Behar-Bechukkotai
Torah vanuit een Mussar-perspectief
Parasja Behar-Bechukkotai – Leviticus 25:1 – 27:34
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze sjabbat sluiten we de lezing van dit jaar van Sefer Wajikra – het boek Leviticus – af met wederom een dubbele portie. Onze reis door de wetten van heiligheid en heilige rituelen sluit dit boek af, waarna we ons vervolgens gaan richten op Sefer Bamidbar – het boek Numeri.
Leviticus hoofdstuk 25 introduceert een aantal zeer belangrijke concepten. Deze concepten sluiten aan bij wat we tot nu toe in het boek hebben gelezen. Samen proberen ze ons te leren hoe we onszelf, ons leven, onze woorden en daden kunnen verheffen tot steeds hogere niveaus van kedushah / heiligheid. In Leviticus 25:17 lezen we een vers dat net zo goed in de litanie van mitswot in Leviticus hoofdstuk 19 had kunnen staan, die we kennen als de ‘Heiligheidscode‘. Als je dat hoofdstuk zorgvuldig leest, zie je dat in ons vers een aantal lessen terugkomen. Ons is geboden:
וְלֹ֤א תוֹנוּ֙ אִ֣ישׁ אֶת־עֲמִית֔וֹ וְיָרֵ֖אתָ מֵ־אֱלֹהֶ֑יךָ כִּ֛י אֲנִ֥י יְהֹוָ֖ה אֱלֹהֵיכֶֽם׃
Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben jouw God.
Deze mitswa lijkt vooral relevant in onze tijd. Het is ook door de eeuwen heen van belang geweest. Als we het door een Mussar-lens bekijken, vinden we een aantal toepassingen van deze fundamentele les. In Orchot Tzaddikim, hoofdstuk 8, wordt ons geleerd:
Iedereen die zijn medemens pijn doet, overtreedt een verbod, zoals er staat: “En gij zult elkaar geen onrecht aandoen, maar ge zult de Eeuwige vrezen” (Lev. 25:17).
De zin “gij zult elkaar geen onrecht aandoen” heeft betrekking op het onrecht aandoen met woorden (Talmoed Baba Metzia 58b). Onze rabbijnen, hun gedachtenis zij tot zegen, zeiden: “Alle poorten zijn gesloten voor het aanhoren van beschuldigingen tegen de berouwvolle, behalve de poort van het onrecht voor het aandoen van onrecht aan een mede-Jood” (Ibid. 59a). Daarom moet men er zeer voorzichtig mee zijn om zijn medemens op geen enkele manier pijn te doen – niet door daden en niet door woorden.
Sommige vertalingen geven het woord “medemens” in de tekst weer als iemands “mede-Jood”. Slechts een paar alinea’s later in Orchot Tzaddikim wordt ons echter geleerd dat het hier niet alleen gaat om het niet onrechtvaardig behandelen van mede-Joden:
“Gij zult uw medemens niet behandelen zoals een schuldeiser doet” (Exodus 22:24), wat betekent dat u de lener geen pijn mag aandoen. En de uitlener dient zelfs te vermijden de lener erop aan te spreken wanneer hij weet dat de lener geen geld heeft om de lening terug te betalen (Baba Metzia 15), want de schuldeiser pijnigt de schuldenaar met dit soort gedrag.
En we zijn gewaarschuwd om de eigenschap wreedheid uit onze ziel te verwijderen, zoals geschreven staat: “Gij zult geen weduwe of wees kwellen” (Exodus 22:21), en er staat ook geschreven: “Gij zult elkaar geen onrecht aandoen en gij zult uw God vrezen” (Lev. 25:17).
Ons wordt geboden de armen hun onderpand terug te geven, zoals geschreven staat: “Als u het kleed van de arme als onderpand neemt, moet u het hun teruggeven voordat de zon ondergaat” (Exodus 22:25), zoals er staat: “En wanneer een ander tot mij roept, zal ik luisteren, want ik ben genadig.” Evenzo staat er (Exodus 22:20): “En u zult een vreemdeling geen onrecht aandoen of onderdrukken.”
In Sha’arei Teshuvah tilt Rabbeinu Yonah Gerondi dit principe naar een nog strenger en hoger niveau en leert:
Iemand die een weduwe of wees kwelt en pijn doet – of het nu door diefstal, bedrog, schande of welke vorm van pijn dan ook is – is strafbaar met de dood, door toedoen van de hemel.
. . . Er staat geschreven (Exodus 22:21-23): “U mag geen weduwe of wees mishandelen. Als u hen onderdrukt, zal Ik hun geroep verhoren zodra zij tot Mij roepen. En Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden… Wie een ander pijn doet, overtreedt een negatief gebod – zoals er staat (Leviticus 25:17): “Men mag zijn naaste niet onderdrukken.”
Zeker, het begrip verbaal onrecht heeft een belangrijke rol gespeeld in de manier waarop commentatoren door de eeuwen heen het vers hebben geïnterpreteerd, gebaseerd op Baba Metzia. Als we erover nadenken, worden we in deze verdeelde en uitdagende tijden omringd door te veel voorbeelden van verbaal onrecht. Zoals zo vaak het geval is met verbaal onrecht, kunnen we overvloedige inspiratie en leiding vinden bij rabbijn Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim. In zijn werk, Sefer Sh’mirat HaLashon, leert hij:
In Leviticus 19 wordt ons geleerd: “Ga niet roddelen onder uw volk” (Leviticus 19:17), “U moet uw naaste zeker terechtwijzen en niet omwille van hen zonde dragen.” Verderop, in Leviticus 25:17, wordt ons geleerd: “Doe elkaar geen onrecht aan”, wat betrekking heeft op verbaal onrecht, wat ook onder de categorie kwaadspreken valt.
Zouden we de machthebbers in onze tijd kunnen doordringen van het grote belang van deze lessen en hen helpen inzien hoe giftig een groot deel van het publieke debat tegenwoordig is? Dit zou inderdaad een prioriteit voor ieder van ons moeten zijn.
Maar terwijl we nadenken over deze les uit onze gemeenschap en de lessen van onze commentatoren, zouden we allemaal eerst onze eigen woorden, daden en daden moeten onderzoeken. Onze studie en beoefening van Mussar zouden ongetwijfeld een impact moeten hebben op de mensen om ons heen en de wereld daarbuiten. Toch weten we als studenten van Mussar dat we bij onszelf moeten beginnen.
TER FOCUS:
- Zoals zo vaak het geval is met de mitswot in Leviticus 19, houdt ons vers een en ander in evenwicht: “Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben uw God.” Hoe interpreteer je het tweede deel van het vers in relatie tot het gebod: “Doe elkaar geen onrecht aan?” (Leviticus 25:17)
- Op welke middot kan je leunen terwijl je streeft naar het vervullen van de leer in Leviticus 25:17?
- Welke middot vormen een uitdaging of struikelblok bij het nakomen van deze mitswa?
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.