In memoriam Rob Cassuto

Ons bereikte het bericht dat Rob Cassuto op 23 januari j.l. is overleden.
Rob had wat met Mussar en publiceerde er ook over.

Donderdag 30 januari is zijn uitvaart. Hier het kaartje:

Kaartje voorkant
Kaartje binnenzijde

Bo

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Bo – Exodus 10:1-13:16

Rabbi Eric S. Gurvis

In Exodus hoofdstuk 10:21-23 lezen we over de negende plaag die over Egypte werd gebracht, die van choshech/duisternis:

Toen zei de Eeuwige tegen Mozes: “Strek uw arm uit naar de hemel, zodat er duisternis over het land Egypte komt, een duisternis die kan worden aangeraakt.” Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel en een dikke duisternis daalde neer over heel het land Egypte gedurende drie dagen. Mensen konden elkaar niet zien en gedurende drie dagen kon niemand zich bewegen; maar alle Israëlieten hadden wel licht in hun woningen. (Exodus 10:21-23)

In Siftei Chayyim geeft rabbijn Chaim Friedlander een les over waarom Farao zo koppig was in zijn ontmoetingen met Mozes en Aäron. Zijn leer is getiteld: “De Gey-ut/Arrogantie van Farao was zijn Ondergang.” Rav Friedlander leert:

De wortel van de slechtheid van Farao, en zijn koppigheid ten opzichte van de Heilige, ondanks alle eerdere makkot/plagen en straffen die hij en het land Egypte ondergingen, die steeds meer lijden voor hem en zijn volk veroorzaakten, laat de mate zien waarin de middah van ga’avah/trots (of arrogantie) in hem geworteld was. Dit is zoals onze Wijzen leerden:
Toen Mozes en Aäron bij Farao kwamen, “zei hij tegen hen: ‘Van het begin af aan vertellen jullie een leugen, want ik ben de heer van de wereld, en ik heb mijzelf en de Nijl geschapen,’ zoals er staat: “Mijn rivier is van mij, en ik heb mijzelf gemaakt” (Ezechiël 29:3).” En Farao geloofde beslist dat hij een god was. Zozeer zelfs, dat zijn gaavah hem ertoe bracht zichzelf voor de gek te houden door te denken dat hij echt een god was!

Vanwege zijn gaavah was Farao bereid om alle makkot/plagen te ondergaan, en ook om groot lijden over zijn volk te brengen.

We kunnen een voorbeeld hiervan zien in het een dag uitstellen  van het verwijderen van de plaag van kikkers. Toen Mozes hem vroeg: “U mag deze triomf over mij hebben: hoe lang zal ik u smeken?” antwoordde Farao: “Tot morgen!” Het was moeilijk voor Farao om het juiste en het ware te herkennen, namelijk dat het de Hand van God was die de plaag had veroorzaakt.

Gaavah/Trots (of Arrogantie) is de allereerste middah die wordt gepresenteerd in Orchot Tzaddikim – De Wegen van de Rechtvaardigen. In de opening van het hoofdstuk over Gaavah wordt ons geleerd:

Gaavah/Trots is de eigenschap die de Heilige Soeverein als tekortkoming heeft gemaakt, en in de Torah ons aanspoort: “Let op dat u de Eeuwige, uw God, niet vergeet.” (Deuteronomium 8:11) De persoon die vol trots is (dat wil zeggen, degene die arrogant is) vergeet zijn Schepper.”

Zonder enige twijfel is de patstelling tussen Mozes en Farao een worstelwedstrijd over wie Goddelijk is: Farao, of de Schepper van het Universum. Zoals we zagen in de parasha van vorige week, en zoals we ook weer zien in de parasha van deze week, is Farao behoorlijk koppig. Hij is domweg niet bereid om lang genoeg uit zijn gaavah te breken om zijn eigen beperkingen te zien.

We moeten onthouden dat Gaavah/Trots niet altijd ongepast is. Net als alle andere middot, moet het er in de juiste mate zijn. We moeten streven naar een middenpunt tussen arrogantie en narcisme aan de ene kant, en een totaal gebrek aan eigen trots aan de andere kant. We moeten ook onthouden dat ga’avah’s metgezel de middah anavah/nederigheid is.

Rav Friedlander vervolgt:

Zelfs ondanks alles wat er van Gods macht in Egypte is getoond, blijft Farao’s ga’avah intact, zelfs nadat hij de Israëlieten erop uitstuurt om God te aanbidden. Zoals onze wijzen leerden: “Op datzelfde moment dat Farao zei: ‘Sta op en ga’, achtervolgde hij hen niettemin, ving hen op en bracht hen terug, zoals er staat in Psalm 136:15: “Die Farao en zijn leger in de Rietzee stortte, Gods standvastige liefde is eeuwig.” Das pas verklaart Farao: “Misschien had ik hen niet moeten wegsturen!”

Rav Friedlander leert:

Toen de Kinderen van Israël vertrokken uit de vernedering en slavernij in Egypte, was het noodzakelijk dat ze onmiddellijk leerden om een ​​besef te hebben van de destructiviteit die kan ontstaan ​​als gevolg van ga’avah, evenals dat dit de basis oorzaak van Farao’s ondergang vormde. Ze moesten leren dat ze niet van avdut/dienstbaarheid naar gaavah/ongebreidelde trots moesten gaan.

Vervolgens brengt hij deze les voor ons mee. “We moeten onthouden dat er veel momenten in iemands leven zijn waarop iemand tot lijden kan worden gebracht vanwege zijn gaavah.” Hij citeert Talmoed Berachot 43b waar ons wordt geleerd,

Iemand die rechtop loopt en op een arrogante manier, zelfs maar vier ellen lang, dan is het alsof hij raglei haShechinah – de voeten van de Goddelijke Aanwezigheid – wegduwt.

Hij leert dat wanneer we onszelf gedragen met een houding die hooghartigheid uitstraalt, we Gods aanwezigheid wegduwen. Wat een belangrijke les is dit – voor Farao, voor Bnei Yisrael, terwijl ze zich voorbereiden op een leven ver weg van de slavernij in Egypte, en voor ons in onze tijd. Ik durf te zeggen dat ik dit zou willen uitbreiden naar onze leiders. In veel situaties – ongeacht welke ideologie ze aanhangen – moeten we allemaal onszelf gedragen ìn een evenwichtige balans tussen zowel Gaavah/Trots als Anavah/Nederigheid. Helaas leven we in een tijd waarin we een gebrek aan evenwicht zien met betrekking tot deze deugden bij zoveel individuen, ongeacht hun positie in het leven of in de gemeenschap.

We zijn teruggekeerd naar het lezen en bestuderen van de plagen die bedoeld waren om Farao en Egypte te overtuigen van de macht en kracht van de Ene God, zodat ze een gevoel van het juiste perspectief over zichzelf en hun krachten zouden kunnen leren. Dienovereenkomstig zouden we allemaal de tijd moeten nemen om diep na te denken over deze middot in de context van onze ziel, ons leven, onze relaties en hoe we ons in deze wereld gedragen.

VOOR FOCUS:

  • Kan je denken aan een moment waarop jouw ga’avah/trots uit balans was? Hoe kwam je daar achter en welke middot kun je inschakelen om een ​​juiste maatvoering te vinden?
  • Tot welke middot kun je je wenden als je ziet dat iemand anders handelt met een onevenwichtige mate van ga’avah?
  • Welke plaag uit de oudheid daagt je het meest uit vanuit een Mussar-perspectief? Hoe? Waarom?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Va-era

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Va-era – Exodus 6:2-9:35

Rabbi Eric S. Gurvis

In de openingsverzen van onze parasha deze week instrueert God Mozes om naar de Israëlieten te gaan en te verklaren:

Zeg tegen het volk van Israël: Ik ben de Eeuwige. Ik zal u bevrijden van de werkzaamheden bij de Egyptenaren en u verlossen van hun slavernij. Ik zal u verlossen met een uitgestrekte arm en door buitengewone kastijdingen. En Ik zal u tot Mijn volk nemen, en Ik zal uw God zijn. En u zult weten dat Ik, de EEUWIGE, uw God ben die u bevrijdde van de arbeid van de Egyptenaren. Ik zal u brengen tot in het land dat Ik gezworen heb aan Abraham, Isaak en Jakob te geven, en Ik zal het u geven als een bezit, Ik ben de Eeuwige.” (Exodus 6:6-8)

We kennen deze verzen heel goed, omdat ze een belangrijk onderdeel vormen van het ritueel tijdens onze Seder Shel Pesach – die in april plaatsvindt. Deze verzen bevatten de beloften die onze wijzen koppelen aan de bekers wijn die we zegenen en drinken als onderdeel van het ritueel. Toen ik dit jaar echter onze parasha opnieuw bestudeerde, richtte mijn focus zich op het volgende vers:

וַיְדַבֵּ֥ר מֹשֶׁ֛ה כֵּ֖ן אֶל־בְּנֵ֣י יִשְׂרָאֵ֑ל וְלֹ֤א שָֽׁמְעוּ֙ אֶל־מֹשֶׁ֔ה מִקֹּ֣צֶר ר֔וּחַ וּמֵעֲבֹדָ֖ה קָשָֽׁה׃

Maar toen Mozes dit aan de Israëlieten vertelde, wilden ze niet naar Mozes luisteren, hun geesten waren verpletterd door wrede slavernij. (vers 9)

Gezien de complexe reeks gebeurtenissen in de huidige tijd, voelde ik me aangetrokken tot de laatste zin van het vers: vlo sham-u el-Moshe mi-kotzer ruach u-mey-avodah kashah – “ze wilden niet naar Mozes luisteren, hun geesten waren verpletterd door wrede slavernij.” In zijn goed aangeschreven vertaling vertaalt Dr. Everett Fox dit als “ze luisterden niet naar Mozes, uit kortzichtigheid van geest en vanwege de harde slavernij.”

Heel vaak vind ik de vertaling van Dr. Fox meer getrouw aan de betekenis van de Hebreeuwse woorden. Toch word ik, zelfs als ik zijn vertaling lees, aangetrokken om het Hebreeuws iets anders te lezen – en wel door een Mussar-lens.

De uitdrukking kotzer ruach wordt over het algemeen begrepen als “ongeduld.” Toch is kotzer verwant aan het woord katzar, zoals in “kort.” En ruach heeft, zoals we weten, verschillende betekenissen – “wind,” “briesje,” “ziel,” en “geest.” Terwijl ik deze woorden voorbereid, ben ik me zeer bewust van onze Mussar Institute-bijeenkomst komende zondag – Ruach Chaim – Leven met Spirit, Ons Leven Verheffen in Moeilijke Tijden. Toen we dit thema in september kozen wisten wij niet dat het op zoveel niveaus zou resoneren.

Nu, in deze laatste dagen van januari, hebben we echt behoefte aan opbeuring, aangezien we rekening houden met het staakt-het-vuren in Israël en de vrijlating van drie gijzelaars, slechts enkele dagen geleden. We hopen dat de volgende groep in de komende dagen naar huis zal komen, en dat de resterende gijzelaars in de komende weken zullen worden teruggebracht. We kijken nog steeds naar de verwoesting van de verschrikkelijke bosbranden in Zuid-Californië. Deze week heeft een leiderschapswisseling in de VS plaatsgevonden, wat voor velen reden is om dat te vieren, maar wat voor anderen ook angst met zich meebrengt. En er is nog zoveel meer. Ik durf te zeggen dat we allemaal wel wat versterking van ruach kunnen gebruiken.

Voor mij resoneert de uitdrukking kotzer ruach krachtig als ik terugdenk aan de vele gesprekken van de afgelopen weken en maanden met mijn tienerstudenten; met de leden van mijn gemeente in Jackson, Mississippi; met leden van onze TMI-gemeenschap; en met familie en vrienden in Californië en in Israël. We leven in een wereld en tijd waarin we voortdurend met informatie (en desinformatie) worden gebombardeerd. De realiteit van kotzer ruach, die ik zie als een tekort of gebrek aan ruach/spirit, of als iets minder dan een complete ziel, is een uitdaging.

In een sectie van Ohr HaTzafun getiteld Amalut BaTorah – “Streven in Torah,” geeft Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka, commentaar op de uitdaging waarmee de Israëlieten werden geconfronteerd als gevolg van hun slavernij in Egypte. Hij leert:

We zien dat toen de kinderen van Israël een bepaald niveau van Emunah/geloof bereikten (in de parasha van vorige week), wat er over hen geschreven staat, וַֽיַּאֲמֵ֖ן הָעָ֑ם – Va-ya-ameyn Ha-Am — “En het volk geloofde.” (Exodus 4:31) Op dit punt verdienden ze geulah/verlossing. Toch weten we dat deze Emunah/geloof klushah/zwak was.

Vandaar dat we deze week lezen dat “Zij naar Mozes luisterden met kotzer ruach/ongeduld en avodah kasha/hard werken.” (Exodus 6:9)

Pas later, toen ze de Rietzee bereikten, getuigt de Torah over hen, dat zij tot volledig geloof kwamen, zoals geschreven staat: “En zij geloofden in God en in Mozes, Gods dienaar.” (Exodus 10:10)

In Shiurei Chumash Shemot voegt Rabbi Shlomo Wolbe toe dat “Het niet zo is dat de Israëlieten een gebrek aan emunah hadden, want we hebben al gezien (zoals opgemerkt door de Alter van Slabodka) dat hun emunah wordt erkend in Exodus 4:31.” We zouden onszelf dezelfde vraag kunnen stellen als we in onze eigen tijd met uitdagingen worden geconfronteerd. Is het dan zo dat we een tekort hebben aan emunah? Of is het zo dat de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd kotzer ruach oproepen, wat een belemmering kan zijn voor emunah?

In Beyt Kelm verwijst Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, naar een opmerking van Ramban over ons vers waarin ons wordt geleerd:

Het was niet omdat ze niet in God en in Gods profeet geloofden dat ze niet luisterden. Vooral schonken ze geen aandacht aan zijn woorden vanwege kotzer ruach/ongeduld van geest, zoals een persoon wiens ziel bedroefd is vanwege zijn ellende geen moment meer wil lijden in dit leven, ook al weet hij dat hij later verlost zal worden. Het “ongeduld van geest” was hun angst dat Farao hen ter dood zou brengen, zoals hun officieren tegen Mozes zeiden, en de “wrede slavernij” vormde de druk, want de opzichters zetten hen onder druk, en zij haastten zich in hun dagelijkse taak, waardoor ze geen kans kregen om iets te horen of over iets na te denken.

Rav Simcha Zissel bouwt hierop voort door te stellen dat “Farao’s advies dat zijn opzichters de last op de Israëlische slaven moesten verzwaren, succesvol was in het breken van hun geesten. Daarom staat er geschreven: ‘zij luisterden niet naar Moshe, vanwege gebrek aan geest en vanwege harde dienstbaarheid.’” Hij suggereert verder dat de toegenomen last mogelijk niets te maken had met hun emunah. In plaats daarvan waren ze, zwichtend onder hun zware arbeid, teveel onderdrukt om de oproep van Mozes tot hen te horen.

We weten uit onze eigen levenservaringen dat, wanneer we de “zwaarte van de wereld” voelen, we niet in staat zijn om helder te zien, te horen en te denken. Voor sommigen zullen de uitdagingen zich uitstrekken tot hun gevoel van emunah/geloof en zelfs bitachon/vertrouwen. Wanneer we overbelast zijn, kunnen we onszelf ook in een staat van kotzer ruach bevinden – verminderde geest. Dit is een vrij algemeen verschijnsel in een wereld die zo uitdagend is als de onze. Voor mij is dat een deel van de reden waarom ik op het Mussar-pad blijf – waarom ik regelmatig studeer in chevruta, deelneem aan Va’adim en onze TMI-gemeenschap en haar diverse mogelijkheden koester. Wanneer mijn ruach afneemt, word ik eraan herinnerd dat ik niet alleen ben. Er zijn metgezellen die mij zullen opbeuren als ik in de problemen zit. Tegelijkertijd heb ik de achrayut/verantwoordelijkheid om anderen te helpen die mogelijk lijden aan kotzer ruach. Dit alles staat centraal in nose-a b’ol im chaveyro – het dragen van de last met je medemens, een middah die zo belangrijk werd geacht door de Alter van Kelm, dat hij het helemaal aan het begin plaatste van zijn leringen in Chochmah U-Mussar.

Hoe je het ook begrijpt, Kotzer Ruach is een uitdaging toen en in onze tijd, net als het dat was voor onze voorouders in het oude Egypte. Mozes kwam om hen, met Gods leiding, te leiden uit hun benarde positie. Moge het delen van het Mussar-pad – en vooral de Ruach Chaim-bijeenkomst van aanstaande zondag – ons helpen om onze geesten op te beuren, zelfs terwijl we er aan werken om anderen op te beuren met wie we het voorrecht hebben om dit pad te delen!

VOOR FOCUS:

  • In welke aspecten van je neshamah voel je kotzer ruach?
  • Op welke middot zou je je kunnen richten om je ruach/geest te versterken?
  • Wie zijn de partners op je Mussar-reis tot wie je je kunt wenden voor ondersteuning bij het versterken van je ruach? Aan wie moet jij op dit moment steun en kracht verlenen?
https://www.krop.com/DavidChernobilsky/#/

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Shemot

Torah vanuit een Mussar perspectief

Parasha Shemot – Exodus 1:1 – 6:1

Rabbi Eric S. Gurvis

Zoals zo vaak het geval is geweest door de jaren heen, begin ik een stuk te bestuderen met een bepaalde focus, en dan suggereren realtime gebeurtenissen dat iets anders relevanter is. Dat was het geval toen ik vorige week het boek Shemot opende en nadacht over wat ik deze week vanuit een Mussar-perspectief zou kunnen delen.

Er is zoveel dat op dit moment onze aandacht trekt: het aanhoudende conflict in het Midden-Oosten en het nieuws over een overeenkomst om ten minste enkele gijzelaars vrij te laten; conflicten in andere uithoeken van onze wereld; een belangrijke leiderschapstransitie die begin volgende week plaatsvindt in de Verenigde Staten; en de bosbranden en de verwoestingen waarmee zovelen in Zuid-Californië de afgelopen dagen te maken hebben gehad.  Onze harten en gebeden gaan uit naar degenen die hun huis hebben verloren, en naar allen wier levens zijn verscheurd te midden van de verschrikkingen die zich in Zuid-Californië ontvouwen.

Het is moeilijk om naar de zich ontvouwende tragedie in Zuid-Californië te kijken en het angstgeschreeuw niet te horen en de pijn, angst en het gevoel van verlies te voelen waar zo velen mee te maken hebben. Dit geldt ook voor dierbare leden van onze TMI-gemeenschap. Terwijl ik worstel met deze gruwelijke realiteit, zij het van een afstandje, voel ook ik een zekere mate van de zeer reële desoriëntatie (zeker een te mild woord) die door onze familie en vrienden gevoeld wordt. Dus hoewel ik misschien van plan was commentaar te geven op een ander stuk van Parasha Shemot, verschoof – het nieuws uit Californië volgend – mijn focus.

In Exodus 2:23-25 ​​lezen we:

Lange tijd daarna stierf de koning van Egypte. De Israëlieten kreunden onder de slavernij en jammerden; en hun roep om hulp vanuit de slavernij steeg op naar God. God hoorde hun geklaag, en God dacht aan het verbond met Abraham, Isaak en Jakob. God keek naar de Israëlieten en God richtte Zijn focus op hen.

Commentaar leverend op de woorden, Va-yeda Elohim – “En God wist,” zegt Rashi: “God richtte het Goddelijke hart op hen en wendde de Goddelijke ogen niet af van hen.” Wat onze persoonlijke theologische overtuigingen ook mogen zijn, we willen geloven dat God zich bewust is van het lijden van zovelen op dit moment. Zonder twijfel is dit een tijd waarin bitachon/vertrouwen – vanuit een traditioneel Mussar-perspectief, vertrouwen in God, op de proef wordt gesteld. Tegelijkertijd leren onze Baalei Mussar, evenals onze bredere Joodse traditie, ons dat God bij ons aanwezig is, zelfs als we ons in moeilijke situaties bevinden.

Iets later dan Rashi, geeft Nachmanides commentaar op dezelfde verzen, benadrukt de kracht van vers 24 hierboven, en stelt: “De Schrift geeft een uitgebreid verslag van de vele redenen voor hun verlossing uit de slavernij in Egypte: En God hoorde hun gekerm, en God herinnerde zich het verbond met Abraham, met Isaak en met Jakob; En God zag de kinderen van Israël, en God wist; Want Ik ken hun pijnen. . .

De meesten van ons kunnen zich alleen maar voorstellen hoe zeer degenen die lijden onder de verwoesting om hen heen en de onzekerheden waarmee ze worden geconfronteerd, graag zouden willen weten dat God hun kreten hoort en de verwoesting ziet waarmee ze worden geconfronteerd. Voor degenen die zich midden in deze afschuwelijke tragedies bevinden, moeten bitachon/vertrouwen en emunah/geloof een uitdaging zijn!

In Shiurei Chumash Shemot biedt Rabbi Shlomo Wolbe dit perspectief op onze verzen, ons lerende,

Deze parasha is er een van Geulah/verlossing. We kunnen hier twee aspecten van de Schepper zien: Hester panim/de verborgenheid van Gods Goddelijke Aangezicht, en Haarat Panim/het tonen van Gods Goddelijke Aangezicht.

Hester Panim/de verborgenheid van Gods Aangezicht kan voelen alsof God het niet weet en niet hoort. Is dit niet wat er wordt gezegd in Deuteronomium 31:17: “Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen . . . en daarom zullen hen veel kwaad en problemen overkomen.” Wanneer we hester panim/de verhulling van het Goddelijke Aanschijn ervaren, kan het heel erg voelen alsof er een bereidheid is om vernietiging toe te staan, en het kan voelen alsof de Schepper van het Universum het niet weet . . .

Aan de andere kant Haarat Panim/de onthulling van Gods Goddelijke Aanschijn toont aan dat God hoort, ziet en weet . . . Wanneer we dit aspect van Gods leiderschap zien of voelen, moet het Geulah/Verlossing zijn.

Ik twijfel er niet aan dat degenen die in gevaar zijn en op de vlucht zijn voor vernietiging, waar dat ook plaatsvindt, zeker willen merken dat de Schepper van het Universum hoort, ziet en weet wat er gebeurt. Sommigen willen zeker geloven dat de Schepper zal handelen. Een groot Bitachon/Vertrouwen en Emunah/Geloof kunnen degenen die zich in grote nood bevinden, ondersteunen.

Zoals het geval is geweest in het aangezicht van andere momenten van verwoesting en tragedie, merk ik dat mijn focus, zelfs terwijl ik worstel met Bitachon en Emunah, een andere kant op gaat. Dit is ook zeker het geval geweest met het oog op de recente verschrikkingen. In plaats van alleen naar de hemel te kijken, of misschien alleen naar de hemel te staren voor antwoorden, vind ik troost en hoop in de acties van de velen die zich haasten om het lijden van anderen aan te pakken. Ik kan niet anders dan de acties bewonderen van de hulpverleners die de vlammen bestrijden, en van degenen die dag en nacht werken om mensen te redden van de verwoesting. Ik kan niet anders dan hoop putten uit degenen die onderdak en voedsel bieden aan degenen die hun huis en nog veel meer zijn kwijtgeraakt. Zoals het geval was tijdens de verschrikkingen van 9-11, of meer recent op andere momenten van natuurrampen, zoals orkanen, tornado’s, tsunami’s en aardbevingen – evenals de al te vaak voorkomende bosbranden van de afgelopen jaren, kijk ik naar degenen die Tzelem Elohim/het beeld van God dragen, die koortsachtig werken om anderen te helpen en te redden die dat beeld ook dragen in deze tijd van pijn, angst, onzekerheid en verlies.

Letterlijk vanmorgen, een passage bestuderend uit een ander werk van Rabbi Wolbe, Pirkei Kinyan Da’at tijdens onze wekelijkse chevruta-studie, kwamen mijn studiepartner en ik een korte passage van Rav Wolbe tegen die me rechtop deed zitten en me wakker schudde. Hij schrijft in dit dunne boekje met leringen: “Onze Heilige Torah leert ons om de hele schepping te bezien. We moeten nooit alleen maar naar de helft van iets kijken.” Rabbi Wolbe leert ons over de noodzaak om er naar te streven een brug te slaan tussen Hemel en Aarde. Voor hem is het verbindingspunt wanneer we de verwerving van Da’at/Kennis nastreven. Rav Wolbe spreekt over hoe we onze wereld bekijken en erin leven door de verbinding te maken tussen het fysieke en het spirituele, waardoor we een brug kunnen slaan tussen Hemel en Aarde. Op rustiger momenten, wanneer het leven kalm is en we niet, zoals zovelen in de huidige tijd, geconfronteerd worden met bedreigende omstandigheden, kunnen we dit concept benaderen vanuit een spirituele dimensie terwijl we proberen de beste versie van onszelf te worden door onze studie en beoefening van Mussar. Echter, in een Sha’at Dachuf – een moment van crisis en druk, kunnen we niet alleen maar zitten en studeren, reflecteren en werken aan het spirituele. We moeten handelen, wat Rav Wolbe ons aanspoort te doen als hij spreekt over het belang van ma’aseh/daden, acties, die Hemel en Aarde dichterbij brengen, en zo de wereld bouwen die onze Schepper ons leert hier te creëren.

Op een heel reële manier zie ik dit in de acties van degenen die zich haasten om degenen die in gevaar zijn te helpen. En ik zie het in de gelegenheden die wij, misschien op afstand, hebben om middelen te delen, evenals woorden van nichum/troost en gevurah/kracht aan degenen wiens levens op zijn kop zijn gezet.

Mijn leraar, Rabbi Irving “Yitz” Greenberg, leert met nadruk over het belang van het concept van onze traditie van Tzelem Elohim. In zijn meest recente boek, The Triumph of Life, schrijft hij:

“De Joodse religie betreedt de bestaande wereld met een lering en een missie. De lering gaat over de onzichtbare, in stand houdende, liefhebbende God die zich inzet om deze wereld te perfectioneren tot het punt waarop het leven overal heerst en in al zijn volheid in stand wordt gehouden. De missie is dat de mensheid zich aansluit bij de Schepper, die ons heeft uitgekozen, als partners om dit te laten gebeuren…

Het doel van dit partnerschap is niets minder dan het behalen van de overwinning van het leven op alle tegengestelde krachten die het vernietigen, degraderen of ondermijnen. Gezamenlijk wordt de hele mensheid opgeroepen om te werken aan het verminderen van de krachten van de tegenstrevers en om levens-ondersteunende hulpbronnen te ontwikkelen door te repareren wat op de verkeerde manier functioneert.

Gezamenlijk worden alle mensen geïnstrueerd om hun gemeenschappen opnieuw te creëren, zodat deze collectieven het leven in stand houden terwijl ze de waardigheid van alle wezens volledig eren en de kwaliteit van het leven voor iedereen verdiepen.”

Moge de verwoesting in de nabije toekomst worden gestopt en iedereen in veiligheid worden gebracht. Mogen we allemaal in onszelf te rade gaan om te onderscheiden hoe we in partnerschap met de Heilige Schepper en met anderen kunnen handelen om genezing, troost, hoop en heelheid te brengen aan degenen wiens levens en huizen zijn “gebroken”.

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayigash

Torah vanuit een Mussar Perspectief 

Parasha Vayigash: Genesis 44:18-47:27 

Rabbi Eric S. Gurvis 

We zijn alweer dicht bij het einde van onze reis door Sefer Bereishit. Na de parasha van deze week hebben we nog maar één gedeelte voordat we het boek Genesis voor dit jaar afsluiten en met Sefer Shemot verder gaan. 

Een centraal punt in de parasha van deze week is de openbaring van Jozefs identiteit aan zijn broers die met Benjamin naar Egypte zijn teruggekeerd. Tot op dit moment hebben de broers geen enkele indicatie gegeven dat zij in deze Egyptische ambtenaar hun broer Jozef herkennen, de broer die zij decennia eerder als slaaf hebben verkocht. Voor mij ligt het cruciale moment in de parasha van deze week in Genesis 45:3 wanneer Jozef zijn ware identiteit aan zijn broers onthult, die verbijsterd zijn als dat gebeurt: 

וַיֹּ֨אמֶר יוֹסֵ֤ף אֶל־אֶחָיו֙ אֲנִ֣י יוֹסֵ֔ף הַע֥וֹד אָבִ֖י חָ֑י וְלֹֽא־יָכְל֤וּ אֶחָיו֙ לַעֲנ֣וֹת אֹת֔וֹ כִּ֥י נִבְהֲל֖וּ מִפָּנָֽיו׃ 

Jozef zei tegen zijn broers: “Ik ben Jozef, Vader…. leeft hij nog? Zijn broers konden hem niet antwoorden, omdat zij zo overdonderd waren door hem. 

Het kost weinig moeite om je de gecompliceerde emoties voor te stellen die op dat moment door de kamer heen gingen tijdens Jozef’s openbaring. De Torah geeft de schok van de broers weer, waarbij wordt opgemerkt dat ze niet in staat waren om Jozef te antwoorden in het licht van zijn onthulling. Het Hebreeuws  כִּ֥י נִבְהֲל֖וּ מִפָּנָֽיו/ Ki niv-halu mi-panav – is hier weergegeven als “verbijsterd.” In zijn hedendaagse vertaling vertaalt Everett Fox niv-halu als “ze waren doodsbang.” Anderen vertalen het als “geschokt” of “in paniek.” Rashi interpreteert het als een reactie die de emotionele bagage weerspiegelt die de broers sinds de dag dat ze Jozef de put in gooiden, met zich meedroegen. Hij ziet hun verbijsterde reactie als het gevolg van de schaamte die ze sinds die fatale dag met zich meedroegen, evenals de leugen die ze bij hun vader (en zichzelf) leefden. Rabbi Judah Loew, de Maharal van Praag, gaat nog wat verder en ziet de paniek van de broers als mogelijk een reflectie van de angst dat hij hen zou vergelden voor hun daden van lang geleden, vooral ook in het licht van zijn huidige positie en macht in Egypte. 

Dit wordt versterkt door Rabbi Adin Steinsaltz in zijn commentaar waarin hij opmerkt: 

Jozef wist natuurlijk de hele tijd wie deze mannen waren, die voor hem stonden, maar de broers waren overweldigd door verwarring en angst over de plotselinge openbaring. Tot nu toe beschouwden zij Jozef als volledig verloren, zelfs als ze misschien droomden dat ze hem ooit als een slaaf ergens zouden ontdekken en hem misschien zouden kunnen bevrijden. Maar nu staat hij voor hen als een vooraanstaande persoonlijkheid, hun schijnbare tegenstrijder, de heerser in wiens handen hun lot ligt. 

In Ohr HaTzafun Bereishit 39:3 biedt Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Novarodok, de volgende visie: 

Jozef’s openbaring aan zijn broers was geweldig nieuws voor hen. Ze hadden hem in heel Egypte gezocht, door speciale poorten binnen te gaan en zich over verschillende markten te verspreiden om hem te vinden. . .  Ze vreesden dat hij zich onder de Egyptenaren zou assimileren, of dat hij misschien volledig verloren zou zijn gegaan voor de wereld. Ook konden ze het verdriet van hun vader niet onder ogen zien. 

Nu verschijnt hij plotseling levend en wel voor hen en bekleedt hij een hoge positie in het land Egypte, slechts ondergeschikt aan de farao. Ze realiseerden zich ook dat ze hem geen kwaad hadden berokkend door hem te verkopen. Integendeel, het was de reden voor zijn opklimmen tot grootsheid, van waaruit redding kwam voor de hele wereld als gevolg van de hongersnood. Het is precies zoals Jozef in hun aanwezigheid stelde: “Wees nu niet verdrietig, noch boos in jullie eigen ogen. Jullie hebben me verkocht omdat God me voor jullie uit heeft gezonden om jullie levensredder te zijn.” 

De mix van gevoelens die door de harten, gedachten en zielen van de broers stroomden, moet overweldigend zijn geweest. Hoewel het misschien niet zo dramatisch hoeft te zijn, kan ieder van ons terugdenken aan een tijd waarin we ons geconfronteerd zagen met onze eigen complexe scala aan gevoelens. 

De Alter vervolgt: 

Desondanks, toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte, waren ze bang voor hem en konden ze geen woord over hun lippen krijgen. Ze voelden een overvloed aan schaamte om hoe ze zich jegens hem hadden gevoeld, hetgeen leidde tot hun besluit om hem te verkopen, hoewel Jozef het hen totaal niet voor de voeten wierp. Integendeel, hij probeerde hen te kalmeren. Toen hij zei: “God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie een gedeelte van het land te geven, en om jullie daar een toevluchtsoord te bieden.” Toch konden ze zich niet ontspannen, noch konden ze woorden vinden om op hem te reageren. 

De Alter suggereert dat we de reactie van de broers op deze manier zouden kunnen begrijpen: 

Ze zouden waarschijnlijk meer gerustgesteld zijn geweest als Jozef geen woorden van troost en verzoening tot hen had gesproken, maar hen in plaats daarvan wreed zou hebben behandeld en hen streng had bestraft. Ze zouden dit hebben kunnen zien als een afronding, een einde aan wat ze verwachtten als straf voor wat ze hadden gedaan. Dit wordt geïmpliceerd in Genesis 50:15 wanneer ze, na de dood van hun vader, zeggen: “Wat als Jozef nog steeds boos op ons is en ons betaald zet voor al het boosaardige dat we hem hebben aangedaan!” 

Echter, nadat Jozef hen helemaal geen verwijten maakte en bovendien hen ook nog troostte, was er geen enkele beperking aan hun verlegenheid en hun vreselijke angst voor hem. 

De Alter haalt een groter thema van Din/Oordeel aan, en past de lessen van deze episode toe op onze positie voor het oordeel door de Heilige op Yom HaDin – de Dag van het Oordeel. Maar terwijl we ons voorbereiden om Sefer Bereishit voor dit jaar af te sluiten, met al haar maar al te reële verhalen over menselijke en familiale relaties, wil ik blijven stilstaan bij ons eigen leven en onze eigen relaties terwijl we deze parasha lezen. 

Alhoewel wij deze week een pagina van de seculiere kalender omslaan, zijn deze momenten voor ons toch reflectiepunten. Ze bieden kansen, die er in onze traditie continu zijn, zoals we herinnerd worden door onze liturgie op de weekdagen met de Tussentijdse Zegeningen in de Amidah voor Teshuvah/berouw en Slichah/vergeving. De opname van deze twee belangrijke waarden in onze dagelijkse liturgie is een voortdurende herinnering dat we allemaal werk in uitvoering zijn. We hoeven niet te wachten op de Yamim Noraim/Dagen van Ontzag en Inkeer, onze persoonlijke Yom HaDin, of soortgelijke momenten, om van koers te veranderen. Inderdaad, onze studie en praktijk van Mussar is een constante herinnering aan en proces voor zulke veranderingen! 

Ieder van ons heeft zijn eigen bagage van gedachten, woorden, daden en interacties in de loop van zijn of haar leven, of misschien alleen maar over het jaar 2024. Terwijl we samen met de wereld om ons heen het begin van 2025 markeerden, kunnen we misschien onze Cheshbon HaNefesh/Boekhouding van de Ziel richten op datgene waar we in onze eigen relaties willen genezen van wat gebroken is, zodat ons eigen “onafgemaakte werk” als af kan aanvoelen, zoals de Alter suggereert ten aanzien van de broers van Jozef. Zelfs als we één klein stukje gebrokenheid kunnen genezen, kunnen we 2025 vanuit een sterker perspectief beginnen en een fundament hebben waarop we in de maanden en het komende jaar kunnen bouwen en herbouwen. 

VOOR FOCUS:  

  • Met wie identificeer je je het meest, als je het verhaal van Jozef’s hereniging en verzoening met zijn broers leest,? 
  • Welke middot spreken je aan in de woorden en daden van de broers in deze beladen episode? 
  • In welke relatie(s) zou je iets willen toepassen van wat je deze week uit onze parasha leert? 

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Miketz

Torah vanuit een Mussar Perspectief 

Parasha Miketz – Genesis 41:1-44:17 

Rabbi Eric S. Gurvis 

Onze wereld is gevuld met drama. Voor sommigen is dit ook waar voor deze laatste weken van december, die gevuld kunnen zijn met verschillende bijeenkomsten. Zo ook in ons Torah-gedeelte, Parasha Miketz. Vorige week hebben we Josef ontmoet en lazen we hoe hij in Egypte belandde. In het deel van deze week komt Josef onder de aandacht van de farao vanwege precies dat talent waardoor zijn broers hem aan een passerende groep Ismaëlieten verkochten – dromen interpreteren. Nu maakt dat zijn talent hem echter een hoge positie aan het hof van de farao oplevert. Ondertussen voelt de familie thuis de gevolgen van een hongersnood, en worden Josefs broers naar Egypte gestuurd om voedsel te verkrijgen. Dit brengt hen naar Josef, die ze echter niet herkennen. Het daaropvolgende heen en weer gebeuren heeft hen ertoe gebracht terug te keren om hun jongste broertje Benjamin, die Rachel als moeder deelt met Josef, naar Egypte te brengen. Josef verzint een strategie die hem ertoe aanzet de broers van diefstal te beschuldigen, terwijl hij stiekem de “gestolen” beker in Benjamins zak laat plaatsen. 

In Genesis 44:14-17 lezen we van een spannende en dramatische uitwisseling tussen Juda en de mysterieuze Egyptische leider Josef, die dit weekgedeelte afsluit: 

Toen Juda en zijn broers opnieuw het huis van Josef binnengingen, die daar nog steeds was, wierpen ze zich op de grond voor hem. Josef zei tegen hen: “Wat is dit voor een daad die jullie hebben verricht? Wisten jullie niet dat een man als ik een goed waarzegger is?” 

Juda antwoordde: “Wat kunnen wij zeggen tegen mijn heer? Hoe kunnen we pleiten; hoe kunnen we onze onschuld bewijzen? God heeft de misdaad van uw dienaren onthuld. Hier zijn wij dan, slaven van mijn heer, de rest van ons net zo goed als hij in wiens bezit de beker is gevonden.” 

Maar Josef antwoordde: “Ver van mij om zo te handelen! Slechts degene in wiens bezit de beker is gevonden, zal mijn slaaf zijn; de rest van jullie gaan in vrede terug naar jullie vader.” 

We kunnen ons gemakkelijk de complexe emoties van alle kanten van dit familie-drama voorstellen. Juda weet dat de broers niets hebben gestolen. Toch weet hij diep in zijn hart dat er tekortkomingen in zijn karakter zijn en verkeerde acties in het verleden. 

Op de woorden “GOD HEEFT ONTHULD” merkt Rashi op: “We weten dat we niets verkeerd hebben gedaan, maar het is door de Heilige geregeld dat dit ons zou overkomen. De Crediteur heeft een gelegenheid gevonden om de schuld te vereffenen.” Rabbi Abraham ibn Ezra gaat verder en stelt: “Ze spreken bij wijze van parabel. We hebben een zonde begaan. Het was als het ware of het verloren en al lang vergeten was. Maar het blijkt vandaag terug gevonden te zijn.” De commentatoren veronderstellen dat Juda bij zichzelf denkt: we hebben misschien weten te ontsnappen aan menselijke gevolgen voor wat we met onze broer Josef hebben gedaan, afgezien van de woede en het verdriet van onze vader. Maar nu lijkt het erop dat God genoegdoening zal eisen voor onze misstap. 

Rabbi Ben Zion Bamberger koppelt deze episode aan het rabbijnse concept van middah kneged middah. We zouden dit kunnen begrijpen als quid pro quo – de broers krijgen nu hun bittere medicijn voor hun daden uit het verleden. Rabbi Bamberger leert:  

Wanneer we ons geconfronteerd zien met problemen, moeten we er niet aan voorbij gaan dat dit een voorbeeld kan zijn van middah kneged middah, [letterlijk] “een maatregel leidt tot een gelijksoortige maatregel” van de Heilige. 

Zulke dingen gebeuren om mensen te leren de gevolgen van hun zonden, en de schade van die zonden die ze als gevolg anderen kunnen berokkenen, te begrijpen. Bovendien kan een dergelijk bewustzijn, wanneer we te maken hebben met een schijnbaar gebrek aan rachmanut/compassie in tijden van moeilijkheden, ons  helpen een en ander te realiseren. Wanneer dit gebeurt moeten we onze middot onderzoeken en proberen eventuele tekortkomingen binnen onze middot te corrigeren. 

Rav Bamberger legt uit dat dit de bewustwording kan zijn waar de broers mee te maken kregen toen ze zich hun zonde herinnerden wat betreft het verkopen van hun broer Josef als slaaf. Maar zoals de Rav leert, kan het heel goed zijn dat de broers nog niet volledig begrijpen wat ze hebben gedaan door hun broer te verkopen. Hij wijst ons op een opmerking van Ovadia Sforno die leert: “God heeft de ongerechtigheid gevonden. God straft ons niet voor deze daad, waaraan we onschuldig zijn, maar voor een veel eerdere misdaad.” 

Rav Bamberger stelt: 

Dit wordt voor ons verduidelijkt door de les van de shvatim/stammen (waarmee de broers worden bedoeld): Voor een adam shaleym/degene die naar heelheid streeft, zullen yissurim/ beproevingen fungeren als een vorm van tochechah/berisping, een teken van de hemel om hun middot en hun eigenschappen te verfijnen. 

In onze joodse kalender hebben we Rosh Hashanah afgelopen oktober gevierd. We weten dat de maand Elul en de Yamim Noraim vragen om Cheshbon Ha-Nefesh, de inventarisatie van onze woorden en daden als we ons voorbereiden om een nieuw jaar binnen te gaan. In de wereld waarin we leven, brengt een ander telsysteem ons in de komende dagen naar een ander nieuw jaar. Voor velen leidt het bewustzijn van het seculiere nieuwe jaar ook tot cheshbon ha-nefesh/rekening van de ziel, terwijl we reflecteren op het seculiere jaar dat voorbij is. Rav Bamberger’s les van de ervaring van de broers, evenals ons Chanukah feest, kan ons dezelfde kans bieden om na te denken over onze woorden, daden en zelfs gedachten over het voorbije jaar.  

Zoals Rav Bamberger leert:  

Wanneer een persoon zijn cheyto/falen erkent, omdat wat lijkt op een straf, kan hij ervoor kiezen om dit te zien als een teken van de Heilige van middah kneged middah – een berisping van God. 

In de context van de Mussar-traditie past dit bij het algemene perspectief dat wordt uitgedrukt in Talmoed Berachot 33b: “Alles ligt in de handen van de hemel, behalve yirat shamayim/de vrees voor de hemel.” Dit kan ons gemakkelijk doen denken aan de middot van Emunah/Geloof, Bitachon/Vertrouwen in God; en Yirah/Vrees (of Ontzag). Dit zijn uitdagende middot voor velen in de wereld van vandaag, zoals ze worden benadrukt in de klassieke Mussar-literatuur. Desondanks is de les van Rav Bamberger dat we onze eigen daden en middot moeten onderzoeken wanneer het leven ons uitdaagt en ons best moeten doen om onze eigenschappen te corrigeren, een belangrijk onderdeel van de reden dat we op het Mussar-pad blijven, terwijl we proberen de beste versie van de persoon te worden die we zouden kunnen zijn. 

Terwijl Rav Bamberger Juda’s innerlijke reflectie bekijkt in het licht van de uitdaging van de beschuldigingen tegen Benjamin, kunnen we ons ook gemakkelijk voorstellen dat Josef ook nadenkt over zijn eigen woorden en daden uit het verleden. Deze reflectie, de cheshbon ha-nefesh en de hitlamdut die het kan bieden, kan ons helpen in balans te blijven terwijl we uitdagingen het hoofd bieden en onze koers uitstippelen naar het worden van die betere versie van onszelf. 

Moge het licht dat we halen uit Josef en zijn broers, hun worstelingen en groeiende wijsheid onze paden verlichten, net zoals onze Chanukah-lichtjes meer licht en warmte brengen in een tijd van toenemende duisternis in onze fysieke wereld in dit seizoen. 

Chag Urim Sameach!

VOOR FOCUS:

  • Terwijl je elke avond naar het toenemende licht van het feest kijkt, wat wordt belicht voor jou in je Mussar-werk? 
  • Waar zou je hitlamdut kunnen toepassen in deze donkerste periode terwijl we de pagina van onze seculiere kalender omslaan en uitkijken naar het toenemende licht? 
  • Terwijl we reflecteren op de relatie tussen Josef en zijn broers, waar kunnen we ons op richten bij onze reflectie bij onze eigen samenstelling van relaties en de kans aangrijpen voor vergeving, genezing en het versterken van de relaties in ons leven?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayeshev

Torah vanuit een Mussar Perspectief 
Parashah Vayeshev – Genesis 37:1-40:23 
Rabbi Eric S. Gurvis

Als student om rabbijn te worden werkte ik vaak met tieners, in verschillende settings – in plaatselijke synagogen en jeugdgroepen, met regionale jeugdgroepen, op retraites en op kamp. Ik herinner me levendig een moment, in één van deze settings, gerelateerd aan de Torah-portie van deze week. De toenmalige vice-president van de Union voor Reform Judaism, Rabbijn Daniel Syme, sprak een grote groep tieners toe. Hij vroeg de groep om te bedenken wie kandidaten zouden kunnen zijn voor de meest significante figuren in het boek Genesis. Een heleboel vingers gingen omhoog, en we kunnen ons allemaal gemakkelijk een lijst van namen voorstellen die door de tieners werden bedacht. Rabbi Syme bevestigde al hun suggesties. Daarna wees hij op één figuur in de parashah van deze week als een vaak over het hoofd geziene, maar cruciale speler in Sefer Bereishit. Bij het vertellen van het verhaal van Josef die door zijn vader Jacob werd uitgestuurd om naar het welzijn van zijn broers te vragen, citeerde Rabbi Syme Genesis 37:15

          וַיִּמְצָאֵ֣הוּ אִ֔ישׁ וְהִנֵּ֥ה תֹעֶ֖ה בַּשָּׂדֶ֑ה וַיִּשְׁאָלֵ֧הוּ הָאִ֛ישׁ לֵאמֹ֖ר מַה־תְּבַקֵּֽשׁ׃  

… een ish/man kwam Josef tegen die op het veld ronddwaalde. 

                    De ish vroeg hem: “Wat zoekt u?”

Rabbi Syme legde uit dat, naar zijn idee, deze anonieme ish een van de meest allesbepalende rollen in de hele Torah speelt. Zonder deze ish, zou Josef zijn broers misschien niet hebben kunnen vinden? Misschien zouden ze niet de kans hebben gekregen om hem in een put te gooien vanwege hun moeilijke relatie met hun broer, de dromer? Misschien wordt Josef niet verkocht aan een groep Ismaëlieten, en komt hij niet in Egypte, eerst als dienaar, en dan als een hoge officier in de rechtbank van de farao? Misschien wordt hij niet de schakel voor zijn familie, en vervolgens ons volk, om uiteindelijk in Egypte te belanden? Misschien worden de Israëlieten geen slaven, en verliezen we de opzet voor het verhaal van de Exodus en de resterende vier boeken van de Torah?

Veel ‘misschien’s. Rabbi Syme’s boodschap aan de tieners die dag was dat we nooit de kracht weten van de rol die we kunnen spelen in het leven van anderen. Als individuen hebben we ongelooflijk veel kracht en vaak over het hoofd geziene kansen om de levens van anderen te beïnvloeden.

In zijn commentaar op ons vers leert Nachmanides, de Ramban:

EEN MAN VOND HEM, EN WAARACHTIG, HIJ [Josef] WAS ZWERVENDE IN DE VELDEN. Ons vers stelt dat Josef van het pad afdwaalde, niet wetende waar heen te gaan. Hij kwam in een veld terecht, aangezien hij aan het zoeken was naar zijn broers in een weide. De Schrift vermeldt dit uitgebreid, om te laten zien dat veel gebeurtenissen Josef overkwamen die hem gemakkelijk hadden kunnen doen terugkeren naar huis. Toch doorstond hij alles geduldig ter ere van zijn vader, Jacob…

… De Heilige stuurde hem een gids [de ish], zonder dat hij het wist, om Josef aan hun over te leveren. Dit is wat onze Rabbijnen bedoelden toen ze zeiden dat een man zoals deze, die Josef ontmoet, een malach/een engel is, want deze gebeurtenissen gebeurden niet zonder doel, maar om ons te onderwijzen dat “Een mens maakt allerlei plannen, maar wat wordt uitgevoerd, is het plan van God.” [Spreuken 19:21]

Een verscheidenheid aan middot kwam onmiddellijk in me op terwijl ik dit vers dit jaar opnieuw overwoog. Josef’s “missie”, als we het zo kunnen noemen, ontstond op verzoek van zijn vader, zoals we lezen in de twee voorafgaande verzen,

Israël zei tegen Josef: “Je broers weiden bij Sichem. Kom, ik zal je naar hen sturen.” Hij antwoordde: Hineni – “Ik ben er klaar voor.” En Israël   zei tegen hem: “Ga en zie hoe het met je broers gaat en hoe het gaat    met de kuddes, en kom terug met het verslag.” Dus stuurde hij hem weg vanuit de vallei van Hebron.

Josef’s onmiddellijke bereidheid om aan het verzoek van zijn vader te voldoen brengt het idee van zerizut/enthousiasme in gedachten. Het weerspiegelt ook kavod/eer voor zijn vader Jacob/Israël, evenals zijn savlanut/geduld onderweg. Tegen de achtergrond van de opmerking van de Ramban over zijn volharding in het uitvoeren van de taak die hij moest volbrengen, kan ik ook netzach/volharding zien. Natuurlijk, gezien de beschrijving van de uitkomst van Josef’s reis hoe God in ons leven handelt en aanwezig is in onze wereld, kunnen we kijken naar emunah/geloof en bitachon/vertrouwen.

Ironisch genoeg, terwijl ik diverse geschriften met lessen van onze baalei Mussar verkende, vond ik weinig aandacht voor vers 15 en deze anonieme figuur die Josef in de richting van zijn broers wijst. In Shiurei Chumash Bereshit, raakt Rabbi Shlomo Wolbe ons onderwerp terloops aan, terwijl hij reflecteert op de ontmoeting van de ish en Josef in de verzen 15-17:

De man vroeg hem: “Wat zoekt u ?” Hij antwoordde: “Ik zoek mijn broers. Kunt u me vertellen waar ze weiden?” De man zei:
“Nasu mi-zeh – Ze zijn van hier weggegaan…”

Rav Wolbe becommentarieert Rashi’s interpretatie van de woorden nasu mi-zeh – “Ze zijn van zeh/hier weggegaan” hetgeen Rashi interpreteert als “ze hebben alle gevoel van broederschap losgelaten.” Rav Wolbe leert dat elke keer dat we het woord zeh/deze lezen (of “hier” zoals het in onze vertaling is weergegeven, wat betekent “van deze plek”) het kan worden begrepen als een teken dat deze persoon letterlijk met zijn vinger wijst. Rav Wolbe interpreteert deze reactie verder als dat, “ze hebben iedere relatie met jou losgelaten.” Het is alsof de ish Josef waarschuwt om hen niet achterna te gaan, omdat ze zich niet langer met hem willen associëren. Toch, ter ere van het verzoek van zijn vader, en in een poging om zijn hineini-respons te vervullen, volhardt hij. Daarom wijst de ish de richting aan die Josef volgt.

Terwijl ik nadacht over de eerder genoemde middot toen ik onze parashah bestudeerde, was het de boodschap van Rabbi Syme aan die tieners, waarschijnlijk zo’n veertig jaar geleden, die tot me sprak terwijl ik dit verhaal opnieuw bekeek door een Mussar-lens. Voor ieder van ons is onze Mussar-ervaring persoonlijk. Zoals we weten, begint het met de focus op ons interne landschap – dat van onze neshamah, onze ziel. We kunnen alleen maar denken aan wat er mogelijk in Josef’s neshamah aan het opborrelen was terwijl hij naar zijn broers zocht. Maar voor mij greep de les over de naamloze, gezichtloze ish me vanuit een ander perspectief.

Terwijl onze Mussar-reis persoonlijk is, is het ‘t beste om dit in gezelschap van anderen te doen. Voor mij spreekt dit over het belang en de impact van chevruta-partners, de leden van een vaad waarvan we deel kunnen uitmaken, onze leraren en onze Mussar-gemeenschap, onze “medereizigers” zo te zeggen. Zoals met die ish, die anonieme figuur die Josef in een bepaalde richting in Genesis hoofdstuk 37 wees, hebben wij de kans om anderen te wijzen richting inzichten, betekenissen en toepassingen terwijl we samen studeren, oefenen en onderweg zijn. Elke persoon die we tegenkomen op onze reis kan een grote impact hebben, ongeacht wie ze zijn. En als ik denk aan anavah/nederigheid, word ik eraan herinnerd dat het soms de minder bekende mensen in ons leven zijn die ons kunnen helpen om in te kunnen zien wat degenen die ons het beste kennen niet kunnen. Laten we ook de impact die we op anderen kunnen hebben niet vergeten, terwijl we de studie, praktijk en reis delen.

VOOR FOCUS:

  • Kun je denken aan een moment waarop iemand een inzicht of interpretatie aanbood die je denkpatroon totaal veranderde? 
  • Kun je denken aan zo’n moment in je Mussar-reis? 
  • Welke andere middot schieten je te binnen terwijl je de ontmoeting tussen Josef en de ish leest en bestudeert? 
  • Hoe kun je de les van Rabbi Syme over de belangrijkheid van incidentele of zelfs anonieme figuren in ons leven gebruiken, terwijl je nadenkt over je neshamah-werk voor de komende week?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Toldot

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parashah Toldot — Genesis 25:19-28:9

Rabbi Eric S. Gurvis

Met de Torah-lezing van deze week ligt de focus van Genesis niet meer op Abraham, over wiens dood en begrafenis we vorige week lazen. Onze aandacht gaat nu uit naar de tweelingbroers, Jacob en Esau, die in de ogen van onze rabbijnen – in termen van hun essentie als mens – tegenpolen vertegenwoordigen.
Jacob is degene die uiteindelijk met een engel zal worstelen, en Israel zal een persoon worden die de kracht en standvastigheid heeft om zijn natuurlijke neigingen te overwinnen en een beter mens te worden.
Esau wordt over het algemeen gezien als een man die wordt gedreven door zijn lagere instincten, de Torah beschrijft hem als “een bekwame jager, een man van het veld.” (Genesis 25:27)
De vader Isaak wordt daarentegen geïntroduceerd als “een rustige man, wonende in de tenten.” (ibid.)

In Kav HaYashar wordt Isaak door rabbijn Tzvi Hirsch Kaidanover in de Torah belicht als een ish tam, hij leert:

Wees oprecht met HaShem, uw God” (Devarim 18:13).

Weet dat de eigenschap van oprechtheid de meest verhevene is van alle prijzenswaardige kwaliteiten en eigenschappen die een persoon zou moeten verwerven.

Over onze voorvader Jacob staat er daarom: “En Jacob was een oprecht man, die in tenten woonde” (Genesis 25:27).

Jacob bezat zeker talrijke heilige kwaliteiten en eigenschappen, zoals vroomheid, ontzag, nederigheid, heiligheid en reinheid. Niettemin vereenzelvigt de Torah hem niet met een van deze eigenschappen, maar louter met die van oprechtheid, zoals er staat geschreven: “En Jacob was een oprecht mens.”

Het is dus duidelijk dat oprechtheid alle andere prijzenswaardige en heilige eigenschappen omvat.

Rabbi Eliyahu Dessler volgt een ander spoor met betrekking tot Isaak’s essentiële middah. In plaats van zich te richten op Isaak als een ish tam/een oprecht persoon, merkt Rav Dessler op dat terwijl vader Abrahams belangrijkste middah chesed/liefdevolle vriendelijkheid was, Isaak’s belangrijkste middah gevurah/kracht/strengheid was. Hij leert:

Gevurah komt, zoals we weten, overeen met het kenmerk van strikte gerechtigheid. Middat ha-din, het kenmerk van gerechtigheid, vormt de basis van alle onduidelijkheid in de wereld … de onduidelijkheid en het kwaad in de wereld maken kiddush HaShem, Heiliging van Gods Goddelijke Naam, mogelijk, die voortkomt uit menselijke keuzes.
Het is middat ha-din die erop staat dat een mens verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn keuzes.

Rav Dessler leidt zijn focus op gevurah (Isaak’s primaire middah) in door ons te herinneren aan de rol van yetzer ha-rah in onze wereld en in ons leven. Hij herinnert ons er aan dat God in het scheppingsverhaal de schepping pas tov me’od/heel goed verklaart nadat de mensheid is geschapen. Rav Dessler herinnert ons eraan dat Genesis 1 eindigt met deze woorden:

וַיַּ֤רְא אֱלֹהִים֙ אֶת־כׇּל־אֲשֶׁ֣ר עָשָׂ֔ה וְהִנֵּה־ט֖וֹב מְאֹ֑ד

En God zag alles wat er gemaakt was en vond het heel goed.

Hij herinnert ons eraan dat volgens de rabbijnen tov meod/heel goed staat voor de introductie van de yetzer ha-rah/de neiging tot het kwaad. Dit kan worden geleerd uit Midrash Bereishit Rabbah 9:7:

Rabbi Naḥman bar Shmuel bar Naḥman zei in naam van Rav Shmuel bar Naḥman: “Zie, het was heel goed” – dit is de goede neiging; “en zie, het was heel goed” – dat is de kwade neiging.
Is de kwade neiging dan heel goed?
Dit is een retorische vraag.
Zou de kwade neiging er niet zijn, dan zou iemand nooit een huis bouwen, nooit trouwen, nooit kinderen krijgen en nooit handel drijven.

Rav Dessler leert:

Een mens vecht tegen het kwaad in zichzelf om Gods wil uit te voeren. Men kiest het goede en creëert daardoor een kiddush HaShem – een heiliging van Gods Naam. Zelfs als iemand het advies van de yetzer ha-rah opvolgt, hoewel dit op het eerste gezicht een chillul HaShem lijkt – een ontheiliging van Gods Naam – , kan het toch ook uiteindelijk leiden tot kiddush HaShem.

Want Rav Dessler leert dat een persoon ernaar moet streven de yetzer ha-Rah te overwinnen, zodat wat misschien een slechte daad lijkt, kan worden getransformeerd in een kiddush HaShem. Daarmee kan ook de persoon zelf worden getransformeerd.
Jacob wordt het model van dit “worstelen” met de yetzer haRah. Door gevurah/kracht overwint hij zijn lagere instincten en duistere neigingen, zodat hij na verloop van tijd een beter persoon kan worden. Hij zal Yisrael worden, de stamvader van ons volk.

Rav Dessler negeert het potentieel van Esau echter niet. Hij leert:

Door Esau zou de kracht van de duisternis en middat haDin – de kwaliteit van rechtmatigheid – worden versterkt. Dit betekent niet dat Esau voorbestemd was om een ​​rasha te zijn – een slecht persoon. Hoewel we zeker veel voorbeelden aantreffen van zijn connectie met duisternis en het kwaad. Dit wordt gesuggereerd door de beschrijving van Esau als “helemaal rood, als een mantel van haar” of “toen Rivka langs een tempel van afgoderij liep, worstelde Esau om tevoorschijn te komen.”
Maar al deze dingen geven juist de intensiteit aan van de dienstbaarheid die van Esau werd geëist.

Zoals onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd, heeft ieder van ons zijn eigen neshamah en zijn eigen zielscurriculum. Ieder van ons moet zijn eigen middot verbeteren en de uitdagingen aangaan waarmee we in ons eigen leven worden geconfronteerd, en we moeten ons bewust zijn van onze sterke punten en van die gebieden die verdere aandacht en werk vereisen.
Rav Dessler belicht dit in het geval van Jacob en Esau als hij stelt:

Het leidt geen twijfel dat Esau krachten voor het goede kreeg die overeenkwamen met zijn krachten voor het kwade. Als hij al zijn krachten voor het goede had aangesproken, had hij het kwaad kunnen overwinnen. Hij had zijn eigenschap van gevurah voor het goede kunnen gebruiken en had zo het niveau kunnen benaderen van onze Vader Isaak.

Rav Dessler herinnert ons eraan dat “avodat HaShem/de Dienst aan God bestaat uit het voortdurend bewust omgaan met uitdagingen, moeilijkheden en obstakels. We worstelen voortdurend met onze yetzer ha-rah.”
Hij sluit deze les af door Rav Yerucham Levovitz te citeren, wiens les niet alleen past bij onze parashah, maar ook bij deze week waarin velen van ons in de Verenigde Staten samenkomen met onze families en vrienden om Thanksgiving te vieren, een feestdag die is beïnvloed door onze Bijbelse voorouders en het feest van Soekot.
Rav Levovitz leert:

De essentie van Avodat HaShem/Dienst aan God ligt precies in de yetzer ha-rah: in situaties waarin men de wil om goed te doen is verloren of waarin de “smaak” van goed doen ontbreekt. “Met heel je leven – zelfs als God je leven neemt” verwijst naar situaties van de grootste moeilijkheid. “Met al je macht – met al je bezittingen” betekent dat zelfs een persoon die normaal gesproken zou weigeren ook maar een cent te geven, al zijn bezittingen zal opgeven uit liefde voor God. De liefde voor God ontstaat uit zo’n situatie… Zonder obstakels te overwinnen, kan er geen liefde voor God zijn.

Terwijl velen van ons samenkomen om na te denken over de zegeningen van ons leven, mogen we deze tijd ook gebruiken om na te denken over hoe we onze middot kunnen gebruiken om onze yetzer ha-rah te beheersen en ons werk verder te ontwikkelen om de beste persoon te worden die we kunnen zijn, om op onze beurt kracht en zegen op te bouwen voor degenen met wie we deze reis door het leven maken en Gods wereld delen.

VOOR FOCUS:

  • Waar ervaar je de middah van gevurah in je leven? Op welke manieren zou je deze zielseigenschap kunnen versterken?
  • Hoe gebruik je de zegeningen van je leven om kedushah/heiligheid te versterken en te verbeteren?
  • Zijn er specifieke manieren waarop je je yetzer ha-rah zou kunnen kanaliseren om het leven van de mensen om je heen te verbeteren?

Download deze parashah

Noach

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parashat Noach – Genesis 6:9-11:32

Rabbijn Eric S. Gurvis

In Genesis 9:6 lezen we,

אֵ֚לֶּה תּוֹלְדֹ֣ת נֹ֔חַ נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה בְּדֹֽרֹתָ֑יו אֶת־הָֽאֱלֹהִ֖ים הִֽתְהַלֶּךְ־נֹֽחַ׃

Dit is de regel van Noach: Noach was een rechtvaardig man;

hij was onberispelijk in zijn tijd; Noach wandelde met God.

Velen van ons zijn waarschijnlijk bekend met de les van Rashi en anderen dat,

“In zijn generatie…” (Talmoed Sanhedrin 109) Sommigen van onze rabbijnen interpreteren dit als loftuiting, wat betekent dat indien hij in een generatie had geleefd die vol was met rechtschapen mensen, hij nog rechtschapener zou zijn geweest.

En er zijn er die het interpreteren als kritiek, wat betekent dat als hij in Abrahams generatie had geleefd, hij niet als speciaal zou zijn beschouwd.

Nachmanides stelt,

[NOACH] WAS EEN TZADDIK [EEN VOLLEDIG ONSCHULDIG MENS] – Het vers vermeldt dat Noach vrij was van fouten, en volledig onschuldig. Dit is om ons te laten weten dat hij het verdiende om gered te worden van de zondvloed omdat hij totaal geen straf verdiende. Hij was perfect in zijn vrijspraak van zonden.

Het woord “tzaddik” verwijst naar iemand die onschuldig wordt bevonden bij het oordelen, het tegenovergestelde van “rasha“, een schuldig individu.  Zoals er staat “en zij rechtvaardigen de onschuldige (tzaddik) en veroordelen de schuldige (rasha)” en “U bent onberispelijk (tzaddik) voor alles wat ons is overkomen, want U hebt trouw gehandeld” en ook: “U zult uw medemens eerlijk oordelen (b’tzedek).” . . . Rabbi Avraham (Ibn Ezra) zegt dat “tzaddik” verwijst naar zijn daden en “tamim” naar zijn gedachten. Maar er staat “U was perfect in uw wegen”, wat gedrag betekent! Nadat hij ons vertelde dat Noach een onschuldige man was, wat betekent dat hij geen man van “onrechtvaardigheid” was of iemand die “wiens wegen zijn verdorven” zoals de mensen van zijn tijd, zegt de Torah vervolgens dat hij “met HaShem zou wandelen”, hetgeen betekent dat hij alleen God vreesde.

Dichter bij onze eigen tijd leert rabbijn Adin Steinsaltz:

Noach wandelde met God. Noach was verbonden met God, omdat hij over God peinsde en leefde met een bewustzijn van het Goddelijke. In deze periode, toen de mensheid Gods geboden nog niet had ontvangen, kwam de relatie van een persoon met God niet tot uitdrukking middels verplichte acties. Er wordt gezegd over Noach, en ook over Hanokh vóór hem en Abraham ná hem, dat ze met of voor God uit wandelden (Genesis 5:22, 17:1). Dit betekent dat God het onderwerp van hun leven was en dat ze een speciale relatie met God hadden.

We weten dat de klassieke Ba’alei Mussar onze relatie met God benadrukken als een belangrijk aspect van onze Mussar-praktijk en Avodah/Dienst van God. Natuurlijk heeft ieder persoon zijn eigen gevoel van hoe hij/zij dat wenst te interpreteren.

Rabbijn Shlomo Wolbe biedt ons een ander perspectief van waaruit we een les kunnen trekken uit de openingsverklaring van de parashah over Noach. Hij leert:

Een persoon kan veel goede daden doen, maar alles wat hij doet is extern [dat wil zeggen, uiterlijke acties in tegenstelling tot intern en extern als één holistische manifestatie.]

Echter de goede daden van de tzaddik/rechtvaardige persoon staan niet los van de persoon zelf. Ze ontstaan ​​van binnenuit. Net zoals hun toldot/geschiedenis is geschreven, wordt van een rechtvaardig persoon gezegd dat hij goed is omdat “hij de vruchten van zijn daden zal plukken.”

De goede daden van de rechtvaardige persoon zijn de vruchten van een boom die groeien en vitaliteit ontvangen van de boom zelf [namelijk die persoon.] Wanneer iemand gezond en sterk is, [kan] hij kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen krijgen. Dit is hun toldot/geschiedenis. [Het is duidelijk dat niet iedereen een ouder wordt. De vruchten van onze daden zijn beperkt tot voortplanting.]

[Wat iemands toldot en vruchten ook zijn] men moet op een krachtige manier handelen zodat de

to-elet shleymah/volledige uitkomst zinvol zal zijn en niet zal leiden tot rayk/lege en ijdele bezigheden.

Ironisch genoeg, toen ik deze les van Rav Wolbe tegenkwam, resoneerde het vrij krachtig toen ik de volgende toelichting las. Hij leert ons dat,

In diverse contexten, en van tijd tot tijd, er verkiezingen worden gehouden voor nieuwe leiders. Uiteindelijk zullen deze leiders ook worden vervangen, enzovoort [in elke generatie.] Hun [status als leider] heeft geen doorlopend bestaan. [Een leiderschapsrol op zichzelf] kan leeg zijn.

Ik geloof niet dat Rav Wolbe stelt dat de toldot/de geschiedenis of output van gekozen leiders betekenisloos is. Sterker nog, ze hebben vaak een diepe impact, hetzij ten goede of ten kwade. Wat ik denk dat hij bedoelt, wat relevant is voor dit moment, is dat iemands status als leider niet is wat op zichzelf belangrijk is. In plaats daarvan zouden ze hun toldot moeten overwegen, wat ik in dit geval lees als impact en resultaat. In moderne taal zouden we het kunnen zien als erfenis.

Als we dit deel van Rav Wolbe’s les toepassen op dit moment, zou een leider, althans in de Verenigde Staten, moeten streven naar een holistische innerlijke en uiterlijke realiteit. Hoewel leiders, zeker in seculiere contexten, niet per se nadenken over spirituele afstemming, zouden we wensen dat ze in hun hart, geest en ziel zouden nadenken over de impact van hun gedachten, woorden en daden op een bredere basis dan alleen dit moment.

Rav Wolbe stelt:

Een wijs persoon, wanneer hij iets wil beginnen, denkt honderd keer na, voordat hij handelt, of zijn daad wel zuiver is en of er nooit een fout in zal zitten.

Rav Wolbe herinnert ons eraan dat we niet alleen worden gedefinieerd door onze woorden, maar ook door onze daden. Idealiter zouden onze gedachten, woorden en daden ons, vanuit een Mussar-perspectief, moeten leiden tot een geïntegreerd leven waarin ons innerlijk leven overeenkomt met de uiterlijkheid die de wereld om ons heen ziet. Natuurlijk, als onvolmaakte wezens, is dit niet altijd het geval. Onze studie en beoefening van Mussar gaat er deels over om onszelf in een staat van spirituele afstemming te brengen, waarbij ons innerlijk leven kan worden geïntegreerd met, en een weerspiegeling kan zijn van, onze uiterlijke persoonlijkheid.

Misschien kunnen we op deze manier de centrale figuur in onze parashah deze week begrijpen. נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה – Noach ish tzaddik tamim haya – Noach was een rechtvaardig persoon die probeerde zijn innerlijke en uiterlijke wezen op één lijn te brengen, zodat hij tamim kon zijn – wat we kunnen lezen als puur of oprecht. Ieder van ons kan daar alleen maar naar streven  bdoroteynu – in onze tijd.

VOOR FOCUS:

  • Waar heb je afstemming nodig in je innerlijke en uiterlijke leven?
  • Welke van je middot, in het bijzonder, zou afstemming kunnen gebruiken?
  • Welke stap of stappen zou je deze week kunnen nemen om zelfs maar één aspect van je innerlijke en uiterlijke wezen dichter naar het op één lijn zijn van hoofd, hart en handelen te brengen?
  • Hoe kun je ernaar streven om een ​​rechtvaardig persoon te zijn die probeert zijn innerlijke en uiterlijke wezen af ​​te stemmen, zodat je tamim kunt zijn – puur, met heel je hart?

Download deze parasha

Maclise, Daniel; Noah’s Sacrifice; Leeds Museums and Galleries; http://www.artuk.org/artworks/noahs-sacrifice-37513

De 13 Midot: God is ethisch en wij ook

De speciale Tora-lezing voor Chol HaMo-ed Pesach, de tussenliggende Sjabbat van Pesach, is Sjemot/Exodus 33:12-34:26, die de “13 Midot” of “Eigenschappen van God” omvat (Sjemot 34:6-7). Maimonides betoogde, in navolging van het vroege midrasjwerk Sifré, dat dat gedeelte beter bekend zou kunnen staan als de 13 drachiem, “wegen” van God: of – beter nog – wegen die we kunnen bewandelen om God-achtig te zijn, omdat het “kennen” van God niet echt mogelijk is vanuit het perspectief van het radicale monotheïsme van het Jodendom, en trouwens ook niet vanuit het perspectief van de meeste filosofische denkwijzen. Daarom wenden voorstanders van zowel de positieve als de negatieve theologie zich tot Sjemot 34:6-7 om zich te baseren op een levensvatbare Joodse theologie van God.

De plaats van de 13 Eigenschappen in de tekst van de Tora is belangrijk. Ze verschijnen vlak na het verhaal van het Gouden Kalf. Mozes ziet wat het volk tijdens zijn afwezigheid heeft gedaan en gooit het eerste paar stenen tafelen kapot. Vervolgens wordt er straf opgelegd aan de schuldige Levieten, en een algemene plaag dient als een verdere geseling voor het volk. Pas dan gaat Mozes de berg Sinaï weer op en hakt een tweede paar stenen tafelen uit.
De Eeuwige, zo rapporteert de Tora, gaat voor Mozes langs en verkondigt: “De Eeuwige! De Eeuwige! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft” (Sjemot 34:6-7).

Het meest opmerkelijke aan deze passage is de nadruk op het ethische. God wordt niet heilig, gebiedend of jaloers genoemd. In plaats daarvan beschrijft God zichzelf in de eerste plaats als een ethisch wezen. In feite zou het nog juister zijn om God in deze passage ‘het Ethische Wezen’ te noemen, of misschien wel de ethische basis van al het zijn. De God van de Midot is ook een universele God, met een universele reeks gedragsnormen voor alle mensen. De God van de Midot omschrijft zichzelf niet als de God die de Hebreeuwse slaven uit Egypte haalde, maar eerder als een God voor alle mensen die ernaar moeten streven om als God te zijn om hun aard te vervullen, namelijk geschapen naar het evenbeeld van de enige echte God. Misschien is dat de reden waarom in een midrasj de God van het tweede paar stenen tafelen wordt afgebeeld als omhuld door een talliet “als een gebedsleider” om enige Joodse specificiteit in deze belangrijke passage te behouden.

Al vroeg in haar ontwikkeling voerde de Reformbeweging het argument aan dat de essentie van het Jodendom ethisch was. Rituelen, etniciteit, mystieke ervaringen en dergelijke werden gedegradeerd. Het Jodendom was een ethisch monotheïsme dat geloofde in de Gulden Regel, het nastreven van gerechtigheid en nederigheid. De profeten werden geprezen als ethici en sociale activisten. Hun nationalisme werd gedegradeerd of genegeerd. Kabbala werd afgedaan als irrationeel en bijgelovig. Het Jodendom, om de taal van die tijd te gebruiken, ging helemaal over het ‘Vaderschap van God’ en de ‘broederschap van de mens’.

De herinterpretatie door de Reformbeweging van het Jodendom als ethisch monotheïsme was voor een groot deel gebaseerd op een selecte lezing van de Duitse idealistische filosoof Immanuel Kant (1724-1804), die feitelijk zeer kritisch stond tegenover een groot deel van de georganiseerde religie. Net als Kant geloofden de leiders van de beweging in ethiek als een kwestie van plicht. In tegenstelling tot Kant bleven zij voor het grootste deel volledig theïstisch en ervan overtuigd dat de Joden het uitverkoren volk bleven dat de wereld door middel van moraliteit naar verlossing zou leiden. Eén dissident, Felix Adler, zoon van Reformrabbijn Samuel Adler, verwierp zowel God als het Joodse volk en greep alleen de moraliteit aan, door in 1876 de Ethical Culture Society op te richten.

Later in de 19e eeuw werd de studie van Kants filosofie nieuw leven ingeblazen door Hermann Cohen (1842-1918). Cohen, zoon van een voorzanger, had aan het Joods Theologisch Seminarie van Breslau gestudeerd om rabbijn te worden voordat hij overstapte op de studie van filosofie. Uiteindelijk combineerde hij beide interesses en werd hij een van de belangrijkste moderne filosofen van het Jodendom.

In 1873 werd Cohen uitgenodigd om les te geven aan de Universiteit van Marburg. Drie jaar later werd hij aangesteld als hoogleraar en bleef daar tot 1912. Cohen, een gerespecteerd leraar en productief auteur, transformeerde Marburg tot het centrum van de neo-Kantiaanse studies. Net als Moses Mendelssohn vóór hem raakte Cohen al snel betrokken bij de intellectuele verdediging van het Jodendom. Ten eerste reageerde hij in 1879 op aanvallen van de historicus en nationalist Heinreich von Treitschke, die beweerde dat Joden weigerden zich te assimileren en Duitsers te worden. Hij hekelde ook de immigratie van Oost-Europese Joden naar Duitsland. Van zijn kant geloofde Cohen diep in de compatibiliteit van het Jodendom en de Duitse cultuur.

Vier jaar later werd Cohen opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak tegen een antisemitische leraar die beweerde dat Joden door de Tora en de Talmoed verplicht waren andere Joden op een ethische manier te behandelen, maar dat het Jodendom hen toestemming gaf andere mensen te bedriegen. Cohen weerlegde de beschuldiging en voerde aan dat God en de Joden ‘de vreemdeling liefhadden’ en dat het uiteindelijke doel van het Jodendom de eenheid van de hele mensheid was als een weerspiegeling van de eenheid van de ene God. Het Jodendom, zo leerde Cohen, leert dat alle mensen medewerkers zijn in het scheppingswerk.

In 1912 verhuisde Cohen naar Berlijn, waar hij les gaf aan het Reform rabbijnse seminarie, of het Instituut voor de Wetenschappelijke Studie van het Jodendom. Daar werkte hij aan een van zijn belangrijkste boeken, Religion of Reason from the Sources of Judaism, gepubliceerd in 1919, waarin hij de onderlinge verbanden tussen het Jodendom en de Kantiaanse moraalfilosofie verder aantoonde. Cohens werk had een directe invloed op het latere denken van Leo Baeck, de leidende Duitse Reformrabbijn van de 20e eeuw; van Franz Rosenzweig, een leidende figuur in de moderne Joodse filosofie; en van Martin Buber, de auteur van Ich und Du, een van de belangrijkste religieuze teksten van de moderne tijd. Net als zijn leraar verwierp Rosenzweig het zionisme omdat het in strijd was met de universalistische messiaanse hoop van het Jodendom voor de mensheid, terwijl zowel Baeck als Buber manieren vonden om het joodse nationalisme te omarmen. Joseph B. Soloveichik (1903-1993), een van Amerika’s leidende orthodoxe rabbijnen van de 20e eeuw en een vooraanstaand professor in de Talmoed aan de Yeshiva Universiteit, werd ook diepgaand beïnvloed door Hermann Cohen.

Tegenwoordig is het belangrijk om Hermann Cohen te zien als de intellectuele brug die het ‘ethische’ en het ‘monotheïstische’ in het hedendaagse Reform Jodendom verbindt. Dit geldt niet alleen voor onze persoonlijke ethiek, maar ook voor de sociale ethiek en het programma dat wij tikoen olam noemen. Hoewel die titel ontleend is aan mystieke bronnen, is hij sterk geworteld in de profetische zoektocht van het Jodendom en weerspiegelt hij de ethisch-religieuze leringen van Herman Cohen.

Misschien verwoordde Cohen het zelf het beste toen hij verklaarde: ‘Ik kan God niet liefhebben zonder mijn hele hart te wijden aan het leven in het belang van mijn medemens, zonder mijn hele ziel te wijden aan het reageren op alle spirituele trends in de wereld om mij heen, zonder al mijn kracht te wijden aan deze God in Zijn omgang met de mens” (Louis P. Pojman, Michael Rea, Philosophy of Religion: An Anthology [Stanford, CT: Cengage Learning, 2015], p. 58).
Hoe kunnen we dit verheven doel bereiken? Misschien door de 13 Midot in de sidra van deze week te herlezen en daarvan ons pad op aarde te maken als individu en als onderdeel van de heilige Joodse gemeenschap van het Verbond.