Ki Tisa

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Ki Tisa – Exodus 30:11−34:35

Rabbi Eric S. Gurvis

Ook dit keer hebben we hier een Parasha met een extreem groot drama! De Israëlieten blijven onderaan de berg kamperen, terwijl Mozes nog steeds boven op de berg staat en Gods openbaring van de Torah ontvangt. Een deel van de Israëlitische gemeenschap wordt steeds angstiger en komt in opstand, waarbij ze Aaron aanspreken om voor hen een god te maken die ze kunnen aanbidden.

In Exodus hoofdstuk 32 lezen we dat God tegen Mozes zei dat hij zich snel de berg af moest haasten. In vers 8 staat:

סָ֣רוּ מַהֵ֗ר מִן־הַדֶּ֙רֶךְ֙ אֲשֶׁ֣ר צִוִּיתִ֔ם עָשׂ֣וּ לָהֶ֔ם עֵ֖גֶל מַסֵּכָ֑ה

וַיִּשְׁתַּֽחֲווּ־לוֹ֙ וַיִּזְבְּחוּ־ל֔וֹ וַיֹּ֣אמְר֔וּ אֵ֤לֶּה אֱלֹהֶ֙יךָ֙ יִשְׂרָאֵ֔ל אֲשֶׁ֥ר הֶֽעֱל֖וּךָ מֵאֶ֥רֶץ מִצְרָֽיִם׃

De Israëlieten zijn zeer snel van die weg afgedwaald die

Ik ze heb bevolen te volgen: ze hebben zelf een gegoten kalf gemaakt, ze hebben ervoor gebogen, ze hebben er offers aan gebracht en zij hebben gezegd:

Dit is uw God, o Israël, die u uit het land Egypte heeft geleid!

Via de prachtige bundel Chochmat HaMatzpun van Rabbi Moshe Igbui heb ik kennis gemaakt met een nieuwe bron, en heb ik hem toegevoegd aan onze verzameling Mussar-leraren. Hij citeert een les van Rav Hayyim Dov Meir Rubman uit zijn Sefer Zichron Meir. Rav Rubman opent met een les uit de Midrasj die een woordspeling bevat:

Hier staat niet geschreven: “zij keerden zich af [averu] van het pad dat ik hun had geboden”, maar eerder: “zij hebben het pad snel verlaten [saru]” (Exodus 32:8). Toen ze in Sinaï waren, was het allemaal rozengeur en maneschijn; nu zijn ze helemaal de fout  [saryut] in gegaan, het zijn leugenaars geworden. Ze hebben er niet eens één of twee uur aan besteed, maar ze zijn onmiddellijk van het pad afgeweken.

Rabbi Shimon ben Yoḥai zei: Ze waren elf dagen bij de Heilige en brachten toen negenentwintig dagen door met het berekenen hoe ze het kalf moesten maken, zoals geschreven staat: “Elf dagen vanaf orev” (Deuteronomium 1:2) . . .

Rabbi Eliezer ben Ya’akov zegt: Ze waren negenentwintig dagen bij de Heilige en elf dagen lang berekenden ze hoe ze het kalf moesten maken . . . Rabbi Yehuda ben Rabbi Ilai zegt: Ze waren slechts één dag bij de Heilige. Waar komt dit vandaan? Het is zoals Micha uitlegt: “Gisteren stond mijn volk op als een vijand” (Micha 2:8). De Heilige zei tegen hen: ‘Gisteren zeiden jullie: “Alles wat de Eeuwige sprak, zullen we doen en we zullen luisteren.” (Exodus 24:7), en vandaag [zeggen]: “Dit is jullie god Israël?!?” (Exodus 32:4)

Volgens de Midrasj vraagt ​​Rav Rubman zich af, net als zovele andere commentatoren door de eeuwen heen, hoe het mogelijk is dat de kinderen van Israël hun loyaliteit en trouw aan God in zo’n korte tijd hebben verlegd, gezien de wonderen die ze van God hebben gezien, zowel als onderdeel van de plagen in Egypte als aan de oevers van de Rietzee. Hij vervolgt:

Hieruit leren we prachtige lessen voor alle mensen, die gebaseerd zijn op een aantal belangrijke en heilige leringen van onze wijzen. Hij citeert bijvoorbeeld Rabbi Hillel die leert: “Vertrouw niet op jezelf tot de dag van je dood.” (Avot 2:4) De auteur voegt er aan toe: Want als mens wordt ieder van ons voortdurend geconfronteerd met uitdagingen en gevaar. We moeten er absoluut zeker van zijn dat onze matzav ruchani / onze spirituele realiteit veilig is. Inderdaad, onze situatie of positie kan van het ene op het andere uur en van dag tot dag veranderen.

Zoals vermeld in de Midrasj is het zo dat Israël verklaarde, Naaseh vnishmah – “Wij zullen doen, en wij zullen luisteren!” Zij verklaarden dit vanuit een madreigah gedolah / een groot en verheven spiritueel niveau. Niettemin lezen we ook, zoals onze wijzen aangeven, in het Lied aan de Zee in Exodus 15:2 dat Israël met hun vinger wees en verklaarde זֶ֤ה אֵלִי֙ וְאַנְוֵ֔הוּ  – Dit is mijn God—ik prijs God!” Zij waren gegroeid ​​in hun begrip van elokut / het Goddelijke. Desalniettemin keerden zij zich maar al te snel van dit pad af.

Hoe waakzaam moet men zijn met een kwaal in gevaarlijke omstandigheden, behandelingen ondergaan om het lichaam te versterken en daarmee de volledige zijnstoestand?

Rav Rubman wijdt in zijn les uit:

Een persoon moet altijd medische behandelingen voor zijn kwalen ondergaan, en dit omvat ook machalat haNefesh – “kwalen van de ziel.” Als men deze behandelingen niet krijgt, zal men zeker struikelen en vallen, van welk spiritueel vlak dan ook dat men al heeft bereikt. Zoals staat vermeld in Jesaja 1:6 –

מִכַּף־רֶ֤גֶל וְעַד־רֹאשׁ֙ אֵֽין־בּ֣וֹ מְתֹ֔ם פֶּ֥צַע וְחַבּוּרָ֖ה וּמַכָּ֣ה טְרִיָּ֑ה׃

Van top tot teen

Geen plek is gezond:

Allemaal blauwe plekken en striemen

En etterende zweren –

Rav Rubman gaat verder:

Iemand die op deze manier gewond raakt, zal snel koorts krijgen. Het tegengif kan worden afgeleid van wat onze wijzen leren in Talmoed Berachot 32bVier dingen vereisen Chizzuk / versterking, constante inspanning om te verbeteren.”

Rav Rubman voegt aan het Talmoedische recept toe hoe men machalat haNefesh – de “ziekten van de ziel moet aanpakken.” Hij leert:

“De meest gunstige behandeling voor chizzuk haNefesh / het versterken van de ziel is limmud HaMussar – het leren van Mussar en hitbonnenut / diepe reflectie met betrekking tot yirat shamayim / ontzag [of angst] voor de hemel, zoals er geschreven staat in Spreuken 4:13,

הַחֲזֵ֣ק בַּמּוּסָ֣ר

אַל־תֶּ֑רֶף

חַיֶּֽיךָ׃ כִּי־הִ֥יא נִ֝צְּרֶ֗הָ

Houd vast aan Mussar;
laat niet los;
Houd je eraan; het gaat om jouw leven.

Ik weet, en ik vermoed dat we dat allemaal weten, dat onze studie en beoefening van Mussar ons helpt om geaard te blijven terwijl we door een wereld en door tijden trekken die ons regelmatig uit balans zouden kunnen brengen. Zelfs als alles goed lijkt te gaan, is Mussar een verzameling gereedschappen en biedt het begeleiding om onszelf in balans te houden en om koers te houden, om te leven als de beste versie van wie we allemaal kunnen zijn.

VOOR FOCUS:

  • Hoe helpt jouw studie en beoefening van Mussar je om op koers en in balans te blijven in je leven?
  • Welke middot zijn voor jou de belangrijkste als je nadenkt over het bereiken van Chizzuk / kracht, als je op wat voor manier dan ook machalat haNefesh – ziekte van de ziel ervaart?
  • Welke oefening(en) kan je deze week proberen om een ​​gevoel van Chizzuk te verwezenlijken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Tetzaveh

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Tetzaveh – Exodus 27:20-30:10

Rabbi Eric S. Gurvis

In Parasha Tetzaveh richt het onderwerp zich op Gods instructies aan Mozes, en in het verlengde daarvan aan Aäron, zijn zonen en de ambachtslieden voor het maken van de heilige gewaden voor de Kohanim. In Exodus 28:31-34 lezen we:

Je moet de mantel die bij de efod hoort geheel van hemelsblauwe wol maken. De halsopening eraan moet naar de binnenkant ervan omgeslagen zijn, een boord moet er dus rondom die opening zijn, door de wever erin gemaakt, zoals de opening van een pantserhemd, moet het daarbij zijn, het mag niet ingescheurd worden.
En aan de binnenrand moet je aan de omtrek hiervan granaatappels van hemelsblauwe, purperrode en karmozijnkleurige wol maken met rondom gouden belletjes er tussenin. Telkens een gouden belletje en een granaatappel rondom aan de onderrand van de mantel.

Geleerden zijn verdeeld over hoe ze zich het werkelijke uiterlijk van de efod moeten voorstellen, hoewel er veel artistieke weergaven beschikbaar zijn. Professor Nahum Sarna schrijft:

De efod kan heel goed een kledingstuk zijn geweest dat ooit wijdverbreid was onder de hogere klassen in het Nabije Oosten en dat uiteindelijk ouderwets werd. Het aangeboren conservatisme van religieuze instellingen zorgde ervoor dat het alleen in kerkelijke kringen werd bewaard, waar het zich ontwikkelde tot een sacraal gewaad.

Hoe het ook wordt voorgesteld, de efod wordt in het algemeen begrepen als een belangrijk kledingstuk dat door de kohanim wordt gedragen als onderdeel van hun Avodah/Dienst aan God in het Heilige Gebied.

In zijn werk, Shmirat HaLashon, geeft Rabbi Yisrael Meir Kagan, bekend als de Chofetz Chai’im, commentaar op het uiterlijk van de efod in het kader van zijn lessen over het onderwerp van het beschermen van onszelf tegen verboden spraak. Hij leert ons: “Met betrekking tot de me’il [het buitenste gewaad van de efod] (Exodus 28:32): “De halsopening eraan moet naar de binnenkant ervan omgeslagen zijn, een boord moet er dus rondom die opening zijn, door de wever erin gemaakt, zoals de opening van een pantserhemd, moet het daarbij zijn, het mag niet ingescheurd worden.”

Voor de Chofetz Chai’im is deze “grens” rond de opening van de efod bedoeld om te worden begrepen als een soort vangrail, als een waarschuwing en barrière voor wat er uit de opening zou kunnen komen. In zijn leringen wordt dit opgevat als de bescherming die we moeten oprichten, om zo te zeggen, om onszelf te beletten om lashon hara te plegen. Hij vervolgt met commentaar op een kenmerk van de efod beschreven in Exodus 28:33-34:

Maak op de zoom rimonim/granaatappels van hemelsblauwe, purperrode en karmozijnrode garens, helemaal rondom de zoom, met gouden belletjes ertussen: een gouden bel en een granaatappel, een gouden bel en een granaatappel, helemaal rondom de zoom van het gewaad.

Als je denkt aan de zilveren versieringen op Thorarollen in menige synagogen, vinden we symbolische voorstellingen daarvan. Soms nemen deze de vorm aan van granaatappelachtige beelden en heel vaak met belletjes die te horen zijn als een Thorarol wordt gedragen of opgetild. De Chofetz Chai’im wijdt in zijn opmerkingen verder uit als hij de betekenis van de rimonim uitlegt, wat in modern Hebreeuws het woord is voor granaatappel. Hij leert:

Het geluid van de rimonim zal worden gehoord wanneer de Kohen naar het heiligdom komt . . .

Dit zou ons moeten herinneren aan de hele sectie van Tazria en Metzora: de plaag herkenningstekens op de huizen, de plekken op de kleding, de plaag herkenningstekens op de mensen (Leviticus 13:46): “Eenzaam zal degene zitten die door deze plaagplekken is getroffen” — zelfs buiten het kamp van Israël…

Dit herinnert ons aan de les in Leviticus 19:16: “U mag geen laster bedrijven onder uw verwanten.” In feite wordt ons in het volgende vers, Leviticus 19:17, geleerd: “U mag uw broeder niet haten in uw hart; bestraf, ja, bestraf uw naaste, opdat u niet zonde draagt ​​omwille van hen!” Verder wordt ons geleerd in Leviticus 25:17: Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben uw God.”

In navolging van Rashi en andere commentatoren, stipuleert de Chofetz Chai’im dat dit verwijst naar “verbaal onrecht, wat ook in de categorie van kwaadspreken valt.” Hij voegt eraan toe dat we een soortgelijk voorbeeld vinden in Deuteronomium 27:24: “Vervloekt is degene die zijn naaste in het geheim neerslaat,” wat verwijst naar lashon hara.”

We leven in een tijd waarin we dagelijks worden herinnerd aan en voorbeelden krijgen van de kracht van spraak, en van het onjuiste gebruik ervan, zoals de Chofetz Chai’im en onze traditie ons leren. In dit tijdperk van non-stop informatie worden we van alle kanten gebombardeerd met woorden, in allerlei vormen. Vanuit een Mussar-perspectief weten we dat onze eerste verplichting is om onszelf ervoor te behoeden dat wij misbruik maken van de kracht van spraak.

Rabbi Judah Loew, de Maharal van Praag leert ons:

Aangezien mensen werden geschapen als een fysiek wezen en niet alleen als een pure ziel zonder lichaam, is hun pure ziel alleen niet hun volledige essentie. Met andere woorden, noch de ziel noch het lichaam alleen vertegenwoordigt de essentie van het menselijk wezen.

Integendeel, de essentie van een menselijk wezen is het spraakvermogen want het combineert deze twee componenten, dat wordt uitgedrukt door het fysieke orgaan van de tong. Want mensen bestaan ​​uit zowel een fysiek lichaam als een ziel. Spraak is uniek voor mensen, aangezien geen enkel dier kan spreken. Spraak is geworteld in de ziel en toch wordt het gevonden in een fysiek orgaan, en is daarom de essentie van de mens omdat het het fysieke en het spirituele combineert.

In onze studie en beoefening van Mussar streven we ernaar onszelf te verbeteren, dag na dag en stap voor stap, door te werken aan  onze neshamah, en ook door te werken aan het verbeteren van onze uiterlijke expressies die zich vertalen in woorden en daden. Dit resoneert inderdaad ook met de parasha van vorige week, toen onze voorouders in verband met de bouw van de aron, de Heilige Ark die de stenen tafelen met Gods geboden zou bevatten, deze opdracht kregen:

Je moet het bedekken met zuiver goud, van binnen en van buiten moet je het bedekken, en bovenaan moet je er een omlijsting van goud omheen maken. (Exodus 25:11)

Hoewel het gebod in de parasha van vorige week over een levenloos, zij het heilig, object kan gaan, weten we dat onze traditie ervan uitgaat dat het gebod ook bedoeld is om te bezien hoe we ons diepste wezen afstemmen op onze uiterlijke expressies in het leven en de wereld die we delen met de mensen om ons heen.

VOOR FOCUS:

  • Kan je momenten bedenken waarop je innerlijke neshamah suggereert dat je op een andere manier moet spreken en handelen dan wat eruit komt?
  • Tot welke middah (of middot) zou je je kunnen wenden om je te helpen bij het op een lijn brengen van je innerlijke en uiterlijke realiteiten?
  • Beoefen elke dag sh’mirat lashon, zelfs als de wereld om ons heen talloze voorbeelden laat zien van de afwezigheid van deze belangrijke middah. Elke keer dat we onszelf beheersen, versterken we onze neshamah en komen we een beetje dichter bij onze beste versie van wie we kunnen zijn.

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Terumah

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Terumah – Exodus 25:1-27:19

Rabbi Judith Edelstein

Er hebben zich in de laatste paar parshiyot in het boek Exodus een heleboel dramatische gebeurtenissen voorgedaan. De Israëlieten ontsnapten aan slavernij; vluchtten voor de Egyptenaren; staken de Rietzee over in gezang; stonden aan de voet van de berg Sinai, Gods aanwezigheid manifesteerde zich in de wolken en vuur erboven, trillend terwijl ze als gehypnotiseerd luisterden naar de Tien Geboden. In de lezing van vorige week kregen ze een opsomming van wetten over hoe te leven, en die ze moesten volgen. Ten slotte verdween Mozes, van wie ze volledig afhankelijk waren, veertig dagen en nachten. Je zou hopen dat het volk in de parasha Terumah van deze week de kans zou krijgen om uit te rusten. Maar in plaats daarvan werden ze gedwongen om donoren, ambachtslieden en aannemers te zijn.

Parshat Terumah leest als een architectonisch bouwplan, met pagina na pagina gedetailleerde instructies over hoe de Mishkan gebouwd moet worden, het draagbare heiligdom dat de Israëlieten tijdens hun reis door de woestijn mee moeten nemen. God besluit om van boven de berg af te dalen om dichter bij de kinderen van Israël te zijn en zegt tegen Mozes:

וְעָ֥שׂוּ לִ֖י מִקְדָּ֑שׁ וְשָׁכַנְתִּ֖י בְּתוֹכָֽם׃

“Maak voor mij een heilige plek, zodat ik tussen jullie kan wonen.” (Exodus 25:8)

Hoewel de ontelbare details met betrekking tot het uiterlijk van de tabernakel en de constructie ervan, het goud, de juwelen, de stoffen, het acaciahout, de staven, de palen, de cherubijnen, enz. overweldigend kunnen zijn voor de leek, zit er een indringende boodschap achter de stortvloed aan aanwijzingen en afmetingen. God wil dichtbij komen om BIJ de Israëlieten te ZIJN. Hoe is God wel niet verzacht: van het verschijnen als een bedreigende kracht op de bergtop, tot het bieden van troost en bescherming om “met de mensen om te gaan!” Wat is de Heilige geëvolueerd en kwetsbaar geworden! Hoe meer God hen heeft gegeven, hoe meer Degene wil geven – van het wakker worden en het horen van hun geschreeuw toen ze slaven waren in Egypte, tot het nu dichtbij hen komen in hun vrijheid. Dit is inderdaad een culminerende daad van vrijgevigheid/nedivut, een uitbreiding van het diepste zelf van de Heilige om Am Yisrael te omarmen en verdergaand dan alles wat God tot dan toe al voor hen heeft gedaan.

Toch houdt God nog steeds enige afstand tot hen waarbij hij Mozes als bemiddelaar gebruikt. Het is niet de eerste keer dat Mozes in deze rol terecht komt, en het zal ook niet de laatste keer zijn. Het is echter opmerkelijk dat een religie die begon met een reeks tussenpersonen (Mozes en daarna de profeten) zich ontwikkelde tot een religie waarin mensen direct contact hebben met de Heilige. Waarom is God terughoudend om rechtstreeks tot de Israëlieten te spreken? Is de Ene bang voor afwijzing of teleurstelling? (Is dit wat ons ervan weerhoudt om vrijgevig te zijn?) Is Mozes een schild? Heeft God het Heiligdom nodig voor het welzijn van de Ene of is het voor het welzijn van Am Yisrael?

Let op: God geeft hen geen opdracht om zomaar iets te bouwen. De Ene is juist heel precies en vereist een heilige plek. “God sprak tot Mozes en zei: ‘Spreek tot de Kinderen van Israël dat ze voor Mij een gewijde gave afzonderen; Van een ieder wiens hart hem daartoe aanspoort moet je deze voor Mij afgezonderde gewijde gave in ontvangst nemen.'” (Exodus 25:1-2)

Het is veelzeggend dat er geen specifieke vereisten zijn voor de geschenken. In plaats daarvan wordt het aan het individu overgelaten om zich geroepen te voelen om te geven. De omvang wordt ook aan hen overgelaten. De middah waar het hier om gaat, is wederom vrijgevigheid/nedivut. God geeft het voorbeeld van  vrijgevigheid door de hand uit te steken naar de Israëlieten door dichtbij hen te zijn in het eerste vers. Als reactie hierop wordt Am Yisrael in vers 2 gevraagd om vrijgevigheid te cultiveren door “geschenken” te geven, en later om te werken aan de bouw van het heiligdom. We leren hieruit dat er veel manieren zijn om nedivut tot uitdrukking te brengen: “Er zijn drie soorten grootmoedigheid: monetair, fysiek en intellectueel.”

De Israëlieten worden door De Ene uitgenodigd om nedivut te cultiveren door een materiële donatie te doen en diensten te verlenen (fysiek en intellectueel/spiritueel). In eerdere parshiyot werden wetten gegeven over hoe rechtvaardig te leven. Nu verheft God hen verder door hen te leren hoe ze hun ziel kunnen verheffen, één middah per keer, te beginnen met vrijgevigheid/nedivut. Dit wordt een fundamentele middah, zowel letterlijk als figuurlijk, omdat ze een gebouw creëren dat Gods aanwezigheid verwelkomt en huisvest.

Toen God de mensheid schiep, maakte God hen tot een gever en een nemer. De kracht van het geven is een hogere kracht van de eigenschappen van de Schepper van alles. Gezegend zij de Ene, die genade heeft, goed doet en geeft zonder iets in ruil te ontvangen. Zo maakte hij hen, zoals er geschreven staat: ‘Naar het beeld van God schiep God de mens’ want zij zijn in staat genade te hebben, goed te doen en te geven.

Droeg ieder van de Israëlieten bij? Waarschijnlijk niet. Zonder twijfel waren er, net als bij onze generatie, millennia later, nemers en gevers. Men heeft misschien geen diepe zakken, maar zelfs de financieel minst draagkrachtige mensen zijn verplicht een minimale bijdrage bij te dragen aan het welzijn van de gemeenschap. Of de bijdrage nu groot of klein is, de gever is in feite ook de begunstigde. “Iemand die een groot geschenk geeft aan een ander die erom vraagt, is half grootmoedig. De werkelijk grootmoedige is iemand die altijd geeft, weinig of veel voordat erom wordt gevraagd.”

Sommigen van ons geven geld, maar zijn gierig met onze tijd, of vice versa. Je zou jezelf vrijgevig kunnen noemen omdat je geld, tijd en/of diensten geeft. Als je dat echter met tegenzin of onverschillig doet, brengt het je niet dichter bij God. Je bent innerlijk niet veranderd; en je bent niet gegroeid op zielsniveau.

En als iemand liefdadigheid geeft, moet hij dat vergezeld doen gaan van liefdevolle vriendelijkheid, zoals met jouw geld iets kopen dat de arme persoon nodig heeft om hem de moeite te besparen het zelf te kopen… of die persoon te voorzien van de nodige fondsen.

Als je je bewust kunt worden van waar je staat in het spectrum van nemen versus geven, en als je gemotiveerd bent, kun je groeien, net zoals God dat deed. Het kost moeite, maar dit zal je in staat stellen om op zinvolle wijze een evenwichtige vrijgevigheid te cultiveren om dichter bij Goddelijkheid te komen, waar de praktijk van Mussar om draait.

Zoals we hieronder kunnen zien, zijn de mogelijkheden voor vrijgevigheid net zo groots als de vleugels van een adelaar. En dat geldt ook voor de beloningen;

…je moet grootmoedig zijn met al je huishoudelijke gebruiksvoorwerpen, door ze uit te lenen aan je buren en kennissen…grootmoedig in het uitlenen van geld aan

de armen…de rijken…in je zakelijke handelingen met iedereen en niet kleinzielig zijn voor je vriend over kleinigheden. Als je wijn, olie of iets dergelijks afmeet, mag je niet te precies zijn, maar geef een beetje meer (Bava Batra 88b). En je moet grootmoedig zijn…om je in te spannen voor alle mensen, om hun juk en hun last te helpen dragen, om te treuren om hun ellende, om voor hen te bidden,

om je te verheugen in hun vreugden, om de zieken te bezoeken en om liefdevolle vriendelijkheid te betonen aan de doden. Je moet vooral grootmoedig zijn met je Torah-wijsheid (Sukkah 49b).

Aan de andere kant is het niet verstandig om al je tijd te geven ten koste van die van jouzelf. Het is net zo belangrijk om tijd te maken om de materiële zaken te verkrijgen die je nodig hebt, voor je eigen welzijn, voor shlemut/heelheid en voor een gezond leven.

Vrijgevigheid/nedivut lijkt misschien alleen te gaan over het geven aan anderen. Wanneer het echter met oprechtheid en regelmaat wordt gedaan, zijn wijzelf ook de begunstigden ervan. Zoals Alan Morinis leert:

Het hart geeft vrijgevig wanneer het beseft dat het geen afzonderlijke en geïsoleerde entiteit is, maar eerder tot een groter geheel behoort. Geven is gemakkelijk voor een dergelijk hart omdat het geen verschil ervaart tussen degene die geeft en degene die ontvangt. Dit kan een ideaal lijken, maar in werkelijkheid bouwen en versterken alle daden van geven relaties. Vrijgevigheid brengt van nature de gever en de ontvanger dichter bij elkaar, totdat er uiteindelijk noch “ik” noch “jij” is, maar alleen liefde.

Dit geldt ook voor onze relatie met God. In Psalmen 27:4 lezen we: “Eén ding vraag ik van God, hier ben ik naar op zoek: al de dagen van mijn leven in Gods huis te wonen.” Laten wij, als studenten van Mussar die streven naar een evenwicht tussen vrijgevigheid en het toepassen van Parasha Terumah op ons leven, laten wij overwegen om een ​​heiligdom in ons hart te bouwen van waaruit onze vele hulpbronnen naar het materiële en spirituele universum stromen.

Wanneer we een plek creëren waar God in ons leven kan wonen, zullen we nooit meer gevangen zitten in de illusie van afgescheidenheid. God zal beschikbaar en toegankelijk zijn voor ons in de binnenste kamer van het hart en in de innerlijke dimensie van de hele Schepping.

VOOR FOCUS:

  • Waar bevind je jezelf in het spectrum van vrijgevigheid/nedivut?
  • Welke andere middot, indien aanwezig, moet je gebruiken om te komen waar je zou willen zijn?
  • Wat staat je in de weg om te weinig vrijgevig of juist te vrijgevig te zijn?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Mishpatim

Torah vanuit een Mussar perspectief

Parasha Mishpatim – Exodus 21:1-24:18

Rabbijn Eric S. Gurvis

Zoals ik al eerder heb verteld, ben ik dit jaar interim rabbijn van de gemeente die ik eind jaren ’80-begin jaren ’90 diende in Jackson, Mississippi.  Het is een opwindend en druk jaar geweest – zeker omdat ik elke maand naar het zuiden reis om een tijdje “in residence” te zijn. Er is zoveel veranderd in Jackson sinds ons gezin in de vroege zomer van 1992 vertrok.  Eén verandering is dat er nu een echte bagel-winkel is. In mijn tijd moesten we 200 mijl reizen, noordwaarts naar Memphis of zuidwaarts naar New Orleans om bagels te vinden.

Toen ik vorige week begon met het bestuderen van het gedeelte van deze week, zat ik in die bagel-winkel te wachten om koffie te drinken met een collega en vriend. De winkel bevindt zich in een winkelcentrum dat een groot deel uitmaakte van ons leven tijdens mijn jaren in Jackson. Aan de ene kant van het plein zat namelijk de Olde Tyme Deli – een delicatessenzaak en bakkerij in Joodse stijl, eigendom van leden van de congregatie. Hun kinderen en kleinkinderen zijn vandaag de dag nog steeds zeer aanwezig in mijn gemeenschap.

Zittend aan een tafel, kijkend uit het raam, zag ik aan de overkant van de binnenplaats een aantal woorden hoog op een muur. Ik weet eerlijk gezegd niet of de woorden er al waren toen ik in de stad woonde. Ik heb in die jaren waarschijnlijk nooit met uitzicht op die hoek gezeten. Maar toen ik met een Mussar-boek op de tafel voor me zat en naar de woorden keek, kon ik het niet helpen, maar ik voelde een resonantie van boven. De woorden op de muur luidden: “Draag vriendelijkheid in je hart.” Nu staat Jackson bekend als de “gesp van de Bijbelgordel.” Er zijn dus veel zinvolle verzen en gezegden. Maar toen ik met mijn Mussar boek opnieuw Parasha Mishpatim zat te bestuderen, kon ik niet anders dan getroffen worden door het feit dat ik naar een bepaald vers en een bepaalde waarde in onze parasha werd geleid.

In Exodus 22:24 wordt ons geleerd:

אִם־כֶּ֣סֶף תַּלְוֶ֣ה אֶת־עַמִּ֗י אֶת־הֶֽעָנִי֙ עִמָּ֔ךְ לֹא־תִהְיֶ֥ה ל֖וֹ כְּנֹשֶׁ֑ה לֹֽא־תְשִׂימ֥וּן עָלָ֖יו נֶֽשֶׁךְ׃

Als je geld leent aan Mijn volk, aan de armen onder jullie, gedraag je dan niet tegenover hen als een schuldeiser; vraag geen rente van hen.

In Ohr Ha-Nefesh begint Rabbi Chaim Ephraim Zaitchik zijn les door te verwijzen naar Rashi’s commentaar op dit vers. Rashi citeert Midrash Tanhuma en richt zich op de woorden – et he-ani imackh – “de armen onder jullie” en hij stelt: “Kijk naar jezelf alsof je die arme persoon bent.”

Rav Zaitchik leert:

Er zijn mensen die uit zichzelf goede daden en met grote zelfopoffering verrichten uit yir’at shamayim/ontzag voor de Hemel, en om een ​​mitswa te vervullen. Echter, onvermijdelijk kan een deel van iemands inspanning zelfs als het gedaan wordt om een mitswa te vervullen, tekortschieten. Dit kan waar zijn zelfs wanneer iemand een mitswa vervult, zoals geld lenen aan anderen en daden van chesed/liefdevolle vriendelijkheid doen voor zijn medemens vanuit een lev tov/goed hart.

Men moet er echter voor zorgen dat het vervullen van de mitswa niet stiekem verbonden is met gevoelens (hints) van spot, noch neerkijken op de ander met het gevoel dat hij/zij minderwaardig is.

Zelfs wanneer we een mitswa vervullen met de beste bedoelingen, is de realiteit dat we feilbare mensen zijn. Zelfs de besten onder ons kunnen soms merken dat onze gedachten van het positieve naar een negatief aspect afdwalen, zelfs zonder intentie. Dit is een deel van ons menselijk zijn, wat sommigen “monkey-mind” noemen, waarbij onze gedachten afdwalen. Rav Zaitchik leert ons dat dit iets is dat we duidelijk moeten inzien en onszelf moeten bijsturen om het te overwinnen.

Hij leert:

Als iemand, terwijl hij de mitswa van gemilut chasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid vervult, gedachten of gevoelens van superioriteit laat binnensluipen, dan vervult zo iemand de mitswa van gemilut chasadim niet met shlemut/heelheid.

Dit is vanwege een gebrek aan hishtat-fut btzaar chaveyro – het niet “deelnemen aan de problemen van iemands medemens.”

Het idee dat we ernaar moeten streven om oprecht te zijn in onze vervulling van mitswot, vooral met betrekking tot mitswot waarin onze daden invloed hebben op anderen, doet me onmiddellijk denken aan de middah van nosea bol im chaveyro – het dragen van de last met onze medemens. Zoals we weten, is dit een primaire focus van Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, die leert: “Onze Wijzen leerden: Een van de methoden waarmee de Torah wordt verworven, is door mede de last van onze medemens te dragen.” De Alter instrueert ons ook: “Het niveau bereiken van iemand die de last van zijn medemens draagt, is onmogelijk tenzij men gewend is om zijn naaste lief te hebben in gedachten en daden.”

Als ik nadenk over de leer van de Alter samen met die van Rav Zaitchik, zie ik in de les van de laatste een oproep voor een additioneel niveau van bewustzijn waarnaar we moeten streven terwijl we werken aan het vervullen van de mitswot. We moeten streven naar bewustzijn van waar ons hart, onze geest en onze ziel zijn, terwijl we een mitswa vervullen. Om zeker te zijn, moeten we ernaar streven om shalem te zijn – van harte terwijl we een mitswa vervullen beyn Adam la-Makom – tussen ons en de Heilige. Dit geldt niet minder wanneer we een mitswa vervullen zoals die in Exodus 22:24 wordt gepresenteerd: “Wanneer u geld leent aan mijn volk, aan de armen onder u, gedraag u dan niet tegenover hen als een schuldeiser; eis geen rente van hen.”

Rav Zaitchik herinnert ons eraan dat hoe we een mitswa vervullen net zo belangrijk is als het vervullen ervan. Als we niet oppassen, kan ons gedrag de essentie van onze daad verzwakken. Ik streef er altijd naar om me bewust te zijn (en soms faal ik) om me ervan bewust te blijven dat de andere persoon, voor wie ik mijn best doe met een daad van chesed, of op een andere manier, een weerspiegeling is van Tzelem Elohim – het beeld van God. Als ik wrok of bittere gevoelens mijn daad laat kleuren, vermindert dat niet alleen mijn shlemut/heelheid, maar mogelijk ook de impact van mijn daad, zelfs als ik ernaar streef om hem te helpen. Rav Zaitchik voegt deze dimensie van hishtat-fut b’tza’ar chaveyro – “actief deelnemen aan de problemen van iemands medemens” toe aan ons zielencurriculum.

We zijn misschien geneigd dit te zien als empathie – niet alleen een ander helpen hun last te dragen, maar de tza’ar/problemen met hen te voelen. Als we ons in hun positie kunnen verplaatsen en proberen met hen mee te voelen, kan dat ons zelfs helpen onze daden te versterken om hen te helpen de last te dragen. Vanaf mijn stoel aan de tafel in Jackson troffen de woorden, “Draag vriendelijkheid in je hart” mij als een zeer visuele herinnering aan de les die ik leerde van Rav Zaitchik!

VOOR FOCUS:

  • Kun je een gelegenheid bedenken waarbij je volledig betrokken was bij het vervullen van een mitswa, maar je hart, geest en/of ziel ergens anders waren?
  • Hoe kun je ervoor zorgen dat je tijdens het vervullen van een mitswa of het uitvoeren van een handeling van chesed, volledig aanwezig en betrokken bent bij de handeling die je uitvoert?
  • Welke middah (of middot) kan je helpen om zo’n aanwezigheid en focus te bereiken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Yitro

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Yitro Exodus 18:1- 20:23

Rabbi Eric S. Gurvis

Het drama in onze wekelijkse parashot wordt week na week heftiger. Deze week bereiken we een hoogtepunt als Mozes de berg beklimt om Gods Torah te ontvangen. Vóór zijn opstijgen instrueert God Mozes hoe hij het Israëlitische kamp rond de berg moet inrichten. Dit volgt op Mozes’ schoonvader, Yitro, die hem instrueert om de last van Israël niet helemaal alleen op zich te nemen.

Als je Exodus 18:21 leest, lijkt het erop dat God het eens is met Yitro’s advies. God zegt tegen Mozes:

וְאַתָּ֣ה תֶחֱזֶ֣ה מִכׇּל־הָ֠עָ֠ם אַנְשֵׁי־חַ֜יִל יִרְאֵ֧י אֱלֹהִ֛ים אַנְשֵׁ֥י אֱמֶ֖ת שֹׂ֣נְאֵי בָ֑צַע

En ook moet je onder het volk uitkijken naar flinke mannen die ontzag hebben voor God, betrouwbare mannen, wars van eigenbelang en je moet over hen hoofdleiders over duizend-, honderd-, vijftig- en tientallen aanstellen.

In dit vers worden twee uitdrukkingen gebruikt om te verwijzen naar de typen leiders die Mozes moet identificeren: Anshei Chayil/bekwame individuen en Anshei Emet/waarheidslievende mensen.

In Chochmat HaMatzpun deelt Rabbi Moshe Igbui een les van Rabbi Shlomo Wolbe, waarin Rav Wolbe het volgende stelt:

Emet/Waarheid is een van de fundamenten van de nefesh/ziel. En de nefesh komt van boven, volgens een lering van Rabbeinu Yonah Gerondi in Sha’arei Teshuvah – “De Heilige is emet/waarheid. En de nefesh van elk individu is gebaseerd op emet.

Niettemin bestaat HaAdam (de Mens) uit shekarim/onwaarheden, tenminste vanuit het aspect van het lichaam en zijn krachten. De Heilige wenste dit om het mogelijk te maken dat alle leugens veranderd zouden kunnen worden, zodat ieder mens de potentie zou hebben om een ​​ish/isha emet/een persoon van waarheid te worden.

Men kan zeggen dat de waarheid in een individu ontstaat vanuit de nefesh. En de Avodah/Dienst van een persoon moet zodanig zijn dat de emet ook gerealiseerd zal worden in de mate dat zowel qua lichaam als qua inspanning, alles waar zal zijn.

Rav Wolbe vervolgt, en citeert Rashi die ons begrip van het vers uitbreidt: “ANSHEI EMET/MENSEN VAN WAARHEID — Dit zijn mensen die vertrouwen afdwingen — die het verdienen dat men op hun woorden vertrouwt.” Rav Wolbe leert, de essentie van een persoon van “emet is dat men zijn beloften nakomt, en dat degene die een belofte doet ook echt van plan is zijn belofte na te komen.” Toch breidt Rav Wolbe dit uit, en impliceert dat intenties alleen niet voldoende zijn. Men kan niet worden beschouwd als een ish/isha emet/een persoon van waarheid totdat men de waarheid van zijn belofte vervult.

Later in zijn lering stelt Rav Wolbe dat “we hebben geleerd dat de havtachah/belofte zelf geen emet is, totdat deze is gerealiseerd in koach/actie.”

In onze studie en beoefening van Mussar streeft ieder van ons ernaar onszelf te zien zoals we werkelijk zijn, en een betere versie van onszelf te visualiseren en daar naar toe te werken. Door onze Mussar-studie en -beoefening streven we ernaar een afstemming te creëren tussen onze gedachten, gevoelens, woorden, daden en kortom, onze nefesh – niet alleen maar “ziel,” maar ook ”wezen.”

Laten we onthouden dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd: “We hebben geen nefesh, we zijn een nefesh.”

Dit suggereert voor mij dat we ons weer kunnen richten op ons focusvers: En ook moet je onder het volk uitkijken naar flinke mannen die ontzag hebben voor God, betrouwbare mannen, wars van eigenbelang en je moet over hen hoofdleiders over duizend-, honderd-, vijftig- en tientallen aanstellen (Exodus 18:21)
Een ish Chayil worden gaat niet over macht en kracht, maar over oprechte inspanningen om ons potentieel te verwezenlijken. Samen met het streven om een ​​ish/isha emet/een persoon van waarheid te zijn, betekent dit dat we ons innerlijke zelf en uiterlijke zelf op één lijn brengen. Hoewel velen van ons naar deze afstemming streven, plaatst het leven in de echte wereld obstakels op ons pad. Soms zijn we ons eigen obstakel. Daarom moeten we ons bewust blijven van ons zielscurriculum en het werk dat we moeten verrichten om die afstemming te bereiken en te behouden.

Verderop in zijn lering maakt Rav Wolbe dit duidelijk wanneer hij stelt:

De Heilige verlangt dat het niet genoeg is dat God in ieder van ons een nefesh heeft geïmplanteerd, waarvan de basis emet/waarheid is. In plaats daarvan is het Gods ratzon/wil dat deze emet aantoonbaar wordt in elk woord of elke daad. Het lichaam moet waar zijn door keuzes te maken die waar zijn. We worden getest in die zin dat we onze yetzer/neigingen moeten overwinnen opdat het ons niet verzwakt. We moeten tikoen bewerkstelligen zodat onze yetzer kan worden hersteld in het licht van emet. Alleen dan kunnen we gezien worden als een ish/isha emet in werkelijkheid.

De uitdaging om te streven een ish/isha Chayil en een ish/isha emet te worden is een hele opgave. Het is een kwestie van waakzaamheid en standvastigheid in onze inspanningen om een ​​betere versie van onszelf te worden.

De leringen die Mozes in deze week (en daarna) op de berg Sinai ontvangt, zijn richtlijnen en wegwijzers om ons te helpen op ons pad, terwijl we ernaar streven de beste te worden die we kunnen zijn. Uiteindelijk is het aan ieder van ons om ons best te doen en dat te doen met emet/truth als ons baken om onze weg te verlichten.

VOOR FOCUS:

  • Kun je een stap terug doen en naar jezelf kijken en voorbeelden zien waarin je in staat was om een ​​ish/isha Chayil te zijn – een “bekwaam persoon” – iemand die zijn yetzer kanaliseert om het beste van jezelf te bereiken waartoe je in staat bent?
  • Kun je een stap terug doen en naar jezelf kijken en voorbeelden zien waarin je in staat was om een ​​ish/isha emet te zijn – een persoon van waarheid?
  • Op welke middot zou je het beste kunnen leunen terwijl je ernaar streeft om deze twee kwaliteiten te integreren, die door God zijn vastgelegd als eigenschappen om naar op zoek te gaan in de mensen waarop Mozes kon vertrouwen tijdens zijn leiderschap van de Israëlieten?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Beshallach

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Beshallach – Exodus 13:17-17:16

Rabbi Eric S. Gurvis

In Exodus hoofdstuk 15 maken we kennis met een terugkerend motief van de woestijnervaring: kvetching. Onze Israëlische voorouders zijn nog maar net begonnen aan hun reis, als we deze openingsgedeelten van Sefer Shemot lezen. Nadat ze getuige waren geweest van hun redding van de Egyptenaren, die hen tot aan de oevers van de Rietzee hadden achtervolgd, en nadat ze veilig door de zee waren gegaan, ontsnapten ze aan de Egyptenaren, en in plaats van ontzag te hebben ​​voor wat ze zagen gebeuren, begonnen de kinderen van Israël snel tot inzicht te komen van de uitdagingen die voor hen lagen. En ze beginnen te klagen bij Mozes.

In zijn boek Eyes Remade for Wonder, gebaseerd op een Midrasj in Shemot Rabbah 24:1, biedt Rabbi Lawrence Kushner deze kijk op de oversteek van de Zee, waarover we in de parasha van deze week lezen:

De splitsing van de Rode Zee is volgens de Joodse traditie het grootste wonder dat ooit is verricht. En toch hebben we een midrasj die twee Israëlieten noemt, Ruben en Simon, die een andere ervaring hadden.

Blijkbaar was de bodem van de zee, hoewel veilig om op te lopen, niet helemaal droog maar een beetje modderig, zoals een strand bij eb.

Ruben stapte erin en krulde zijn lip. “Wat is dit voor modder?

Simon fronste, “Er is overal modder!

Dit is net als de slijkputten van Egypte!” antwoordde Ruben.

Wat is het verschil?” klaagde Simon. “Modder hier, modder daar; het is allemaal hetzelfde.

En zo ging het verder met die twee, mopperend over de bodem van de zee.

En omdat ze totaal nooit een keer om zich heen keken, begrepen ze nooit waarom iedereen op de verre kust zong en danste. Voor Ruben en Simon heeft het wonder nooit plaatsgevonden.

Heb je ooit de ervaring gehad, dat je zo in beslag werd genomen door uitdagingen, ongemak of afleidingen dat je iets miste dat grootser was dan wat je met het blote oog kon zien? Natuurlijk heb je dat. We hebben die ervaring allemaal wel eens gehad.

We kunnen een voorbeeld hiervan zien in Exodus 15:23-26, samen met een Mussar-lering over deze verzen. In het stuk van vandaag lezen we:

Ze kwamen bij Marah, maar ze konden het water van Marah niet drinken omdat het bitter was; daarom werd het Marah genoemd. En het volk mopperde tegen Mozes en zei: “Wat moeten we drinken?” Dus riep hij tot de Eeuwige, en de Eeuwige liet hem een ​​bepaalde houtsoort zien; Mozes gooide het in het water en het water werd zoet. Daar gaf God hen wetten en voorschriften, en daar werden ze op de proef gesteld.

God zei: “Als u de Eeuwige, uw God, nauwgezet zult gehoorzamen, en zult doen wat rechtvaardig is in Gods ogen, en u zult luisteren naar Gods geboden en u al Gods wetten zult naleven, dan zal Ik geen van de ziekten over u brengen die Ik de Egyptenaren heb gebracht, want Ik, de Eeuwige, ben uw genezer.”

In een commentaar in Leket Sichot Mussar leert Rabbi Yitzchak Eizek Sher:

Israël stak de Rode Zee over na de tien wonderen, die niet noodzakelijkerwijs wonderen waren om hen te redden van de zee en van de Egyptenaren, maar om hun erkenning van God’s liefde  voor hen te vergroten. Deze wonderen, de plagen, waren bedoeld om te communiceren dat Israël Gods eerstgeborene is, om hen zich te laten verheugen en om hen ruach/enthousiasme bij te brengen.

Rav Sher suggereert dat we de focus van de makkot/plagen moeten verleggen van het louter opmerken van bovennatuurlijke gebeurtenissen. Net als bij Rabbi Kushners les over de Midrash, leert Rav Sher dat er een grotere boodschap zit in Gods daden jegens Farao en Egypte – namelijk bnei Yisrael begrip bij te brengen van Gods bestaan, kracht en liefde voor Israël. De plagen zelf waren fysieke manifestaties – dat wil zeggen, voorbeelden van gashmiyut/lichamelijkheid oftewel fysiek-heid. Toch is het uiteindelijke doel met betrekking tot bnei Yisrael om ze naar een niveau van ruchaniyut/spiritualiteit te brengen. Zo ook met onze studie en beoefening van Mussar!

Rav Sher vervolgt:

De hemelen gingen open voor bnei Yisrael, en ze zeiden: “Dit is mijn God, en ik zal God verheerlijken.” Exodus 15:2 . . . Vandaar reisden ze de Wolk van God volgend, zich in deveikut aan God hechtend. Ze liepen drie dagen door de woestijn zonder water te vinden. Toch klaagden ze helemaal niet, omdat ze geen behoefte voelden om te drinken. Pas toen ze Marah bereikten en hoorden dat daar water was om te drinken . . . zeiden ze: “Wat zullen we drinken?” Dat is te zeggen, waarom zouden we moeten drinken als we kunnen zijn als malachim/engelen die deze behoefte niet hebben? En er staat dan geschreven: “de Eeuwige liet Mozes een houtsoort zien; Mozes gooide het in het water en het water werd zoet.” Exodus 15:25

Mensen hebben menselijke behoeften. Daarom wordt er niet van ons verwacht dat we volledig boven onze fysieke behoeften als mens uitstijgen. Toch wordt er van ons verwacht dat we boven onze lichamelijkheid uitstijgen terwijl we onze gashmiyut/lichamelijkheid overstijgen en naar ruchaniyut/spiritualiteit reiken. We moeten ernaar streven om te vervullen dat we geschapen zijn als Btzelem/“naar het beeld van God,” of zoals ons elders in onze traditie wordt geleerd, met een vonk van het Goddelijke Licht in ons.

Rav Sher vervolgt:

Zo gaf de Heilige opdracht dat het verplicht is voor een mens om een ​​mens te zijn, en dat dit zelfs grootser is dan een engel te zijn. De engelen hebben niets te maken met gashmiyut/lichamelijk bestaan ​of fysieke behoeften. Echter, als een adam/een mens beproevingen ondergaat en consequent al zijn dagen volhoudt, verkrijgen ze het vermogen om het bittere in zoet te veranderen, de duisternis in licht en het lichamelijke in dat wat spiritueel is.

Net zoals er over Mozes wordt gezegd dat hij Ish Ha-Elohim/de Man van God is, zo kan worden gezegd dat heel Am Yisrael Am HaShem/het Volk van God is, die ruchaniyut/het spirituele integreert met het gashmiyut/lichamelijke. Dit kan worden bereikt door te zorgen voor de behoeften van mensen en zich aan hun Schepper te hechten.

We worden allemaal geconfronteerd met beproevingen en uitdagingen in ons leven. Het is een onderdeel van het menselijke bestaan. Toch kunnen we, als we opletten, boven het puur lichamelijke uitstijgen en streven naar de kedushah/heiligheid waartoe we worden opgeroepen in Leviticus 19:2 – “Spreek tot de hele gemeenschap van Israël en zeg tegen hen: ‘Jullie zullen heilig zijn, want Ik, jullie God, ben heilig.’” Het vergt echter bewustzijn en bewuste betrokkenheid om verder te reiken dan het lichamelijke, om naar kedushah te streven en onze spirituele vermogens te vervullen.

Volgens de Midrash en Rabbi Kushners herinterpretatie van de scène zaten Ruben en Simon vast, niet alleen in de modder, maar op het niveau van gashmiyut/het fysieke. Zoals hij zegt, “omdat ze nooit verder keken” konden ze de nes/het wonder dat had plaatsgevonden niet zien. Ook konden ze hun gashmiyut niet overstijgen om naar ruchaniyut/het spirituele te reiken.

Als we ons leven in de fysieke wereld leiden, kunnen ook wij vastlopen in het alleen zien van het fysieke. Toch kunnen we door onze studie en beoefening van Mussar, en andere spirituele aspecten van onze traditie zoals gebed, onze ogen, en ook onze harten en zielen, verheffen door het spirituele potentieel te zien dat voor ons ligt. Zoals Rav Sher leert:

Als iemand beproevingen onder ogen ziet en consequent al zijn dagen doorzet, verkrijgt hij het vermogen om het bittere in zoet te veranderen, de duisternis in licht en het lichamelijke in dat wat spiritueel is… Moge het worden gezegd dat heel Am Yisrael Am HaShem/het Volk van God is, die ruchaniyut/het spirituele integreert met de gashmiyut/het lichamelijke. Dit kan worden bereikt door te zorgen voor de behoeften van mensen en zich te hechten aan hun Schepper.

Als we Shirat HaJam horen in de synagoge, zullen we opstaan, symbolisch voor onze ervaring van het staan ​​met onze voorouders toen zij bij de Zee stonden. Terwijl we dat doen, moeten we niet alleen in fysieke zin opstaan, maar ook onze harten en zielen zich laten verheffen. Mogen we onze ogen opslaan, zodat we de spirituele behoeften van ons leven, van dit moment, en ons potentieel kunnen zien, in de woorden van Rav Sher, om “te zorgen voor de behoeften van mensen en ons te hechten aan onze Schepper.”

VOOR FOCUS:

  • Kun je je een moment herinneren waarop je erg vast zat in gashmiyut/lichamelijkheid en je daardoor het grotere gevoel van wat er gebeurde miste?
  • Welke middot zouden kunnen hebben geholpen om gashmiyut en ruchaniyut/spiritueel bewustzijn met elkaar in evenwicht te brengen?
  • Hoe kun je je Mussar-tools gebruiken om het grotere plaatje te zien en niet verstrikt te raken in kleinere details die je vermogen om kedushah en ruchaniyut te bereiken belemmeren?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Bo

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Bo – Exodus 10:1-13:16

Rabbi Eric S. Gurvis

In Exodus hoofdstuk 10:21-23 lezen we over de negende plaag die over Egypte werd gebracht, die van choshech/duisternis:

Toen zei de Eeuwige tegen Mozes: “Strek uw arm uit naar de hemel, zodat er duisternis over het land Egypte komt, een duisternis die kan worden aangeraakt.” Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel en een dikke duisternis daalde neer over heel het land Egypte gedurende drie dagen. Mensen konden elkaar niet zien en gedurende drie dagen kon niemand zich bewegen; maar alle Israëlieten hadden wel licht in hun woningen. (Exodus 10:21-23)

In Siftei Chayyim geeft rabbijn Chaim Friedlander een les over waarom Farao zo koppig was in zijn ontmoetingen met Mozes en Aäron. Zijn leer is getiteld: “De Gey-ut/Arrogantie van Farao was zijn Ondergang.” Rav Friedlander leert:

De wortel van de slechtheid van Farao, en zijn koppigheid ten opzichte van de Heilige, ondanks alle eerdere makkot/plagen en straffen die hij en het land Egypte ondergingen, die steeds meer lijden voor hem en zijn volk veroorzaakten, laat de mate zien waarin de middah van ga’avah/trots (of arrogantie) in hem geworteld was. Dit is zoals onze Wijzen leerden:
Toen Mozes en Aäron bij Farao kwamen, “zei hij tegen hen: ‘Van het begin af aan vertellen jullie een leugen, want ik ben de heer van de wereld, en ik heb mijzelf en de Nijl geschapen,’ zoals er staat: “Mijn rivier is van mij, en ik heb mijzelf gemaakt” (Ezechiël 29:3).” En Farao geloofde beslist dat hij een god was. Zozeer zelfs, dat zijn gaavah hem ertoe bracht zichzelf voor de gek te houden door te denken dat hij echt een god was!

Vanwege zijn gaavah was Farao bereid om alle makkot/plagen te ondergaan, en ook om groot lijden over zijn volk te brengen.

We kunnen een voorbeeld hiervan zien in het een dag uitstellen  van het verwijderen van de plaag van kikkers. Toen Mozes hem vroeg: “U mag deze triomf over mij hebben: hoe lang zal ik u smeken?” antwoordde Farao: “Tot morgen!” Het was moeilijk voor Farao om het juiste en het ware te herkennen, namelijk dat het de Hand van God was die de plaag had veroorzaakt.

Gaavah/Trots (of Arrogantie) is de allereerste middah die wordt gepresenteerd in Orchot Tzaddikim – De Wegen van de Rechtvaardigen. In de opening van het hoofdstuk over Gaavah wordt ons geleerd:

Gaavah/Trots is de eigenschap die de Heilige Soeverein als tekortkoming heeft gemaakt, en in de Torah ons aanspoort: “Let op dat u de Eeuwige, uw God, niet vergeet.” (Deuteronomium 8:11) De persoon die vol trots is (dat wil zeggen, degene die arrogant is) vergeet zijn Schepper.”

Zonder enige twijfel is de patstelling tussen Mozes en Farao een worstelwedstrijd over wie Goddelijk is: Farao, of de Schepper van het Universum. Zoals we zagen in de parasha van vorige week, en zoals we ook weer zien in de parasha van deze week, is Farao behoorlijk koppig. Hij is domweg niet bereid om lang genoeg uit zijn gaavah te breken om zijn eigen beperkingen te zien.

We moeten onthouden dat Gaavah/Trots niet altijd ongepast is. Net als alle andere middot, moet het er in de juiste mate zijn. We moeten streven naar een middenpunt tussen arrogantie en narcisme aan de ene kant, en een totaal gebrek aan eigen trots aan de andere kant. We moeten ook onthouden dat ga’avah’s metgezel de middah anavah/nederigheid is.

Rav Friedlander vervolgt:

Zelfs ondanks alles wat er van Gods macht in Egypte is getoond, blijft Farao’s ga’avah intact, zelfs nadat hij de Israëlieten erop uitstuurt om God te aanbidden. Zoals onze wijzen leerden: “Op datzelfde moment dat Farao zei: ‘Sta op en ga’, achtervolgde hij hen niettemin, ving hen op en bracht hen terug, zoals er staat in Psalm 136:15: “Die Farao en zijn leger in de Rietzee stortte, Gods standvastige liefde is eeuwig.” Das pas verklaart Farao: “Misschien had ik hen niet moeten wegsturen!”

Rav Friedlander leert:

Toen de Kinderen van Israël vertrokken uit de vernedering en slavernij in Egypte, was het noodzakelijk dat ze onmiddellijk leerden om een ​​besef te hebben van de destructiviteit die kan ontstaan ​​als gevolg van ga’avah, evenals dat dit de basis oorzaak van Farao’s ondergang vormde. Ze moesten leren dat ze niet van avdut/dienstbaarheid naar gaavah/ongebreidelde trots moesten gaan.

Vervolgens brengt hij deze les voor ons mee. “We moeten onthouden dat er veel momenten in iemands leven zijn waarop iemand tot lijden kan worden gebracht vanwege zijn gaavah.” Hij citeert Talmoed Berachot 43b waar ons wordt geleerd,

Iemand die rechtop loopt en op een arrogante manier, zelfs maar vier ellen lang, dan is het alsof hij raglei haShechinah – de voeten van de Goddelijke Aanwezigheid – wegduwt.

Hij leert dat wanneer we onszelf gedragen met een houding die hooghartigheid uitstraalt, we Gods aanwezigheid wegduwen. Wat een belangrijke les is dit – voor Farao, voor Bnei Yisrael, terwijl ze zich voorbereiden op een leven ver weg van de slavernij in Egypte, en voor ons in onze tijd. Ik durf te zeggen dat ik dit zou willen uitbreiden naar onze leiders. In veel situaties – ongeacht welke ideologie ze aanhangen – moeten we allemaal onszelf gedragen ìn een evenwichtige balans tussen zowel Gaavah/Trots als Anavah/Nederigheid. Helaas leven we in een tijd waarin we een gebrek aan evenwicht zien met betrekking tot deze deugden bij zoveel individuen, ongeacht hun positie in het leven of in de gemeenschap.

We zijn teruggekeerd naar het lezen en bestuderen van de plagen die bedoeld waren om Farao en Egypte te overtuigen van de macht en kracht van de Ene God, zodat ze een gevoel van het juiste perspectief over zichzelf en hun krachten zouden kunnen leren. Dienovereenkomstig zouden we allemaal de tijd moeten nemen om diep na te denken over deze middot in de context van onze ziel, ons leven, onze relaties en hoe we ons in deze wereld gedragen.

VOOR FOCUS:

  • Kan je denken aan een moment waarop jouw ga’avah/trots uit balans was? Hoe kwam je daar achter en welke middot kun je inschakelen om een ​​juiste maatvoering te vinden?
  • Tot welke middot kun je je wenden als je ziet dat iemand anders handelt met een onevenwichtige mate van ga’avah?
  • Welke plaag uit de oudheid daagt je het meest uit vanuit een Mussar-perspectief? Hoe? Waarom?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Va-era

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Va-era – Exodus 6:2-9:35

Rabbi Eric S. Gurvis

In de openingsverzen van onze parasha deze week instrueert God Mozes om naar de Israëlieten te gaan en te verklaren:

Zeg tegen het volk van Israël: Ik ben de Eeuwige. Ik zal u bevrijden van de werkzaamheden bij de Egyptenaren en u verlossen van hun slavernij. Ik zal u verlossen met een uitgestrekte arm en door buitengewone kastijdingen. En Ik zal u tot Mijn volk nemen, en Ik zal uw God zijn. En u zult weten dat Ik, de EEUWIGE, uw God ben die u bevrijdde van de arbeid van de Egyptenaren. Ik zal u brengen tot in het land dat Ik gezworen heb aan Abraham, Isaak en Jakob te geven, en Ik zal het u geven als een bezit, Ik ben de Eeuwige.” (Exodus 6:6-8)

We kennen deze verzen heel goed, omdat ze een belangrijk onderdeel vormen van het ritueel tijdens onze Seder Shel Pesach – die in april plaatsvindt. Deze verzen bevatten de beloften die onze wijzen koppelen aan de bekers wijn die we zegenen en drinken als onderdeel van het ritueel. Toen ik dit jaar echter onze parasha opnieuw bestudeerde, richtte mijn focus zich op het volgende vers:

וַיְדַבֵּ֥ר מֹשֶׁ֛ה כֵּ֖ן אֶל־בְּנֵ֣י יִשְׂרָאֵ֑ל וְלֹ֤א שָֽׁמְעוּ֙ אֶל־מֹשֶׁ֔ה מִקֹּ֣צֶר ר֔וּחַ וּמֵעֲבֹדָ֖ה קָשָֽׁה׃

Maar toen Mozes dit aan de Israëlieten vertelde, wilden ze niet naar Mozes luisteren, hun geesten waren verpletterd door wrede slavernij. (vers 9)

Gezien de complexe reeks gebeurtenissen in de huidige tijd, voelde ik me aangetrokken tot de laatste zin van het vers: vlo sham-u el-Moshe mi-kotzer ruach u-mey-avodah kashah – “ze wilden niet naar Mozes luisteren, hun geesten waren verpletterd door wrede slavernij.” In zijn goed aangeschreven vertaling vertaalt Dr. Everett Fox dit als “ze luisterden niet naar Mozes, uit kortzichtigheid van geest en vanwege de harde slavernij.”

Heel vaak vind ik de vertaling van Dr. Fox meer getrouw aan de betekenis van de Hebreeuwse woorden. Toch word ik, zelfs als ik zijn vertaling lees, aangetrokken om het Hebreeuws iets anders te lezen – en wel door een Mussar-lens.

De uitdrukking kotzer ruach wordt over het algemeen begrepen als “ongeduld.” Toch is kotzer verwant aan het woord katzar, zoals in “kort.” En ruach heeft, zoals we weten, verschillende betekenissen – “wind,” “briesje,” “ziel,” en “geest.” Terwijl ik deze woorden voorbereid, ben ik me zeer bewust van onze Mussar Institute-bijeenkomst komende zondag – Ruach Chaim – Leven met Spirit, Ons Leven Verheffen in Moeilijke Tijden. Toen we dit thema in september kozen wisten wij niet dat het op zoveel niveaus zou resoneren.

Nu, in deze laatste dagen van januari, hebben we echt behoefte aan opbeuring, aangezien we rekening houden met het staakt-het-vuren in Israël en de vrijlating van drie gijzelaars, slechts enkele dagen geleden. We hopen dat de volgende groep in de komende dagen naar huis zal komen, en dat de resterende gijzelaars in de komende weken zullen worden teruggebracht. We kijken nog steeds naar de verwoesting van de verschrikkelijke bosbranden in Zuid-Californië. Deze week heeft een leiderschapswisseling in de VS plaatsgevonden, wat voor velen reden is om dat te vieren, maar wat voor anderen ook angst met zich meebrengt. En er is nog zoveel meer. Ik durf te zeggen dat we allemaal wel wat versterking van ruach kunnen gebruiken.

Voor mij resoneert de uitdrukking kotzer ruach krachtig als ik terugdenk aan de vele gesprekken van de afgelopen weken en maanden met mijn tienerstudenten; met de leden van mijn gemeente in Jackson, Mississippi; met leden van onze TMI-gemeenschap; en met familie en vrienden in Californië en in Israël. We leven in een wereld en tijd waarin we voortdurend met informatie (en desinformatie) worden gebombardeerd. De realiteit van kotzer ruach, die ik zie als een tekort of gebrek aan ruach/spirit, of als iets minder dan een complete ziel, is een uitdaging.

In een sectie van Ohr HaTzafun getiteld Amalut BaTorah – “Streven in Torah,” geeft Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka, commentaar op de uitdaging waarmee de Israëlieten werden geconfronteerd als gevolg van hun slavernij in Egypte. Hij leert:

We zien dat toen de kinderen van Israël een bepaald niveau van Emunah/geloof bereikten (in de parasha van vorige week), wat er over hen geschreven staat, וַֽיַּאֲמֵ֖ן הָעָ֑ם – Va-ya-ameyn Ha-Am — “En het volk geloofde.” (Exodus 4:31) Op dit punt verdienden ze geulah/verlossing. Toch weten we dat deze Emunah/geloof klushah/zwak was.

Vandaar dat we deze week lezen dat “Zij naar Mozes luisterden met kotzer ruach/ongeduld en avodah kasha/hard werken.” (Exodus 6:9)

Pas later, toen ze de Rietzee bereikten, getuigt de Torah over hen, dat zij tot volledig geloof kwamen, zoals geschreven staat: “En zij geloofden in God en in Mozes, Gods dienaar.” (Exodus 10:10)

In Shiurei Chumash Shemot voegt Rabbi Shlomo Wolbe toe dat “Het niet zo is dat de Israëlieten een gebrek aan emunah hadden, want we hebben al gezien (zoals opgemerkt door de Alter van Slabodka) dat hun emunah wordt erkend in Exodus 4:31.” We zouden onszelf dezelfde vraag kunnen stellen als we in onze eigen tijd met uitdagingen worden geconfronteerd. Is het dan zo dat we een tekort hebben aan emunah? Of is het zo dat de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd kotzer ruach oproepen, wat een belemmering kan zijn voor emunah?

In Beyt Kelm verwijst Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, naar een opmerking van Ramban over ons vers waarin ons wordt geleerd:

Het was niet omdat ze niet in God en in Gods profeet geloofden dat ze niet luisterden. Vooral schonken ze geen aandacht aan zijn woorden vanwege kotzer ruach/ongeduld van geest, zoals een persoon wiens ziel bedroefd is vanwege zijn ellende geen moment meer wil lijden in dit leven, ook al weet hij dat hij later verlost zal worden. Het “ongeduld van geest” was hun angst dat Farao hen ter dood zou brengen, zoals hun officieren tegen Mozes zeiden, en de “wrede slavernij” vormde de druk, want de opzichters zetten hen onder druk, en zij haastten zich in hun dagelijkse taak, waardoor ze geen kans kregen om iets te horen of over iets na te denken.

Rav Simcha Zissel bouwt hierop voort door te stellen dat “Farao’s advies dat zijn opzichters de last op de Israëlische slaven moesten verzwaren, succesvol was in het breken van hun geesten. Daarom staat er geschreven: ‘zij luisterden niet naar Moshe, vanwege gebrek aan geest en vanwege harde dienstbaarheid.’” Hij suggereert verder dat de toegenomen last mogelijk niets te maken had met hun emunah. In plaats daarvan waren ze, zwichtend onder hun zware arbeid, teveel onderdrukt om de oproep van Mozes tot hen te horen.

We weten uit onze eigen levenservaringen dat, wanneer we de “zwaarte van de wereld” voelen, we niet in staat zijn om helder te zien, te horen en te denken. Voor sommigen zullen de uitdagingen zich uitstrekken tot hun gevoel van emunah/geloof en zelfs bitachon/vertrouwen. Wanneer we overbelast zijn, kunnen we onszelf ook in een staat van kotzer ruach bevinden – verminderde geest. Dit is een vrij algemeen verschijnsel in een wereld die zo uitdagend is als de onze. Voor mij is dat een deel van de reden waarom ik op het Mussar-pad blijf – waarom ik regelmatig studeer in chevruta, deelneem aan Va’adim en onze TMI-gemeenschap en haar diverse mogelijkheden koester. Wanneer mijn ruach afneemt, word ik eraan herinnerd dat ik niet alleen ben. Er zijn metgezellen die mij zullen opbeuren als ik in de problemen zit. Tegelijkertijd heb ik de achrayut/verantwoordelijkheid om anderen te helpen die mogelijk lijden aan kotzer ruach. Dit alles staat centraal in nose-a b’ol im chaveyro – het dragen van de last met je medemens, een middah die zo belangrijk werd geacht door de Alter van Kelm, dat hij het helemaal aan het begin plaatste van zijn leringen in Chochmah U-Mussar.

Hoe je het ook begrijpt, Kotzer Ruach is een uitdaging toen en in onze tijd, net als het dat was voor onze voorouders in het oude Egypte. Mozes kwam om hen, met Gods leiding, te leiden uit hun benarde positie. Moge het delen van het Mussar-pad – en vooral de Ruach Chaim-bijeenkomst van aanstaande zondag – ons helpen om onze geesten op te beuren, zelfs terwijl we er aan werken om anderen op te beuren met wie we het voorrecht hebben om dit pad te delen!

VOOR FOCUS:

  • In welke aspecten van je neshamah voel je kotzer ruach?
  • Op welke middot zou je je kunnen richten om je ruach/geest te versterken?
  • Wie zijn de partners op je Mussar-reis tot wie je je kunt wenden voor ondersteuning bij het versterken van je ruach? Aan wie moet jij op dit moment steun en kracht verlenen?
https://www.krop.com/DavidChernobilsky/#/

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Shemot

Torah vanuit een Mussar perspectief

Parasha Shemot – Exodus 1:1 – 6:1

Rabbi Eric S. Gurvis

Zoals zo vaak het geval is geweest door de jaren heen, begin ik een stuk te bestuderen met een bepaalde focus, en dan suggereren realtime gebeurtenissen dat iets anders relevanter is. Dat was het geval toen ik vorige week het boek Shemot opende en nadacht over wat ik deze week vanuit een Mussar-perspectief zou kunnen delen.

Er is zoveel dat op dit moment onze aandacht trekt: het aanhoudende conflict in het Midden-Oosten en het nieuws over een overeenkomst om ten minste enkele gijzelaars vrij te laten; conflicten in andere uithoeken van onze wereld; een belangrijke leiderschapstransitie die begin volgende week plaatsvindt in de Verenigde Staten; en de bosbranden en de verwoestingen waarmee zovelen in Zuid-Californië de afgelopen dagen te maken hebben gehad.  Onze harten en gebeden gaan uit naar degenen die hun huis hebben verloren, en naar allen wier levens zijn verscheurd te midden van de verschrikkingen die zich in Zuid-Californië ontvouwen.

Het is moeilijk om naar de zich ontvouwende tragedie in Zuid-Californië te kijken en het angstgeschreeuw niet te horen en de pijn, angst en het gevoel van verlies te voelen waar zo velen mee te maken hebben. Dit geldt ook voor dierbare leden van onze TMI-gemeenschap. Terwijl ik worstel met deze gruwelijke realiteit, zij het van een afstandje, voel ook ik een zekere mate van de zeer reële desoriëntatie (zeker een te mild woord) die door onze familie en vrienden gevoeld wordt. Dus hoewel ik misschien van plan was commentaar te geven op een ander stuk van Parasha Shemot, verschoof – het nieuws uit Californië volgend – mijn focus.

In Exodus 2:23-25 ​​lezen we:

Lange tijd daarna stierf de koning van Egypte. De Israëlieten kreunden onder de slavernij en jammerden; en hun roep om hulp vanuit de slavernij steeg op naar God. God hoorde hun geklaag, en God dacht aan het verbond met Abraham, Isaak en Jakob. God keek naar de Israëlieten en God richtte Zijn focus op hen.

Commentaar leverend op de woorden, Va-yeda Elohim – “En God wist,” zegt Rashi: “God richtte het Goddelijke hart op hen en wendde de Goddelijke ogen niet af van hen.” Wat onze persoonlijke theologische overtuigingen ook mogen zijn, we willen geloven dat God zich bewust is van het lijden van zovelen op dit moment. Zonder twijfel is dit een tijd waarin bitachon/vertrouwen – vanuit een traditioneel Mussar-perspectief, vertrouwen in God, op de proef wordt gesteld. Tegelijkertijd leren onze Baalei Mussar, evenals onze bredere Joodse traditie, ons dat God bij ons aanwezig is, zelfs als we ons in moeilijke situaties bevinden.

Iets later dan Rashi, geeft Nachmanides commentaar op dezelfde verzen, benadrukt de kracht van vers 24 hierboven, en stelt: “De Schrift geeft een uitgebreid verslag van de vele redenen voor hun verlossing uit de slavernij in Egypte: En God hoorde hun gekerm, en God herinnerde zich het verbond met Abraham, met Isaak en met Jakob; En God zag de kinderen van Israël, en God wist; Want Ik ken hun pijnen. . .

De meesten van ons kunnen zich alleen maar voorstellen hoe zeer degenen die lijden onder de verwoesting om hen heen en de onzekerheden waarmee ze worden geconfronteerd, graag zouden willen weten dat God hun kreten hoort en de verwoesting ziet waarmee ze worden geconfronteerd. Voor degenen die zich midden in deze afschuwelijke tragedies bevinden, moeten bitachon/vertrouwen en emunah/geloof een uitdaging zijn!

In Shiurei Chumash Shemot biedt Rabbi Shlomo Wolbe dit perspectief op onze verzen, ons lerende,

Deze parasha is er een van Geulah/verlossing. We kunnen hier twee aspecten van de Schepper zien: Hester panim/de verborgenheid van Gods Goddelijke Aangezicht, en Haarat Panim/het tonen van Gods Goddelijke Aangezicht.

Hester Panim/de verborgenheid van Gods Aangezicht kan voelen alsof God het niet weet en niet hoort. Is dit niet wat er wordt gezegd in Deuteronomium 31:17: “Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen . . . en daarom zullen hen veel kwaad en problemen overkomen.” Wanneer we hester panim/de verhulling van het Goddelijke Aanschijn ervaren, kan het heel erg voelen alsof er een bereidheid is om vernietiging toe te staan, en het kan voelen alsof de Schepper van het Universum het niet weet . . .

Aan de andere kant Haarat Panim/de onthulling van Gods Goddelijke Aanschijn toont aan dat God hoort, ziet en weet . . . Wanneer we dit aspect van Gods leiderschap zien of voelen, moet het Geulah/Verlossing zijn.

Ik twijfel er niet aan dat degenen die in gevaar zijn en op de vlucht zijn voor vernietiging, waar dat ook plaatsvindt, zeker willen merken dat de Schepper van het Universum hoort, ziet en weet wat er gebeurt. Sommigen willen zeker geloven dat de Schepper zal handelen. Een groot Bitachon/Vertrouwen en Emunah/Geloof kunnen degenen die zich in grote nood bevinden, ondersteunen.

Zoals het geval is geweest in het aangezicht van andere momenten van verwoesting en tragedie, merk ik dat mijn focus, zelfs terwijl ik worstel met Bitachon en Emunah, een andere kant op gaat. Dit is ook zeker het geval geweest met het oog op de recente verschrikkingen. In plaats van alleen naar de hemel te kijken, of misschien alleen naar de hemel te staren voor antwoorden, vind ik troost en hoop in de acties van de velen die zich haasten om het lijden van anderen aan te pakken. Ik kan niet anders dan de acties bewonderen van de hulpverleners die de vlammen bestrijden, en van degenen die dag en nacht werken om mensen te redden van de verwoesting. Ik kan niet anders dan hoop putten uit degenen die onderdak en voedsel bieden aan degenen die hun huis en nog veel meer zijn kwijtgeraakt. Zoals het geval was tijdens de verschrikkingen van 9-11, of meer recent op andere momenten van natuurrampen, zoals orkanen, tornado’s, tsunami’s en aardbevingen – evenals de al te vaak voorkomende bosbranden van de afgelopen jaren, kijk ik naar degenen die Tzelem Elohim/het beeld van God dragen, die koortsachtig werken om anderen te helpen en te redden die dat beeld ook dragen in deze tijd van pijn, angst, onzekerheid en verlies.

Letterlijk vanmorgen, een passage bestuderend uit een ander werk van Rabbi Wolbe, Pirkei Kinyan Da’at tijdens onze wekelijkse chevruta-studie, kwamen mijn studiepartner en ik een korte passage van Rav Wolbe tegen die me rechtop deed zitten en me wakker schudde. Hij schrijft in dit dunne boekje met leringen: “Onze Heilige Torah leert ons om de hele schepping te bezien. We moeten nooit alleen maar naar de helft van iets kijken.” Rabbi Wolbe leert ons over de noodzaak om er naar te streven een brug te slaan tussen Hemel en Aarde. Voor hem is het verbindingspunt wanneer we de verwerving van Da’at/Kennis nastreven. Rav Wolbe spreekt over hoe we onze wereld bekijken en erin leven door de verbinding te maken tussen het fysieke en het spirituele, waardoor we een brug kunnen slaan tussen Hemel en Aarde. Op rustiger momenten, wanneer het leven kalm is en we niet, zoals zovelen in de huidige tijd, geconfronteerd worden met bedreigende omstandigheden, kunnen we dit concept benaderen vanuit een spirituele dimensie terwijl we proberen de beste versie van onszelf te worden door onze studie en beoefening van Mussar. Echter, in een Sha’at Dachuf – een moment van crisis en druk, kunnen we niet alleen maar zitten en studeren, reflecteren en werken aan het spirituele. We moeten handelen, wat Rav Wolbe ons aanspoort te doen als hij spreekt over het belang van ma’aseh/daden, acties, die Hemel en Aarde dichterbij brengen, en zo de wereld bouwen die onze Schepper ons leert hier te creëren.

Op een heel reële manier zie ik dit in de acties van degenen die zich haasten om degenen die in gevaar zijn te helpen. En ik zie het in de gelegenheden die wij, misschien op afstand, hebben om middelen te delen, evenals woorden van nichum/troost en gevurah/kracht aan degenen wiens levens op zijn kop zijn gezet.

Mijn leraar, Rabbi Irving “Yitz” Greenberg, leert met nadruk over het belang van het concept van onze traditie van Tzelem Elohim. In zijn meest recente boek, The Triumph of Life, schrijft hij:

“De Joodse religie betreedt de bestaande wereld met een lering en een missie. De lering gaat over de onzichtbare, in stand houdende, liefhebbende God die zich inzet om deze wereld te perfectioneren tot het punt waarop het leven overal heerst en in al zijn volheid in stand wordt gehouden. De missie is dat de mensheid zich aansluit bij de Schepper, die ons heeft uitgekozen, als partners om dit te laten gebeuren…

Het doel van dit partnerschap is niets minder dan het behalen van de overwinning van het leven op alle tegengestelde krachten die het vernietigen, degraderen of ondermijnen. Gezamenlijk wordt de hele mensheid opgeroepen om te werken aan het verminderen van de krachten van de tegenstrevers en om levens-ondersteunende hulpbronnen te ontwikkelen door te repareren wat op de verkeerde manier functioneert.

Gezamenlijk worden alle mensen geïnstrueerd om hun gemeenschappen opnieuw te creëren, zodat deze collectieven het leven in stand houden terwijl ze de waardigheid van alle wezens volledig eren en de kwaliteit van het leven voor iedereen verdiepen.”

Moge de verwoesting in de nabije toekomst worden gestopt en iedereen in veiligheid worden gebracht. Mogen we allemaal in onszelf te rade gaan om te onderscheiden hoe we in partnerschap met de Heilige Schepper en met anderen kunnen handelen om genezing, troost, hoop en heelheid te brengen aan degenen wiens levens en huizen zijn “gebroken”.

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayechi

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parsha Vayechi – Genesis 47:28-50:26

Rabbi Eric S. Gurvis

In Genesis 47:29 lezen we hoe Jacob, vlak voor zijn dood, Josef bij zich roept:

וַיִּקְרְב֣וּ יְמֵֽי־יִשְׂרָאֵל֮ לָמוּת֒ וַיִּקְרָ֣א לִבְנ֣וֹ לְיוֹסֵ֗ף וַיֹּ֤אמֶר לוֹ֙ אִם־נָ֨א מָצָ֤אתִי חֵן֙ בְּעֵינֶ֔יךָ

שִֽׂים־נָ֥א יָדְךָ֖ תַּ֣חַת יְרֵכִ֑י וְעָשִׂ֤יתָ עִמָּדִי֙ חֶ֣סֶד וֶאֱמֶ֔ת אַל־נָ֥א תִקְבְּרֵ֖נִי בְּמִצְרָֽיִם׃

Toen Israëls tijd om te sterven naderbij kwam, ontbood hij zijn zoon Josef en zei: “Als ik enige genegenheid bij je mag aantreffen, leg dan je hand onder mijn heup en bewijs mij een ware liefdesdienst: begraaf me toch niet in Egypte.”

Rabbi Adin Steinsaltz geeft dit perspectief:

De tijd dat Israël zou sterven naderde, hij voelde dat zijn einde nabij was. En hij riep zijn zoon Josef, zowel omdat hij zijn favoriete zoon was, alsmede omdat hij de heerser van Egypte was, en hij zei tegen hem: Alsjeblieft, als ik in je ogen genade heb gevonden, leg dan je hand onder mijn heup en zweer mij (zie Genesis 24:2) dat je mij goed en betrouwbaar zult behandelen; begraaf me niet in Egypte. Jakob voelde de behoefte Josef een eed te laten afleggen, omdat dit geen eenvoudige vraag was.

We weten dat de traditie alle daden voor iemand die is gestorven beschouwt als een daad van ‘chesed shel emet‘ – een daad van ware liefdevolle vriendelijkheid. Wat voor chesed we in deze context ook verrichten, kan niet worden teruggedaan door de overledene. In zijn hoofdstuk over chesed in het ‘Sefer Ma’alot HaMiddot‘, citeert de 13e-eeuwse geleerde Rabbi Yechiel ben Yekutiel ons vers als basis voor het inzicht dat chesed meer impact kan hebben dan tzedakah:

Er wordt geleerd dat in drie gevallen daden van chesed meer waardevol zijn dan daden van tzedakah.

Tzedakah betreft iemands geld, terwijl gemilut chasadim zowel geld als fysieke daden kan omvatten. … Over iemand die gestorven is een lofrede houden, hen begeleiden naar hun begrafenis en zorgen voor hun begrafenis is een volledig geven van chesed, zoals onze vader Jakob, vrede zij met hem, tegen zijn zoon Josef zei (in Genesis 47:29): ‘Doe me dit plezier, leg je hand onder mijn heup als teken van je rotsvaste loyaliteit: begraaf mij niet in Egypte.’

Onze leraren vragen, welke vorm van chesed is werkelijk echt emet/waar? Dat wat men doet voor de doden omdat men geen beloning verwacht, behalve van de Heilige.

Terwijl we deze laatste parasha van Sefer Bereishit lezen, vraagt Israël’s verzoek aan Josef ons om ons te concentreren op de middah van chesed, en een aantal Ba’alei Mussar / Mussar-geleerden doen dat, commentaar leverend op onze tekst. Een van die figuren is Rav Shlomo Wolbe. Hij begint door naar Rashi te verwijzen, die, net als Rabbi Yechiel, nadenkt over de onzelfzuchtigheid die is betrokken bij een chesed-daad die gedaan wordt ten behoeve van iemand die aan het sterven is, of iemand die is overleden. Hij verdiept zich verder in de onzelfzuchtigheid van deze daden van chesed:

Chesed shel emet is niets anders dan precies dat wat men met de doden doet. Desalniettemin, elke daad van chesed die men uitvoert zonder enige mogelijkheid om iets tovah/goeds terug te krijgen en die geen schade berokkent aan degene die de handeling verricht, kan worden begrepen als chesed shel emet.

Als iemand een chesed-daad verricht en een tashloom/beloning verwacht – bijvoorbeeld als hij wil dat zijn daad in een krant wordt gepubliceerd, waarin staat dat hij dit en dat heeft gedaan; of zelfs als iemand een chesed-daad verricht om zijn beloning in de wereld hierna te verdienen – dan valt dit buiten de sfeer van chesed shel emet.

Iemand die een chesed-daad verricht zonder enige beloning te verwachten – dit is Emet!

Rav Wolbe vervolgt: “We kunnen hieruit afleiden dat Emet een veel dieper onderwerp is dan we gewend zijn te denken.” Hij suggereert dat wat we hieruit moeten leren is dat we moeten streven naar het verrichten van chesed-daden en mitzvot met tzin-ut/bescheidenheid. Als niemand weet wat we hebben gedaan, dan benaderen we de sfeer waarin we een daad met een mate van emet verrichten. Rav Wolbe leert dat “tzin-ut een van de drie fundamenten is waarop een daad berust.” Hij citeert het bekende vers uit Micha 6:8,

הִגִּ֥יד לְךָ֛ אָדָ֖ם מַה־טּ֑וֹב וּמָֽה־יְהֹוָ֞ה דּוֹרֵ֣שׁ מִמְּךָ֗

כִּ֣י אִם־עֲשׂ֤וֹת מִשְׁפָּט֙ וְאַ֣הֲבַת חֶ֔סֶד וְהַצְנֵ֥עַ לֶ֖כֶת עִם־אֱלֹהֶֽיךָ׃

“Vertel mij, O sterveling, wat goed is en wat God van je verlangt: anders dan rechtvaardigheid te betrachten, liefdadigheid te beminnen en nederig met jouw God te wandelen.”

Rav Wolbe besluit deze discussie met de stelling dat “onze daden tzin-ut/bescheidenheid vereisen. Alleen dan kunnen we het zien als daden van Chesed shel Emet.”

Op een andere plek in zijn boek ‘Ohr Hayyim” van Rabbi Chaim Moshe Reuven Elazary, een leerling van de Slabodka Yeshiva, verbreedt zich ons perspectief op hoe we kunnen denken over Israël’s verzoek aan Josef. Hij suggereert dat we het kunnen opvatten als dat Israël om een gunst vraagt. Hij baseert dit op Israël’s verzoek aan Jozef om een eed af te leggen dat hij zijn vader’s verzoek vervult om hem niet in Egypte te begraven. Rav Chaim suggereert dat Israël misschien nog onafgehandelde zaken heeft met zijn zoon, waardoor hij vermoedt dat zijn verzoek mogelijk niet zal worden vervuld. Hij suggereert zelfs dat dit misschien wat bagage is dat is overgebleven van Jakob’s eigen daden bij de begrafenis van zijn geliefde Rachel langs de weg bij Beth Lechem, in plaats van haar naar de familiegrafplaats in Hebron in de Ma’arat HaMachpela Machpela-grot te brengen. Hij suggereert dat Israël, in plaats van een tovah/gunst te vragen, een beroep zou moeten hebben gedaan op zijn eigenschap van chesed, die duidelijk al is gedemonstreerd geworden, als een verlengstuk van zijn zorg voor zijn familie in Egypte en zijn vervulling van de mitsvah van kibud av/eerbetoon aan zijn vader.

Rav Chaim leert dat het beter zou zijn om zijn vader’s verzoek uit chesed te vervullen in plaats van uit chovah (plicht). Hij citeert de commentaren van Chizkuni:

ועשית עמדי חסד ואמת “En verricht voor mij een daad van goedheid en waarheid.” Waar we ook de uitdrukking chesed v’emet vinden, verwijst dit naar het meer geven aan iemand dan hij verwacht of het aan iemand vragen iets te doen wat hij niet verplicht is te doen… Jakob herinnert Josef eraan dat het zijn plicht is zijn vader te begraven, maar hij Jakob is niet gerechtigd te eisen dat hij hem naar het graf van Machpelah brengt. Hij smeekt hem daarom hem niet in Egypte te begraven.

Rav Chaim ziet Josef’s bereidheid om verder te gaan dan wat van hem verwacht wordt, als een voorbeeld van Josef’s karakter. Ja, hij begon zijn leven dan wel met verstoorde relaties met zowel zijn vader als zijn broers. Echter, zijn gedrag gedurende de 17 jaar sinds Jakob en de familie naar Egypte trokken, en nu in zijn bereidheid om verder te gaan dan wat van hem verwacht zou mogen worden, toont ons een voorbeeld van hoe we ons kunnen blijven ontwikkelen om de beste versie van onszelf te worden. Zoals Rav Chaim leert, “De Torah presenteert deze speciale tekst om Josef’s prijzenswaardigheid te bewijzen voor de chesed die hij aan zijn vader betoonde.” Deze aangrijpende episode, en de lessen van chesed en het extra moeite doen richting chesed shel emet, ware liefdevolle vriendelijkheid, zijn het waard om mee te nemen als we nadenken over onze eigen woorden en daden.

Bij het beëindigen van Sefer Bereishit zeggen we: Chazzak, chazzak v’nitchazeyk, Sterkte, sterkte, dat we elkaar mogen versterken!

Voor focus:

  • Kan je een gelegenheid bedenken waarbij je je ‘uitgenodigd’ voelde om een ​​chesed-handeling voor iemand anders uit te voeren? Had je verwachtingen als gevolg van het uitvoeren van die chesed-handeling?
  • Kan je, afgezien van het vervullen van de mitzvot met betrekking tot de doden, een gelegenheid bedenken waarbij een chesed-handeling die je uitvoerde misschien niet zo zuiver was als Rav Wolbe suggereert?
  • Waar in jouw leven en relaties zou je op dit moment kunnen proberen om te handelen met chesed die meer neigt naar emet?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.