op perfectie moeten liggen. We kunnen tamim zeker wel verbinden met het gevoel van oprecht zijn. De Ba’alei Mussar stelden dit als een van de hoofddoelen van onze studie en beoefening van Mussar – ernaar streven oprecht te zijn in onze avodah/dienst aan God.

Als onze studie en beoefening een spirituele beoefening is, die ons leidt naar het worden van de beste versie van de mens die we kunnen zijn, moeten we goed onthouden dat perfectie niet het doel is. In plaats daarvan proberen we onszelf te perfectioneren. We proberen “beter te zijn” en dat is een meer pragmatisch doel.

De oprichter van de Mussar-beweging, Rabbi Yisrael Salanter, biedt ons een lens waardoor we ons vers kunnen bekijken vanuit de parasha zoals hierboven is geciteerd. Zijn leer lijkt mij in overeenstemming te zijn met het doel om onszelf te perfectioneren in plaats van perfectie na te streven.

In Ohr Yisrael, Brief 30, citeert hij ons vers als onderdeel van een uiteenzetting van onze doelen in de studie en beoefening van Mussar. Rav Salanter leert:

Een persoon zou niet moeten zeggen: Wat God heeft gemaakt, kan niet worden veranderd, en God heeft deze koach ha-rah/deze macht van het kwaad in mij gebracht; hoe kan ik hopen het volledig weg te vagen?

Laten we onthouden dat voor onze Wijzen en de Ba’alei Mussar, Yetzer HaRah niet het volmaakte of absolute kwaad vertegenwoordigt. We zijn allemaal geschapen met zowel yetzer haTov/de neiging tot het goede, als het tegenovergestelde, yetzer haRah, wat ik bij andere gelegenheden heb geïnterpreteerd als “de neiging tot dat wat nog niet goed is.” Jazeker, het zal misschien nooit goed worden, maar onze studie en beoefening van Mussar leidt ons naar het kanaliseren van onze yetzer in betere richtingen, hopelijk naar betere resultaten. Niemand van ons is hier perfect in!

Terugkerend naar Rav Salanter, herinnert hij ons eraan dat het idee dat wat God in ons heeft geschapen of geplaatst onveranderlijk is, domweg niet waar is!

Menselijke krachten kunnen worden overwonnen en veranderd. Onze ogen zien dit in het karakter van dieren; en een mens is krachtig genoeg om deze kochot ha-rah te beheersen in de controle van hun wil, zodat ze geen kwaad doen of vernietigen.

Men kan dieren domesticeren, hun aard veranderen en het kwaad in hun karakter grondig proberen weg te vagen. Net zo heeft ook elk mens het binnen zijn mogelijkheden om zijn kwade aard te overwinnen, zodat het niet tot uiting komt in persoonlijke daden, en daarmee om zijn karakter ten goede te veranderen door studie en gewenning (hergel).

Zoals onze rabbijnen, van gezegende herinnering, zeggen (Avot 4:1): “Wie is werkelijk machtig? Iemand die zijn Yetzer [kwade drang] overwint, zoals er staat (Spr. 198): ‘Beter iemand die langzaam tot woede komt, dan iemand die machtig is; en beter iemand die zijn geest beheerst dan iemand die een stad verovert.’ . . .

De “overwinnaar van zijn drang” is alleen machtig in die zin dat hij/zij zichzelf versterkt om het verlangen in te houden. Dit is de staat van “langzaam tot woede” – de persoon heeft woede in zich, maar hij houdt het in zodat het niet uitbreekt. Van hieruit kan een persoon beetje bij beetje de staat bereiken van iemand die “zijn geest beheerst.”

Rav Salanter stelt ronduit:

Dit is de hele plicht van een persoon — om elke ‘slechte’ kwaliteit en karaktertrek (middah) uit zijn hart te verwijderen. Zolang iemand niet van zijn ziekte is genezen, zelfs als hij zijn drang vele malen overwint, zal hij uiteindelijk in de valkuil ervan vallen.

Rav Salanter verwijst naar Abraham en het openingsvers van Genesis hoofdstuk 17 als ons model:

Dit was de deugd van onze vader Abraham, moge vrede met hem zijn, dat hij alle psychologische driften die met zijn lichaam kwamen, sublimeerde. Zoals onze Wijzen zeiden: “De Heilige zei tegen Abraham: ‘Je hebt maar één schil – de voorhuid. Verwijder het en de fout zal weg zijn.’ ‘Wandel voor Mij en wees heel’ (Gen. 17:1).”

En zoals onze Wijzen zeiden: “Alles wat werd geschapen tijdens de zes dagen van de schepping heeft werk nodig; bijvoorbeeld, het mosterdzaad moet worden gezoet… zelfs de mens moet worden geperfectioneerd.”

Als we deze week beginnen met het lezen van de verhalencycli, die onze patriarchen en matriarchen introduceren, weten we dat ze in veel opzichten rolmodellen voor ons moeten zijn. Laten we echter niet vergeten dat ook zij onvolmaakte wezens waren. Onze Ba’alei Mussar, (en Rav Salanter hier in het bijzonder) houden ze voor ogen als model van mensen die eraan werken om een betere versie van zichzelf te worden.

Rav Salanter voegt toe:

In Abraham waren, nadat de ‘fout’ was verwijderd, al zijn psychische krachten geperfectioneerd. Hij liep op eigen houtje, als iemand wiens oneffenheden zijn glad gestreken, verheugd om de “weg van God” te bewandelen. Dit is de betekenis van Gods instructie aan Abraham om “voor Mij te wandelen.”

Zoals ook te vinden is in Tanna DeBei Eliyahu: “Daarom zou ik zeggen dat elke persoon in Israël moet zeggen: ‘Wanneer zullen mijn daden het niveau bereiken van de daden van mijn voorouders, Abraham, Isaak en Jacob?'”

En hiermee kunnen we de midrasj over het vers (Hosea 9:10) uitleggen: “‘Als de eerste vrucht die rijpt aan een vijgenboom, zo bezie ik uw vaderen’… Rabbijn Yudan zegt: Net zoals deze vijg geen schil heeft behalve de steel, haal die eraf en de fout zal weg zijn, zo zei de Heilige tegen Abraham: ‘Je hebt maar één schil – de voorhuid. Verwijder het en de fout zal weg zijn.’ Daarom zegt God tegen Abraham: ‘Wandel voor Mij en wees heel’ (Gen. 17:1).”

VOOR FOCUS:

  • Op welke manieren zijn Abraham en Sarah, Isaak en Rebecca, en Jacob, Rachel en Lea voorbeelden voor jou in termen van je middot-werk? Welke middot leer je van elk van hen?
  • Hoe kun je deze week meer tam/heelhartig zijn in je Mussar-werk en -praktijk terwijl je leeft in onze zeer uitdagende tijden?

Download deze parasha

Noach

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parashat Noach – Genesis 6:9-11:32

Rabbijn Eric S. Gurvis

In Genesis 9:6 lezen we,

אֵ֚לֶּה תּוֹלְדֹ֣ת נֹ֔חַ נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה בְּדֹֽרֹתָ֑יו אֶת־הָֽאֱלֹהִ֖ים הִֽתְהַלֶּךְ־נֹֽחַ׃

Dit is de regel van Noach: Noach was een rechtvaardig man;

hij was onberispelijk in zijn tijd; Noach wandelde met God.

Velen van ons zijn waarschijnlijk bekend met de les van Rashi en anderen dat,

“In zijn generatie…” (Talmoed Sanhedrin 109) Sommigen van onze rabbijnen interpreteren dit als loftuiting, wat betekent dat indien hij in een generatie had geleefd die vol was met rechtschapen mensen, hij nog rechtschapener zou zijn geweest.

En er zijn er die het interpreteren als kritiek, wat betekent dat als hij in Abrahams generatie had geleefd, hij niet als speciaal zou zijn beschouwd.

Nachmanides stelt,

[NOACH] WAS EEN TZADDIK [EEN VOLLEDIG ONSCHULDIG MENS] – Het vers vermeldt dat Noach vrij was van fouten, en volledig onschuldig. Dit is om ons te laten weten dat hij het verdiende om gered te worden van de zondvloed omdat hij totaal geen straf verdiende. Hij was perfect in zijn vrijspraak van zonden.

Het woord “tzaddik” verwijst naar iemand die onschuldig wordt bevonden bij het oordelen, het tegenovergestelde van “rasha“, een schuldig individu.  Zoals er staat “en zij rechtvaardigen de onschuldige (tzaddik) en veroordelen de schuldige (rasha)” en “U bent onberispelijk (tzaddik) voor alles wat ons is overkomen, want U hebt trouw gehandeld” en ook: “U zult uw medemens eerlijk oordelen (b’tzedek).” . . . Rabbi Avraham (Ibn Ezra) zegt dat “tzaddik” verwijst naar zijn daden en “tamim” naar zijn gedachten. Maar er staat “U was perfect in uw wegen”, wat gedrag betekent! Nadat hij ons vertelde dat Noach een onschuldige man was, wat betekent dat hij geen man van “onrechtvaardigheid” was of iemand die “wiens wegen zijn verdorven” zoals de mensen van zijn tijd, zegt de Torah vervolgens dat hij “met HaShem zou wandelen”, hetgeen betekent dat hij alleen God vreesde.

Dichter bij onze eigen tijd leert rabbijn Adin Steinsaltz:

Noach wandelde met God. Noach was verbonden met God, omdat hij over God peinsde en leefde met een bewustzijn van het Goddelijke. In deze periode, toen de mensheid Gods geboden nog niet had ontvangen, kwam de relatie van een persoon met God niet tot uitdrukking middels verplichte acties. Er wordt gezegd over Noach, en ook over Hanokh vóór hem en Abraham ná hem, dat ze met of voor God uit wandelden (Genesis 5:22, 17:1). Dit betekent dat God het onderwerp van hun leven was en dat ze een speciale relatie met God hadden.

We weten dat de klassieke Ba’alei Mussar onze relatie met God benadrukken als een belangrijk aspect van onze Mussar-praktijk en Avodah/Dienst van God. Natuurlijk heeft ieder persoon zijn eigen gevoel van hoe hij/zij dat wenst te interpreteren.

Rabbijn Shlomo Wolbe biedt ons een ander perspectief van waaruit we een les kunnen trekken uit de openingsverklaring van de parashah over Noach. Hij leert:

Een persoon kan veel goede daden doen, maar alles wat hij doet is extern [dat wil zeggen, uiterlijke acties in tegenstelling tot intern en extern als één holistische manifestatie.]

Echter de goede daden van de tzaddik/rechtvaardige persoon staan niet los van de persoon zelf. Ze ontstaan ​​van binnenuit. Net zoals hun toldot/geschiedenis is geschreven, wordt van een rechtvaardig persoon gezegd dat hij goed is omdat “hij de vruchten van zijn daden zal plukken.”

De goede daden van de rechtvaardige persoon zijn de vruchten van een boom die groeien en vitaliteit ontvangen van de boom zelf [namelijk die persoon.] Wanneer iemand gezond en sterk is, [kan] hij kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen krijgen. Dit is hun toldot/geschiedenis. [Het is duidelijk dat niet iedereen een ouder wordt. De vruchten van onze daden zijn beperkt tot voortplanting.]

[Wat iemands toldot en vruchten ook zijn] men moet op een krachtige manier handelen zodat de

to-elet shleymah/volledige uitkomst zinvol zal zijn en niet zal leiden tot rayk/lege en ijdele bezigheden.

Ironisch genoeg, toen ik deze les van Rav Wolbe tegenkwam, resoneerde het vrij krachtig toen ik de volgende toelichting las. Hij leert ons dat,

In diverse contexten, en van tijd tot tijd, er verkiezingen worden gehouden voor nieuwe leiders. Uiteindelijk zullen deze leiders ook worden vervangen, enzovoort [in elke generatie.] Hun [status als leider] heeft geen doorlopend bestaan. [Een leiderschapsrol op zichzelf] kan leeg zijn.

Ik geloof niet dat Rav Wolbe stelt dat de toldot/de geschiedenis of output van gekozen leiders betekenisloos is. Sterker nog, ze hebben vaak een diepe impact, hetzij ten goede of ten kwade. Wat ik denk dat hij bedoelt, wat relevant is voor dit moment, is dat iemands status als leider niet is wat op zichzelf belangrijk is. In plaats daarvan zouden ze hun toldot moeten overwegen, wat ik in dit geval lees als impact en resultaat. In moderne taal zouden we het kunnen zien als erfenis.

Als we dit deel van Rav Wolbe’s les toepassen op dit moment, zou een leider, althans in de Verenigde Staten, moeten streven naar een holistische innerlijke en uiterlijke realiteit. Hoewel leiders, zeker in seculiere contexten, niet per se nadenken over spirituele afstemming, zouden we wensen dat ze in hun hart, geest en ziel zouden nadenken over de impact van hun gedachten, woorden en daden op een bredere basis dan alleen dit moment.

Rav Wolbe stelt:

Een wijs persoon, wanneer hij iets wil beginnen, denkt honderd keer na, voordat hij handelt, of zijn daad wel zuiver is en of er nooit een fout in zal zitten.

Rav Wolbe herinnert ons eraan dat we niet alleen worden gedefinieerd door onze woorden, maar ook door onze daden. Idealiter zouden onze gedachten, woorden en daden ons, vanuit een Mussar-perspectief, moeten leiden tot een geïntegreerd leven waarin ons innerlijk leven overeenkomt met de uiterlijkheid die de wereld om ons heen ziet. Natuurlijk, als onvolmaakte wezens, is dit niet altijd het geval. Onze studie en beoefening van Mussar gaat er deels over om onszelf in een staat van spirituele afstemming te brengen, waarbij ons innerlijk leven kan worden geïntegreerd met, en een weerspiegeling kan zijn van, onze uiterlijke persoonlijkheid.

Misschien kunnen we op deze manier de centrale figuur in onze parashah deze week begrijpen. נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה – Noach ish tzaddik tamim haya – Noach was een rechtvaardig persoon die probeerde zijn innerlijke en uiterlijke wezen op één lijn te brengen, zodat hij tamim kon zijn – wat we kunnen lezen als puur of oprecht. Ieder van ons kan daar alleen maar naar streven  bdoroteynu – in onze tijd.

VOOR FOCUS:

  • Waar heb je afstemming nodig in je innerlijke en uiterlijke leven?
  • Welke van je middot, in het bijzonder, zou afstemming kunnen gebruiken?
  • Welke stap of stappen zou je deze week kunnen nemen om zelfs maar één aspect van je innerlijke en uiterlijke wezen dichter naar het op één lijn zijn van hoofd, hart en handelen te brengen?
  • Hoe kun je ernaar streven om een ​​rechtvaardig persoon te zijn die probeert zijn innerlijke en uiterlijke wezen af ​​te stemmen, zodat je tamim kunt zijn – puur, met heel je hart?

Download deze parasha

Maclise, Daniel; Noah’s Sacrifice; Leeds Museums and Galleries; http://www.artuk.org/artworks/noahs-sacrifice-37513

De 13 Midot: God is ethisch en wij ook

De speciale Tora-lezing voor Chol HaMo-ed Pesach, de tussenliggende Sjabbat van Pesach, is Sjemot/Exodus 33:12-34:26, die de “13 Midot” of “Eigenschappen van God” omvat (Sjemot 34:6-7). Maimonides betoogde, in navolging van het vroege midrasjwerk Sifré, dat dat gedeelte beter bekend zou kunnen staan als de 13 drachiem, “wegen” van God: of – beter nog – wegen die we kunnen bewandelen om God-achtig te zijn, omdat het “kennen” van God niet echt mogelijk is vanuit het perspectief van het radicale monotheïsme van het Jodendom, en trouwens ook niet vanuit het perspectief van de meeste filosofische denkwijzen. Daarom wenden voorstanders van zowel de positieve als de negatieve theologie zich tot Sjemot 34:6-7 om zich te baseren op een levensvatbare Joodse theologie van God.

De plaats van de 13 Eigenschappen in de tekst van de Tora is belangrijk. Ze verschijnen vlak na het verhaal van het Gouden Kalf. Mozes ziet wat het volk tijdens zijn afwezigheid heeft gedaan en gooit het eerste paar stenen tafelen kapot. Vervolgens wordt er straf opgelegd aan de schuldige Levieten, en een algemene plaag dient als een verdere geseling voor het volk. Pas dan gaat Mozes de berg Sinaï weer op en hakt een tweede paar stenen tafelen uit.
De Eeuwige, zo rapporteert de Tora, gaat voor Mozes langs en verkondigt: “De Eeuwige! De Eeuwige! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft” (Sjemot 34:6-7).

Het meest opmerkelijke aan deze passage is de nadruk op het ethische. God wordt niet heilig, gebiedend of jaloers genoemd. In plaats daarvan beschrijft God zichzelf in de eerste plaats als een ethisch wezen. In feite zou het nog juister zijn om God in deze passage ‘het Ethische Wezen’ te noemen, of misschien wel de ethische basis van al het zijn. De God van de Midot is ook een universele God, met een universele reeks gedragsnormen voor alle mensen. De God van de Midot omschrijft zichzelf niet als de God die de Hebreeuwse slaven uit Egypte haalde, maar eerder als een God voor alle mensen die ernaar moeten streven om als God te zijn om hun aard te vervullen, namelijk geschapen naar het evenbeeld van de enige echte God. Misschien is dat de reden waarom in een midrasj de God van het tweede paar stenen tafelen wordt afgebeeld als omhuld door een talliet “als een gebedsleider” om enige Joodse specificiteit in deze belangrijke passage te behouden.

Al vroeg in haar ontwikkeling voerde de Reformbeweging het argument aan dat de essentie van het Jodendom ethisch was. Rituelen, etniciteit, mystieke ervaringen en dergelijke werden gedegradeerd. Het Jodendom was een ethisch monotheïsme dat geloofde in de Gulden Regel, het nastreven van gerechtigheid en nederigheid. De profeten werden geprezen als ethici en sociale activisten. Hun nationalisme werd gedegradeerd of genegeerd. Kabbala werd afgedaan als irrationeel en bijgelovig. Het Jodendom, om de taal van die tijd te gebruiken, ging helemaal over het ‘Vaderschap van God’ en de ‘broederschap van de mens’.

De herinterpretatie door de Reformbeweging van het Jodendom als ethisch monotheïsme was voor een groot deel gebaseerd op een selecte lezing van de Duitse idealistische filosoof Immanuel Kant (1724-1804), die feitelijk zeer kritisch stond tegenover een groot deel van de georganiseerde religie. Net als Kant geloofden de leiders van de beweging in ethiek als een kwestie van plicht. In tegenstelling tot Kant bleven zij voor het grootste deel volledig theïstisch en ervan overtuigd dat de Joden het uitverkoren volk bleven dat de wereld door middel van moraliteit naar verlossing zou leiden. Eén dissident, Felix Adler, zoon van Reformrabbijn Samuel Adler, verwierp zowel God als het Joodse volk en greep alleen de moraliteit aan, door in 1876 de Ethical Culture Society op te richten.

Later in de 19e eeuw werd de studie van Kants filosofie nieuw leven ingeblazen door Hermann Cohen (1842-1918). Cohen, zoon van een voorzanger, had aan het Joods Theologisch Seminarie van Breslau gestudeerd om rabbijn te worden voordat hij overstapte op de studie van filosofie. Uiteindelijk combineerde hij beide interesses en werd hij een van de belangrijkste moderne filosofen van het Jodendom.

In 1873 werd Cohen uitgenodigd om les te geven aan de Universiteit van Marburg. Drie jaar later werd hij aangesteld als hoogleraar en bleef daar tot 1912. Cohen, een gerespecteerd leraar en productief auteur, transformeerde Marburg tot het centrum van de neo-Kantiaanse studies. Net als Moses Mendelssohn vóór hem raakte Cohen al snel betrokken bij de intellectuele verdediging van het Jodendom. Ten eerste reageerde hij in 1879 op aanvallen van de historicus en nationalist Heinreich von Treitschke, die beweerde dat Joden weigerden zich te assimileren en Duitsers te worden. Hij hekelde ook de immigratie van Oost-Europese Joden naar Duitsland. Van zijn kant geloofde Cohen diep in de compatibiliteit van het Jodendom en de Duitse cultuur.

Vier jaar later werd Cohen opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak tegen een antisemitische leraar die beweerde dat Joden door de Tora en de Talmoed verplicht waren andere Joden op een ethische manier te behandelen, maar dat het Jodendom hen toestemming gaf andere mensen te bedriegen. Cohen weerlegde de beschuldiging en voerde aan dat God en de Joden ‘de vreemdeling liefhadden’ en dat het uiteindelijke doel van het Jodendom de eenheid van de hele mensheid was als een weerspiegeling van de eenheid van de ene God. Het Jodendom, zo leerde Cohen, leert dat alle mensen medewerkers zijn in het scheppingswerk.

In 1912 verhuisde Cohen naar Berlijn, waar hij les gaf aan het Reform rabbijnse seminarie, of het Instituut voor de Wetenschappelijke Studie van het Jodendom. Daar werkte hij aan een van zijn belangrijkste boeken, Religion of Reason from the Sources of Judaism, gepubliceerd in 1919, waarin hij de onderlinge verbanden tussen het Jodendom en de Kantiaanse moraalfilosofie verder aantoonde. Cohens werk had een directe invloed op het latere denken van Leo Baeck, de leidende Duitse Reformrabbijn van de 20e eeuw; van Franz Rosenzweig, een leidende figuur in de moderne Joodse filosofie; en van Martin Buber, de auteur van Ich und Du, een van de belangrijkste religieuze teksten van de moderne tijd. Net als zijn leraar verwierp Rosenzweig het zionisme omdat het in strijd was met de universalistische messiaanse hoop van het Jodendom voor de mensheid, terwijl zowel Baeck als Buber manieren vonden om het joodse nationalisme te omarmen. Joseph B. Soloveichik (1903-1993), een van Amerika’s leidende orthodoxe rabbijnen van de 20e eeuw en een vooraanstaand professor in de Talmoed aan de Yeshiva Universiteit, werd ook diepgaand beïnvloed door Hermann Cohen.

Tegenwoordig is het belangrijk om Hermann Cohen te zien als de intellectuele brug die het ‘ethische’ en het ‘monotheïstische’ in het hedendaagse Reform Jodendom verbindt. Dit geldt niet alleen voor onze persoonlijke ethiek, maar ook voor de sociale ethiek en het programma dat wij tikoen olam noemen. Hoewel die titel ontleend is aan mystieke bronnen, is hij sterk geworteld in de profetische zoektocht van het Jodendom en weerspiegelt hij de ethisch-religieuze leringen van Herman Cohen.

Misschien verwoordde Cohen het zelf het beste toen hij verklaarde: ‘Ik kan God niet liefhebben zonder mijn hele hart te wijden aan het leven in het belang van mijn medemens, zonder mijn hele ziel te wijden aan het reageren op alle spirituele trends in de wereld om mij heen, zonder al mijn kracht te wijden aan deze God in Zijn omgang met de mens” (Louis P. Pojman, Michael Rea, Philosophy of Religion: An Anthology [Stanford, CT: Cengage Learning, 2015], p. 58).
Hoe kunnen we dit verheven doel bereiken? Misschien door de 13 Midot in de sidra van deze week te herlezen en daarvan ons pad op aarde te maken als individu en als onderdeel van de heilige Joodse gemeenschap van het Verbond.

Een ijzersterk bitachon

Kort na hun wonderbaarlijke uittocht uit Mitzrayim, bevond Bnei Yisrael zich opgesloten tussen het Egyptische leger en de zee, en zij riepen naar Hasjem. Hasjem antwoordde dat ze rechtstreeks de zee in moesten gaan. Rasji (Shemot 14:15) legt uit dat Hasjem hen informeerde dat de verdienste van hun voorvaderen, gekoppeld aan hun ijzersterke vertrouwen in Hem, voor Hem voldoende reden was om voor hen de zee te splijten.

Rav Wolbe merkt op dat we hieruit de kracht van bitachon kunnen halen. Wanneer iemand met heel zijn hart gelooft dat Hasjem hem zal helpen, kan hij er zeker van zijn dat Hasjem hem inderdaad zal helpen. 

Bnei Yisrael volgde Hasjem blindelings vanuit Egypte de wildernis in, en daarom kwam Hasjem ze te hulp, zelfs toen dit moest gaan betekenen om op miraculeuze wijze de zee voor hen splitsen.

Er zit wel een addertje onder het gras aan deze fenomenale kracht. Je moet het echt geloven. Rav Wolbe vertelde dat een man tegen Reb Yisrael Salanter zei dat hij er zeker van was dat Hasjem ervoor zou zorgen dat hij de loterij zou winnen en dat hij daarom geen behoefte voelde om te gaan werken. Reb Yisrael vertelde hem dat als hij werkelijk gelooft dat Hasjem hem zal laten winnen, hij de loterij zal winnen. Een paar dagen later vroeg Reb Yisrael aan de man of hij bereid zou zijn hem zijn “winnende” lot te verkopen voor de helft van het bedrag van de jackpot, en de man was het daar meteen mee eens. “Als je werkelijk geloofde dat Hasjem je zou laten winnen”, zei Reb Yisrael, “dan zou je mij nooit het kaartje verkopen voor slechts de helft van het geld dat je verwacht te winnen.”

De voordelen van het hebben van ijzersterk bitachon zijn talrijk en de voordelen zijn enorm. Het probleem is dat dit niveau van volledige afhankelijkheid niet vanzelfsprekend is. Dus wat moeten we doen? We moeten Rabbeinoe Bachya Ibn Paquda bedanken voor het schrijven van het  boek Chovot HaLevovot en vervolgens zijn boek openslaan bij Sha’ar HaBitachon. Lees en neem het rustig in je op, absorbeer en verteer zijn woorden en internaliseer zijn ideeën. Je zult merken dat je een ander persoon bent na het voltooien van de Sha’ar – en aanzienlijk verder op weg naar het bereiken van deze meest begeerde relatie met de Schepper.

*             *             *

Het splijten van de zee was misschien wel het meest zichtbare wonder in de hele wereldgeschiedenis. Niettemin zorgde Hasjem er vlak voor deze wonderbaarlijke gebeurtenis voor dat een sterke wind het water van de zee de hele nacht in beweging bracht, om de grootsheid van het wonder te verhullen. De wind heeft er zeker niet voor gezorgd dat de zee splitste en dat het water recht als muren bleef staan. Dus wat was het doel achter de façade van de orkaanachtige winden?

Rav Wolbe citeert de Sefer HaChinuch die schrijft (Mitzvah 132) dat Hasjem werkelijk probeert alle wonderen te verhullen. Hasjem verpakt het wonder in het inpakpapier van de natuur, zodat het wonder op onopvallende wijze in deze wereld b’tzenius arriveert. Hasjem bestuurt de wereld op een zodanige manier dat we Hem moeten vinden, verborgen achter de sluier van de natuur. Daarom moet elk wonder ons een keuze laten: óf erkennen dat Hasjem achter deze wonderbaarlijke gebeurtenis zat, óf de tekens aan de muur negeren en zeggen dat het allemaal een gril van de natuur was. Daarom liet Hasjem de wind de hele nacht waaien, zodat diegenen die niet in wonderen geloven de gebeurtenis aan een tsunami zouden kunnen toeschrijven.

Wonderen gebeuren voortdurend. Niet alleen kleine dingen – zoals het geld dat je net op tijd van een neef kreeg om je hypotheek te betalen – maar zelfs hele grote. In het boek Chovot HaLevovot staat dat de grootsheid van het wonder van het voortbestaan van het Joodse volk door de eeuwen heen wedijvert met de wonderen die plaatsvonden tijdens de uittocht uit Mitzrayim! We hoeven alleen maar het gordijn weg te trekken om de activiteiten van Hasjem te onthullen en te stoppen met het toeschrijven van de wonderen aan een honderdduizend andere mogelijkheden. Maak je bril schoon en begin met het tellen van de wonderen!

Vertaald uit Publicatie van BaisHaMussar over Parasha Beshalach

Mida van de Maand (12)