Zoals ik een paar jaar geleden schreef, zie ik Sefer B’midbar als het verhaal van de ongeveer 40 jaar dat onze Israëlitische voorouders in de woestijn zwierven op weg naar het Beloofde Land. Onnodig te zeggen dat, en Sefer B’midbar bevestigt dit, onze voorouders leefden in gecompliceerde tijden tijdens hun reis. In voorgaande jaren heb ik naar delen van B’midbar verwezen als parasja kvetch, want week na week lezen we over de ene uitdagende episode na de andere en het klagen van de kinderen van Israël over hun lot in het leven. Zo is het ook deze week!
Toen het volk het liet voorkomen alsof men zich te beklagen had, hetgeen door de Eeuwige slecht werd opgenomen en de Eeuwige dit hoorde, ontstak hij in laaiende woede en een vuur van de Eeuwige brak onder hen uit, dat aan de rand van de legerplaats vernielingen aanrichtte.
Wij denken terug aan de vis, die we in Egypte voor niets konden eten, aan de augurken en de watermeloenen, aan de prei, de uien en de knoflook.
Wie onder ons heeft nog nooit geklaagd over een menu?!?! Natuurlijk, onze ba’alei Mussar begeleiden ons om dit vanaf een hoger niveau te bekijken, het spirituele niveau!
In Darchei Mussar verklaart Rabbi Ya’akov Neiman dat we kunnen leren van dor ha-midbar / de woestijngeneratie dat “iedereen zijn eigen niveau van profetisch begrip bereikt, en toch kunnen ze plotseling uitroepen dat ze iets missen – misschien een beetje ui, een plakje watermeloen of knoflook”, zoals we in ons bovenstaande vers lezen. Hij gaat verder door uit te leggen dat “wanneer mensen een hoger madreigah / spiritueel niveau bereiken, ze in staat zullen zijn om alles te vergeten doelend op fysieke verlangens en begeerten en domweg de ui missen.” Toch, zoals hij opmerkt, zijn wij mensen allemaal onderhevig aan het vergeten van de wonderen die we hebben meegemaakt, en vallen dan van het spirituele niveau dat we hebben bereikt. Inderdaad, hij merkt daarbij op dat dit zelfs gebeurde met profeten in het oude Israël.
Zoals we weten van onze studie en het beoefenen van Mussar, is het een voortdurend opklimmen richting kedushah / heiligheid en shleymut / volledigheid. Wanneer we struikelen en een stap achteruit doen, moeten we onze middot en kavannah / bedoeling aanspreken om weer te kunnen stijgen.
Een andere lens hierop is te vinden in Ohr HaTzafun, de lessen van Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka. In zijn lessen over Sefer B’midbar, in een sectie met de ondertitel “Spiritueel verlangen en de verstoring ervan”, leert hij:
Er staat in de Torah geschreven dat de Israëlieten in de woestijn geen voldoening vonden in het eten van manna en klaagden: “Onze ziel is verzadigd van dit verrotte brood.” (Numeri 21:5) Nog eerder beweerden ze: “Wie zal ons met vlees voeden? Wij herinneren ons de vis die wij in Egypte voor niets konden eten. De augurken, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. Maar nu drogen we uit, niets van dit alles, alleen maar manna komt ons onder de ogen.” (Numeri 11:4-6)
De Alter gaat verder: “Dit is zeer raadselachtig. We hebben het tenslotte over dor ha-midbar / de generatie van de woestijn. Het was een generatie die ‘helemaal vol begrip was’.” Hij citeert een Midrasj waarin onze wijzen vol verwondering uitroepen:
Dit was een generatie die alle wonderen en gebeurtenissen in Egypte zag! Een generatie die het splijten van de Rode Zee zag en de hoogste niveaus bereikte… Een generatie die de Torah van Sinaï ontving, die “de stem van God uit het vuur hoorde spreken.” (Deuteronomium 4:33)
Na alles wat ze hebben meegemaakt, hoe was het mogelijk dat ze zich concentreerden op hun verlangen om vlees te eten en verlangden naar meloenen, sjalotten en uien? We zouden zoiets immers niet geloven over een rabbijn in Israël, laat staan van een genie en een rechtvaardig persoon. Dus hoe is het denkbaar dat die generatie zo’n gedegradeerde staat bereikte?
Dit doet denken aan een passage in een hedendaagse Siddur uit de late 20e eeuw waarin Rabbi Chaim Stern schreef:
De dagen gaan voorbij en de jaren verdwijnen, en wij lopen blind tussen de wonderen. God, vul onze ogen met het zien en onze geest met kennis; laat er momenten zijn waarop Uw Aanwezigheid, als een bliksemflits, de duisternis waarin wij wandelen verlicht. Help ons te zien, waar wij ook kijken, dat de struik onverteerd brandt. En wij, klei aangeraakt door God, naar heiligheid zullen reiken en vol verwondering uitroepen: Hoe vol ontzag is deze plaats, en wij wisten het niet!
Terugkerend naar de leer van de Alter van Slabodka, vervolgt hij:
Manna was een heel bijzonder voedsel, en ze proefden verschillende smaken ervan. Zoals Rashi zegt: “De smaak varieerde voor degenen die het maalden, degenen die het kookten en degenen die het bakten”, en zoals de Torah zegt: “Ze maalden het in molens of stampten het fijn met een vijzel, en ze kookten het tot kruimels en maakten er koeken van.” (Numeri 11:8)… Welk kwaad kenden ze eraan toe dat hun ziel erdoor verzwolgen werd, en waarom verlangden ze naar eenvoudige, fysieke voedingsmiddelen?
Verwijzend naar een van zijn eerdere lessen, brengt de Alter ons terug naar de focus op hoe onze gedachten, woorden en daden bedoeld zijn om verder te reiken dan het eenvoudige en fysieke niveau terwijl we hoger reiken in onze Avodat HaShem / Dienst aan de Heilige:
We hebben al gezegd dat er in werkelijkheid geen fysieke dingen in de wereld zijn, maar dat we ze gaan begrijpen door onze daden. Zoals het gezegde gaat: “De Eeuwige stichtte de aarde middels wijsheid.” (Spreuken 3:19); en zoals we in Job lezen: “Waar kan wijsheid gevonden worden; Waar is de bron van begrip?” (Job 28:12) Het is aan ons in het oog te houden dat alle realiteit de wijsheid van de Eeuwige is en de basis vormt van spirituele concepten. Als een persoon een hoger spiritueel niveau bereikt, transformeert hij al zijn fysieke daden richting de dienst van de Eeuwige, dan is het brood dat ze eten als een offer aan God; en de tafel waaraan ze dineren is als een altaar.
Zoals beide ba’alei Mussar ons leren, kunnen en moeten we leren van dor ha-midbar, onze voorouders in de woestijn. Ook wij worden geconfronteerd met uitdagingen. Ook wij leven in een tijd waarin we ons soms voelen alsof we in een midbar zwerven. In onze tijd worden we ook geconfronteerd met verdeeldheid en klachten.
Zoals we leren uit onze Mussar-traditie, en met name van Rabbi Shlomo Wolbe, is het onze plicht om verder te kijken dan de eenvoudige gebeurtenissen en uitdagingen van ons leven en onze tijd. We moeten ons bezighouden met hitlamdut, terwijl we onszelf afvragen: wat kan ik hiervan leren? Hoe kunnen mijn woorden, gedachten, daden en handelingen – evenals de wereld om me heen mij hoger leiden in mijn streven naar kedushah?
TER FOCUS:
Terwijl we lezen over de klachten van onze voorouders over hun realiteit, welke van onze eigen uitdagingen komen er in jou op?
Welke middot kunnen jou helpen en versterken je terwijl je jouw uitdagingen het hoofd biedt?
Welke kabbalot / oefeningen kan je doen om je te helpen verder te kijken dan het eenvoudige niveau en te onderscheiden hoe het leven dat je leeft, je verder kan brengen in je streven naar heiligheid?
Op de dag dat Mozes klaar was met het opzetten van de “Woning”, zalfde hij deze en gaf aan alle erbij horende voorwerpen wijding, evenals aan het altaar en aan alle gerei dat daarbij behoort en toen hij ze had gezalfd en gewijd…
Ik zou niet verbaasd zijn als sommigen zeggen: “Ho even!?!? Hebben we dat niet al in Exodus gelezen?” Inderdaad, dat hebben we wel degelijk. De laatste hoofdstukken van Exodus, hoofdstukken 36-40, beschrijven het eigenlijke werk van het oprichten van de Mishkan. Toch lijkt hier, aan het begin van ons gedeelte, de vertelling van de Torah een stap terug in de tijd te doen. Rashi, die commentaar levert op ons vers, zegt: “Bezalel en Ohaliab en alle mannen met een wijs hart maakten de Tabernakel (zoals we in Exodus 36:1 lezen), maar hier schrijft de Schrift het werk toe aan Mozes.”
Degenen die de commentaren van Rashi hebben bestudeerd, weten dat het bestuderen van Rashi een beetje lijkt op de televisiequiz Jeopardy. Rashi geeft antwoorden, maar we moeten onszelf afvragen: “Mah kasheh l’Rashi“, wat ik losjes zal vertalen als “welk probleem behandelt Rashi?” Hij gaat verder door de vraag te beantwoorden: “Waarom schrijft de Torah het werk toe aan Mozes?”, wanneer we uit Exodus weten dat anderen het grootste deel van het eigenlijke werk hebben gedaan? Rashi leert:
Omdat Mozes zich volledig aan het werk van de bouw van de Mishkan wijdde, letterlijk – om te zien dat de vorm van elk voorwerp precies was zoals God hem op de berg had getoond – zodat hij, Mozes, de arbeiders kon laten zien hoe het gemaakt moest worden. En Mozes maakte geen enkele fout op geen enkele manier.
We vinden een soortgelijk geval bij David, omdat hij zich wijdde aan de bouw van de Heilige Tempel – zoals gezegd wordt (Psalmen 132:1-5): “Eeuwige, gedenk David, en al zijn lijden: Hoe hij aan de Eeuwige zwoer… Ik zal mijn ogen geen slaap geven… totdat ik een plaats voor de Heer vind…”, daarom wordt het naar hem genoemd, zoals gezegd wordt (1 Koningen 12:16): “Zie nu uw eigen huis, David” (gebaseerd op Midrasj Tanchuma, Naso 13).
Natuurlijk weten we dat David de Tempel niet zelf heeft gebouwd. Het was hem verboden om dat te doen. Het was zijn zoon en opvolger, Salomo, die het eigenlijke werk deed.
In Da’at Torah neemt Rabbi Yerucham Levovitz ons vers en Rashi’s interpretatie op om ons een belangrijke Mussar-les te leren. Hij verwijst naar een passage in Talmoed Menachot 29a:12.
Er wordt in een baraita onderwezen: Rabbi Yosei, zoon van Rabbi Jehuda, zegt: Een Ark van vuur, en een Tafel van vuur, en een Menora van vuur daalden neer uit de Hemelen, en Mozes zag hun vorm en maakte de vaten voor de Tabernakel naar hun gelijkenis. Zoals gezegd staat na het bevel om deze voorwerpen te maken: “En zie nu toe en maak het volgens hun modellen, die je op de Berg getoond zijn.” (Exodus 25:40).
In verband hiermee citeert Rav Yerucham Jeremia 1:10-11:
Het woord van GOD kwam tot mij:
Wat ziet u, Jeremia?
Ik antwoordde: Ik zie een tak van een amandelboom.
GOD zei tot mij: U hebt het goed gezien,
Want Ik waak erover om Mijn woord te laten geschieden.
Rav Yerucham verheft Gods woorden tot de profeet, הֵיטַ֣בְתָּ לִרְא֑וֹת – heytivta lir’ot – “u hebt het correct gezien.” Hij vergelijkt dit met een persoon die ’s nachts een droom heeft waarin hij de tak van een amandelboom ziet. Ze ontwaken dan ’s morgens en zien precies wat ze ’s nachts droomden. Hij leert:
Het is aan ons om te onderkennen en te geloven dat alle fysieke werkelijkheden die we in onze wereld waarnemen, het resultaat en de producten zijn van onze spiritualiteit. Als gevolg daarvan komen ze tot stand. Wanneer datgene wat we spiritueel waarnemen, gemanifesteerd en gekleed is in materiële werkelijkheid, is er een chiyut / vitaliteit, die zo lang standhoudt als het duurt. Wij moeten ernaar streven om de spirituele dimensies binnen onze fysieke realiteit te zien, ze tot één te verenigen, het spirituele met het fysieke.
Dit kan een beetje lastig te begrijpen zijn, dus Rav Yerucham trekt een analogie met het lichaam van een mens. Hij stelt dat
Het menselijk lichaam dat, met al zijn fysieke en chiyut / vitaliteit, afkomstig is van de spirituele werkelijkheid die het tot stand brengt. Maar die spiritualiteit is bekleed met het fysieke, namelijk het lichaam. En het lichaam is werkelijk fysiek, want het lichaam is het bestaan dat vorm geeft aan de geest. En de geest nefesh / ziel is ingebed in het lichaam.
Rav Yerucham vervolgt door te zeggen dat “dat het geval is met alle fysieke dingen. De ruchaniyut / spiritualiteit van een fysieke realiteit wordt gemanifesteerd in zijn nefesh / ziel. “De oude filosofen redeneerden dat de mazalot / constellaties n’fashot / zielen hadden.” Hij citeert dan Rambam die leert:
De hemelse sfeer is begiftigd met een ziel, en dat zal redelijk lijken voor allen die er voldoende over nadenken; maar bij de eerste gedachten kunnen ze het onbegrijpelijk of zelfs verwerpelijk vinden; omdat ze ten onrechte aannemen dat wanneer we een ziel toekennen aan de hemelse sferen, we iets bedoelen als de ziel van de mens, of die van een ezel of os. We bedoelen alleen te zeggen dat de voortbeweging van een hemellichaam ons ongetwijfeld ertoe brengt een inherent principe aan te nemen waardoor het beweegt; en dit principe moet zeker een ziel zijn.
Rav Yerucham’s volledige les gaat nog veel verder. De vraag kan worden gesteld: wat betekent dit voor ons in onze tijd en voor onze Mussar-reis? Wat mij betreft, zie ik verschillende mogelijke antwoorden en toepassingen zoals ze verband houden met ons werk met onze middot. Om te beginnen kunnen we naar onze wereld, onze lichamen en onze levens kijken en onthouden dat we, in onze zoektocht naar begrip, een houding van anavah / nederigheid moeten bewaren, want het ligt niet binnen ons vermogen om Gods werk en ons gecompliceerde universum volledig te begrijpen.
Een tweede benadering komt voort uit zijn vertrouwen op de les van Rambam, waarin Maimonides aandringt op hitbonnenut / diepgaande reflectie en niet op louter oppervlakkige pogingen om onze realiteiten te begrijpen. Dit vraagt opnieuw om anavah, zelfs als ik geloof dat het ook zerizut / ijver vraagt om actief te proberen ons leven en onze wereld te begrijpen.
Een derde lens suggereert mij dat we kavod / eer in gedachten houden: hetzij kavod voor de Schepper, of kavod voor de Schepping, inclusief alles wat we zien. Kunnen we ons best doen om ons de nefesh en chiyut / vitaliteit in te beelden in alles wat we zien in de wereld om ons heen? Het betekent ook dat we ons bewust moeten zijn van kavod in relatie tot ons eigen lichaam en onze ziel.
En dit is slechts een begin. Ieder van ons kan en moet nadenken (middels hitbonnenut) over alles wat deel uitmaakt van ons bestaan in deze uitgestrekte en wonderbaarlijke wereld. Zeker iets om over na te denken terwijl we Shabbat Naso verwelkomen!
VOOR FOCUS:
Ga zitten en reflecteer rustig een paar minuten per dag in de komende week: Kun je de moeite doen om de nefesh in te beelden in iets in de wereld om je heen waarin je de aanwezigheid van een nefesh misschien nog nooit eerder hebt overwogen?
Welke extra middot komen bij je op terwijl je reflecteert op de les van Rabbi Yerucham Levovitz over het vers uit ons gedeelte?
Hoe kan het idee van “goed zien” je informeren over hoe je de wereld om je heen ziet en ermee omgaat met respect en alsof alles in de Schepping echt zijn eigen nefesh heeft?
Deze week openen we het vierde van de vijf boeken van Mozes, Sefer B’midbar. Het gedeelte van deze week gaat grotendeels over de telling van de Israëlieten in de woestijn. Dit is slechts de eerste telling die in Sefer B’midbar wordt beschreven, vandaar de Engelse naam voor ons boek, “Numeri”. Zowel het boek als ons gedeelte openen met het vers:
De Eeuwige sprak tot Mozes in de woestijn Sinai in de tent der samenkomsten, op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, zeggende… (Numeri 1:1)
In Darchei Mussar citeert Rabbi Ya’akov Neiman een midrasj over dit openingsvers van onze lezing:
Waarom staat er in de tekst “b’midbar Sinaï?” De midrasj legt uit dat de Torah vanuit drie bronnen aan onze wijzen wordt gegeven: Vuur, Water en Midbar / de woestijn.
Rav Neiman gaat verder in op dit midrasj-fundament:
Het is aan ons om deze kwestie te verduidelijken: B’midbar / in de woestijn – Als iemand begrijpt dat hij zich in een midbar / woestijn (of wildernis) bevindt, waar hij niemand heeft op wie hij kan rekenen (of “vertrouwen”); noch weet hij van wie hij ezra / hulp kan krijgen; dan moet al het bitachon / vertrouwen van die persoon gericht zijn op de Heilige. De Torah werd aan Israël gegeven als een matanah / geschenk, precies zoals we zeggen in het Ahavah Rabbah gebed:
. . . ter wille van onze voorouders die op U vertrouwden,
en aan wie U de levensregels leerde.
Hieruit leiden we een belangrijk fundamenteel principe af, namelijk dat de middahBitachon ons tot inzicht in de Torah brengt.
Hij gebruikt dit vervolgens als een analogie voor hoe we Torah, verwerven, door het volgende aan ons te leren:
Ik heb hiervoor een verklaring gegeven: als iemand een aanzienlijke hoeveelheid tijd doorbrengt in de nabijheid van een adam gadol v’chacham / iemand met grote wijsheid, wordt hij beschouwd alsof hij regelmatig aan diens tafel zit. In de loop van de tijd eten ze aan de tafel van de wijze persoon; en horen ze hun lessen, telkens weer met woorden van wijsheid.
Dit zou vergeleken kunnen worden met B’nei Yisrael, de Kinderen van Israël, die veertig jaar lang verbonden waren aan de “tafel” van de Heilige in de woestijn, gedurende welke tijd ze de hele Torah van de Heilige hoorden.
Iedereen hoorde het op zijn/haar madreigah / niveau, gebaseerd op de mate waarin hij/zij in staat was op God te vertrouwen. Dit is wat het betekent: “van degenen die aan tafel eten”, wat betekent: degenen die wijsheid horen van de Heilige.
Rav Neiman keert vervolgens terug naar de oorspronkelijke midrasj-passage waaruit de bovenstaande les is overgenomen, en waarin we verder leren:
“De Eeuwige sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï” – dat wil zeggen dat iedereen die zich niet als een ‘woestijn’ gedraagt, benaderbaar door allen, niet in staat is wijsheid en de Torah te verwerven. Daarom staat er: “In de woestijn van Sinaï [Numeri 1:1].”
Hij citeert een les van Rabbi Yosef Rosovitzki van de Ohr Yisrael Yeshivah in Petach Tikvah, die zijn leer baseert op Avot 6:6: “Groter is het Torah-leren dan het priesterschap; en het is groter dan het koningschap, want het koningschap wordt verworven in dertig stadia; en het priesterschap wordt verworven in vierentwintig; maar de Thora wordt verworven in achtenveertig stadia.”
Rav Rosovitzki brengt specifiek de middot “van anavah / nederigheid, ohev et ha-bri’yot / het liefhebben van je medemensen, en nose’a b’ol im chaveyro / het mede dragen van de last met je medemens als de middot waarmee de Torah wordt verworven naar voren.” Rav Neiman vervolgt:
We moeten begrijpen dat het tegenovergestelde van deze middot, zoals ga’avah / trots (of “arrogantie”), of het niet liefhebben van je medemensen, tot gevolg heeft dat een persoon het gevoel heeft dat hij/zij alles wat hij/zij heeft helemaal zelf heeft verworven.
Diegene die zich op deze manier gedraagt, schaadt en maakt de wereld chaotisch. Zo iemand zal het moeilijk vinden om van zijn of haar medemens te houden, omdat hij of zij het gevoel heeft dat alleen hij of zij verantwoordelijk is voor wat hij of zij heeft. Dit verhindert dat hij of zij een band met de ander opbouwt en daardoor niet in staat is de mitswa te vervullen: “Heb uw naaste lief als uzelf” (Leviticus 19:18).
Dit is wat de Midrasj bedoelt wanneer ze leert: “Wie zich niet als een wildernis gedraagt, toegankelijk voor iedereen, kan geen wijsheid en de Torah verwerven.”
Laten we in dit verband een les van onze leraar, Alan Morinis, in herinnering roepen. In Van Hoofd tot Hart schrijft Alan:
Een ware anav / nederige persoon erkent zijn of haar gaven en prestaties, maar gaat er niet prat op. Een feit is slechts een feit; waarom zou het een bron van trots zijn? Zelfs als we weten dat we iets groots hebben gedaan, zouden we ons moeten afvragen: wat was de bron van die grootsheid? Je hoeft niet diep te graven om te ontdekken dat er nooit een tastbare basis is voor het nastreven van eer, en zeker niet voor het beschouwen van jezelf als op de een of andere manier beter dan anderen.
Deze anavah brengt ons terug bij de les van Rav Neiman:
Om de Torah voor onszelf te verwerven, moeten we onszelf maken als de midbar, als de wildernis, door ons egogevoel op te geven en onze bezittingen te negeren, om ons voor te bereiden op het verkrijgen van alle middot waardoor de Torah wordt verworven, zoals uitgelegd in Avot 6:6.
Wanneer we beginnen met het lezen van Sefer B’midbar, weten we dat we week na week verschillende episodes zullen lezen uit het leven van onze voorouders tijdens hun reis door de wildernis, bijna veertig jaar lang. Elke week presenteert het lezen ervan één of meer uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, net zoals wij elke week verschillende uitdagingen in ons leven en in onze tijd tegenkomen. Beginnen met een houding van nederigheid kan helpen, omdat we in het oog moeten houden dat we niet voorbestemd zijn om alle obstakels in het leven alleen te trotseren, noch alle zegeningen ervan te oogsten. En hiermee kunnen we pogen een grotere mate van Bitachon te bereiken. Mogen onze middot de instrumenten blijven die we gebruiken op onze reis naar de mate van shlemut / heelheid die binnen ons vermogen ligt om te bereiken.
VOOR FOCUS:
Rabbi Yosef Rosovitzki prijst anavah / nederigheid, ohev et ha-bri’yot / het liefhebben van je mede schepselen, en nose’a b’ol im chaveyro / het dragen van de last met je medemens als zijnde de middot waarmee Torah wordt verworven. Zijn er andere middot die je als essentieel voor jezelf zou willen noemen op je reis naar het verwerven van de Torah?
Zijn er middot die je uitdagen om bij je aankomst op de berg Sinaï samen te staan met ons volk in het verleden, heden en de toekomst voor matan Torah – het geven/ontvangen van Torah?
Hoe absorbeer je de lessen van de midrasj en Rav Neiman om “jezelf als een midbar / woestijn te maken?” Leidt dit je naar een specifieke praktijk of middah waaraan je meer aandacht zou kunnen besteden?
Deze sjabbat sluiten we de lezing van dit jaar van Sefer Wajikra – het boek Leviticus – af met wederom een dubbele portie. Onze reis door de wetten van heiligheid en heilige rituelen sluit dit boek af, waarna we ons vervolgens gaan richten op SeferBamidbar – het boek Numeri.
Leviticus hoofdstuk 25 introduceert een aantal zeer belangrijke concepten. Deze concepten sluiten aan bij wat we tot nu toe in het boek hebben gelezen. Samen proberen ze ons te leren hoe we onszelf, ons leven, onze woorden en daden kunnen verheffen tot steeds hogere niveaus van kedushah / heiligheid. In Leviticus 25:17 lezen we een vers dat net zo goed in de litanie van mitswot in Leviticus hoofdstuk 19 had kunnen staan, die we kennen als de ‘Heiligheidscode‘. Als je dat hoofdstuk zorgvuldig leest, zie je dat in ons vers een aantal lessen terugkomen. Ons is geboden:
Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben jouw God.
Deze mitswa lijkt vooral relevant in onze tijd. Het is ook door de eeuwen heen van belang geweest. Als we het door een Mussar-lens bekijken, vinden we een aantal toepassingen van deze fundamentele les. In Orchot Tzaddikim, hoofdstuk 8, wordt ons geleerd:
Iedereen die zijn medemens pijn doet, overtreedt een verbod, zoals er staat: “En gij zult elkaar geen onrecht aandoen, maar ge zult de Eeuwige vrezen” (Lev. 25:17).
De zin “gij zult elkaar geen onrecht aandoen” heeft betrekking op het onrecht aandoen met woorden (Talmoed Baba Metzia 58b). Onze rabbijnen, hun gedachtenis zij tot zegen, zeiden: “Alle poorten zijn gesloten voor het aanhoren van beschuldigingen tegen de berouwvolle, behalve de poort van het onrecht voor het aandoen van onrecht aan een mede-Jood” (Ibid. 59a). Daarom moet men er zeer voorzichtig mee zijn om zijn medemens op geen enkele manier pijn te doen – niet door daden en niet door woorden.
Sommige vertalingen geven het woord “medemens” in de tekst weer als iemands “mede-Jood”. Slechts een paar alinea’s later in Orchot Tzaddikim wordt ons echter geleerd dat het hier niet alleen gaat om het niet onrechtvaardig behandelen van mede-Joden:
“Gij zult uw medemens niet behandelen zoals een schuldeiser doet” (Exodus 22:24), wat betekent dat u de lener geen pijn mag aandoen. En de uitlener dient zelfs te vermijden de lener erop aan te spreken wanneer hij weet dat de lener geen geld heeft om de lening terug te betalen (Baba Metzia 15), want de schuldeiser pijnigt de schuldenaar met dit soort gedrag.
En we zijn gewaarschuwd om de eigenschap wreedheid uit onze ziel te verwijderen, zoals geschreven staat: “Gij zult geen weduwe of wees kwellen” (Exodus 22:21), en er staat ook geschreven: “Gij zult elkaar geen onrecht aandoen en gij zult uw God vrezen” (Lev. 25:17).
Ons wordt geboden de armen hun onderpand terug te geven, zoals geschreven staat: “Als u het kleed van de arme als onderpand neemt, moet u het hun teruggeven voordat de zon ondergaat” (Exodus 22:25), zoals er staat: “En wanneer een ander tot mij roept, zal ik luisteren, want ik ben genadig.” Evenzo staat er (Exodus 22:20): “En u zult een vreemdeling geen onrecht aandoen of onderdrukken.”
In Sha’arei Teshuvah tilt Rabbeinu Yonah Gerondi dit principe naar een nog strenger en hoger niveau en leert:
Iemand die een weduwe of wees kwelt en pijn doet – of het nu door diefstal, bedrog, schande of welke vorm van pijn dan ook is – is strafbaar met de dood, door toedoen van de hemel.
. . . Er staat geschreven (Exodus 22:21-23): “U mag geen weduwe of wees mishandelen. Als u hen onderdrukt, zal Ik hun geroep verhoren zodra zij tot Mij roepen. En Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden… Wie een ander pijn doet, overtreedt een negatief gebod – zoals er staat (Leviticus 25:17): “Men mag zijn naaste niet onderdrukken.”
Zeker, het begrip verbaal onrecht heeft een belangrijke rol gespeeld in de manier waarop commentatoren door de eeuwen heen het vers hebben geïnterpreteerd, gebaseerd op Baba Metzia. Als we erover nadenken, worden we in deze verdeelde en uitdagende tijden omringd door te veel voorbeelden van verbaal onrecht. Zoals zo vaak het geval is met verbaal onrecht, kunnen we overvloedige inspiratie en leiding vinden bij rabbijn Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim. In zijn werk, Sefer Sh’mirat HaLashon, leert hij:
In Leviticus 19 wordt ons geleerd: “Ga niet roddelen onder uw volk” (Leviticus 19:17), “U moet uw naaste zeker terechtwijzen en niet omwille van hen zonde dragen.” Verderop, in Leviticus 25:17, wordt ons geleerd: “Doe elkaar geen onrecht aan”, wat betrekking heeft op verbaal onrecht, wat ook onder de categorie kwaadspreken valt.
Zouden we de machthebbers in onze tijd kunnen doordringen van het grote belang van deze lessen en hen helpen inzien hoe giftig een groot deel van het publieke debat tegenwoordig is? Dit zou inderdaad een prioriteit voor ieder van ons moeten zijn.
Maar terwijl we nadenken over deze les uit onze gemeenschap en de lessen van onze commentatoren, zouden we allemaal eerst onze eigen woorden, daden en daden moeten onderzoeken. Onze studie en beoefening van Mussar zouden ongetwijfeld een impact moeten hebben op de mensen om ons heen en de wereld daarbuiten. Toch weten we als studenten van Mussar dat we bij onszelf moeten beginnen.
TER FOCUS:
Zoals zo vaak het geval is met de mitswot in Leviticus 19, houdt ons vers een en ander in evenwicht: “Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben uw God.” Hoe interpreteer je het tweede deel van het vers in relatie tot het gebod: “Doe elkaar geen onrecht aan?” (Leviticus 25:17)
Op welke middot kan je leunen terwijl je streeft naar het vervullen van de leer in Leviticus 25:17?
Welke middot vormen een uitdaging of struikelblok bij het nakomen van deze mitswa?
Deze week richten we ons op de laatste reeks parsjiot in SeferVayikra. Hoewel de inhoud zich grotendeels richt op Kedushah / Heiligheid, richt de inhoud zich meer op de aspecten van het leven van Kedushah die we wellicht nauwer verbonden achten met het leven dat we vandaag de dag leiden. In tegenstelling tot de sterke nadruk op korbanot / offergaven in de eerste helft van het boek. Een belangrijk aandachtspunt in de portie van deze week, in hoofdstuk 23, is bijvoorbeeld de heilige tijd, zoals het hoofdstuk ons leert over de kalender van het oude Israël. In de portie van volgende week lezen we over hoe we moeten omgaan met het land en degenen die voor ons werken.
In Shiurei Chumash Vayikra merkt rabbijn Shlomo Wolbe op dat,
nadat de Torah zaken van de Kavod van het priesterschap, de Kavod van Avodah / Goddelijke Dienst en de Kavod van de offers zijn behandeld, het onderwerp van de Kavod voor de Hemel en het verbod op chillul haShem / ontheiliging van Gods Naam worden behandeld, wat de strengste vorm van aveirot is.
We vinden hiervan een voorbeeld in Leviticus 22:32, waarin ons wordt geleerd:
Je zult Mijn heilige Naam niet ontheiligen, opdat Ik geheiligd word te midden van het volk Israël – Ik, de Eeuwige die jullie heiligt.
Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, geeft in zijn commentaar op deze mitswa inzicht in dit concept van chillul haShem / de ontheiliging van Gods Heilige Naam. In Beyt Kelm Vayikra begint de Alter met het citeren van Spreuken 16:6,
ongerechtigheid wordt verzoend door loyaliteit en trouw. En het kwaad wordt vermeden door angst/eerbied voor de Eeuwige.
Hij verweeft er ook een commentaar van Rabbeinu Yonah Gerondi in, die in zijn commentaar op hetzelfde vers uit onze passage leert:
Er is een ernstige ongerechtigheid – en dat is de ongerechtigheid van chillul haShem, de ontheiliging van Gods naam, die teshuvah / berouw en yissurin / kwellingen opschorten, maar alleen de dood volledig vergeeft, zoals staat in Jesaja 22:14: “Deze ongerechtigheid zal u nooit vergeven worden totdat u sterft.”
Wanneer iemand echter moeite doet om emet / waarheid te ondersteunen en dit volhoudt, zichzelf laat opwinden door de woorden ervan; het licht van de waarheid presenteert voor de ogen van andere mensen; de handen van anshei emet / mensen van de waarheid versterkt; en hun hoofden hoog houdt terwijl de kringen van onwaarheid worden verkleind… Zie, dit zijn de wegen van Kiddush haShem / de heiliging van Gods naam, van het geven van majesteit en schoonheid aan Gods geloof en aanbidding in de wereld, kracht en pracht aan de heiligheid van Gods Torah.
Men moet ernaar streven hun daden die dienen om God te heiligen, en de waarheid aan te wakkeren, te bevestigen en te ondersteunen. Dan zullen zij vergeven worden voor de ongerechtigheid van de chillul / ontheiliging met hun tesjoeva / berouw – met hun plaatsing van de waarheid tegenover de zonde van ontheiliging. De mate van hun berouw zal overeenkomen met de mate van hun zonde. Dit is de uitleg van: “Ongerechtigheid wordt verzoend door vriendelijkheid en waarheid.”
Weten we niet maar al te goed dat er in onze tijd voortdurend conflict is tussen degenen die onwaarheid steunen tegenover anderen die de waarheid zoeken? Dit is altijd al een onderdeel geweest van de menselijke conditie. Maar in deze tijd, waarin de media non-stop actief zijn en er talloze manieren zijn om waarheid en onwaarheid te verspreiden, is dit een nog grotere uitdaging.
Het bestuderen van de les van de Alter bracht deze uitdaging van onze tijd voor mij naar een spiritueel niveau, omdat hij het verbindt met chillul en kiddushHaShem. De Alter vervolgt: “De zonde van chillul HaShem is zeer ernstig, zo ernstig zelfs dat aan het einde van Talmoed Joma 86a wordt geleerd:
In het geval van iemand die Gods Naam heeft ontheiligd, heeft zijn berouw geen kracht om de straf op te schorten, noch heeft Jom Kippoer kracht om voor zijn zonde te boeten, noch heeft lijden alleen macht om hem vrij te pleiten. Integendeel, al deze machten schorten de straf op, en de dood vrijwaart hen, zoals staat: “De God der heerscharen werd aan mijn oren geopenbaard: Deze ongerechtigheid zal niet worden verzoend totdat u sterft” (Jesaja 22:14).
Rav Simcha Zissel vervolgt:
Iedereen van ons kan, God verhoede, struikelen over het begaan van de zonde van chillul HaShem, afhankelijk van onze eigen waarde (waarden/status/realiteit), zoals hierboven in de Gemara is vermeld.
Hoe waar! Zelfs de meest voorzichtige onder ons kan een misstap begaan, en in een moment van zwakte, of afwezigheid van tegenwoordigheid van geest en kavannah / intentie kunnen we spreken en handelen op manieren waarvan we diep van binnen weten dat ze mogelijk niet in overeenstemming zijn met emet / waarheid, en die we zouden kunnen zien als een chillul, een ontheiliging en vermindering van dat wat heilig is.
De Alter merkt op dat Rabbeinu Yonah in zijn leer in Sha’arei Teshuvah een remedie probeerde te bieden:
Men moet ernaar streven chesed te doen en iemands emet te versterken in alles wat men doet – of het nu fysiek is (met het lichaam), met hun nefesh (d.w.z. spiritueel), of met hun mammon (materiële middelen/geld). Dit is de ware betekenis van wat ons wordt geleerd in Spreuken 16:6:
“Onrecht wordt verzoend door loyaliteit en trouw” – deze zullen iemand beschermen tegen chillul haShem. En door chesed v’emet kan men voor deze zonde boete doen.
De Alter van Kelm besluit zijn les met de volgende woorden:
Geluk valt degene die hier acht op slaat ten deel, want zo iemand is een ish chesed die zijn geloof versterkt, en hierdoor zal de Heilige geheiligd worden door de werken van het individu en de versterking van emet. Als gevolg hiervan zullen zij yir’ah / ontzag voor het Heilige tonen, zoals het vers zegt:
וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃ –
Kwaad wordt vermeden door yir’ah met betrekking tot de Eeuwige.
In onze kakofonische en chaotische tijden doen we er goed aan om te reflecteren op wat we zeggen en hoe we het zeggen, en onszelf af te vragen of onze gedachten, woorden en daden het gevoel van kedushah / heiligheid in onze wereld versterken, een wereld die daar zo hard behoefte aan heeft.
TER FOCUS:
Kan ik me in de afgelopen week een moment herinneren waarop ik ervoor had kunnen kiezen om me op een andere manier uit te drukken om emet / waarheid en kedushah / heiligheid te versterken, in plaats van iets te zeggen waarvan ik diep van binnen wist dat het onwaar was?
Welke middah / middot kan ik de komende week gebruiken om chillul / ontheiliging te vermijden en emet / waarheid en kedushah / heiligheid te versterken?
Deze week lezen we opnieuw een dubbele portie Torah, waarbij we zowel Acharei Mot als Kedosjim lezen. Er valt zoveel te ontdekken in elk van deze porties. Ironisch genoeg kwam mijn invalshoek om ze te bestuderen door een toevallige ontmoeting tijdens een ontbijt. Laat me het uitleggen.
Zoals ik dit jaar al een paar keer heb opgemerkt, heb ik een groot deel van dit jaar doorgebracht bij mijn voormalige gemeente in Jackson, Mississippi. Voor elk van mijn maandelijkse bezoeken hebben vriendelijke gemeenteleden me onderdak aangeboden in hun fantastische bed & breakfast in Jackson. Na meer dan tien maanden is het echt een thuis geworden, zoals deze gemeente dat voor mijn vrouw en mij was toen we hier in de jaren 80 ons gezin stichtten. Het valt me tegenwoordig altijd op dat ik, als er gevraagd wordt wat ik wil ontbijten, bijna altijd antwoord: “Na zo lang zou je denken dat ik wel weet wat ik wil.” Maar vanochtend was het een andere ervaring – en het ging niet om het eten. Meestal eet ik alleen. Af en toe komt er een gemeentelid langs. Vanochtend, toen ik me installeerde, zag ik een andere gast de eetzaal binnenkomen. Hoewel ik hem niet goed ken, hebben we elkaar in het verleden in Boston wel eens ontmoet. Hij was die avond in onze gemeente om over Israël te spreken.
Terwijl ik aan mijn koffie nipte en de nieuwssite Times of Israel las, zag hij mijn scherm. Hij kwam langs mijn tafel en vroeg: “Wat is er in de wereld aan de hand?” Ik begroette hem bij zijn naam. Hij antwoordde: “Ken je me?!?” Ik was er niet zo zeker van of hij zich mij zou herinneren als we elkaar weer zouden ontmoeten. Onze eerdere ontmoetingen waren, laten we zeggen, niet bepaald hartelijk, aangezien hij werkte voor een organisatie die een voorliefde had voor het aanvallen van leiders in de Joodse gemeenschap van Boston omdat ze in contact kwamen met bepaalde leden van de interreligieuze gemeenschap, met name moslims.
Ik herinnerde hem kort aan onze eerdere ontmoetingen, waarop hij antwoordde: “Ik hoop dat ik niet te gemeen was.” Ik verzekerde hem dat dit een eerdere periode in ons leven was en dat het vooral zijn baas was die ons bekritiseerde, vaak in bijzonder venijnige bewoordingen. Ik zei dat ik uitkeek naar zijn opmerkingen die avond.
Een paar ogenblikken later, nadat alle andere gasten waren vertrokken, riep hij me van de andere kant van de zaal. Omdat ik zo’n beetje klaar was met eten, pakte ik mijn koffie en iPad en vroeg of het goed was dat ik bij hem kwam zitten. Wat er bijna een uur volgde, was een hartelijk en helend gesprek, waarin we perspectieven en zorgen over onze huidige realiteit deelden.
Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat het mijn jetzer-ha-rah was die me ertoe aanzette om Times of Israel op mijn scherm te openen nadat ik hem had gezien. Terug op kantoor vervolgde ik mijn werk aan de “Torah vanuit een Mussar-perspectief”-van deze week. Plotseling drong het tot me door dat het misschien mijn Mussar was die aan het werk was tijdens die ontmoeting bij het ontbijt.
U mag geen onrechtvaardige beslissing nemen: bevoordeel de armen niet, en toon geen respect voor de rijken; oordeel eerlijk over uw verwanten.
In de Koren Jerusalem Bijbel wordt de laatste zin van het vers – B’tzedek tishpot amitecha – vertaald als “in rechtvaardigheid zult u uw naaste oordelen.” In zijn vertaling vertaalt professor Everett Fox de zin als “met billijkheid dient u uw medemens te beoordelen!”
Hoewel mijn eerdere ontmoetingen met de spreker die avond jaren geleden waren, realiseerde ik me ook dat ze plaatsvonden vóór het begin van mijn reis in de Mussar-traditie en -praktijk. Iets dreef me ertoe om met hem in gesprek te gaan zonder me te concentreren op onze eerdere ervaringen.
Na hierover na te denken, raadpleegde ik onze Mussar-traditie en vond een passage uit Orchot Tzaddikim die commentaar geeft op dit vers uit onze preek. De anonieme auteur van Orchot Tzaddikim leert:
Als je iemand ziet die een woord spreekt of een daad verricht die zowel gunstig als ongunstig kan worden geïnterpreteerd, onderzoek dan of hij/zij een persoon is die God vereert. Zo ja, ben je verplicht hem/haar het voordeel van de twijfel te geven, zelfs als de ongunstige interpretatie waarschijnlijker lijkt. En als hij/zij een gewoon persoon is die zichzelf beschermt tegen zonde, en, zoals we allemaal doen, af en toe struikelt, is het nog steeds je plicht om twijfel opzij te zetten en in zijn/haar voordeel te beslissen. Onze Wijzen, gezegend is hun herinnering, zeiden: “Wie zijn/haar naaste beoordeelt op de schaal van verdienste, wordt zelf gunstig beoordeeld.” Dit is een positief gebod in de Torah, zoals er staat: “In rechtvaardigheid zul je je naaste beoordelen” (Lev. 19:15).
We kennen deze middah als danl’khaf zechut – “beoordeel de ander gunstig.” In dezelfde geest leert Rabbi Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim:
In rechtvaardigheid zult u uw naaste beoordelen,” waarover onze Wijzen, gezegende herinnering, hebben gezegd (Avot 1:5): “Beoordeel ieder mens op de weegschaal van verdienste.” Zelfs als u iets vernederends in een ander ziet, moet u toch enige verdienste in hem of haar zoeken.
Sommigen zullen zich herinneren dat de Chofetz Hayyim vooral bekend is om zijn lessen over lashon ha-rah, kwaadspreken. Sterker nog, in zijn leer breidt hij dit concept van danl’khaf zechut, uit.
Daarom gebiedt de Schrift dat je geen verhalen over een ander verkondigt en anderen niet de vernederende dingen vertelt die je over hen weet. Alle details van lasjon hara en rechiloet (roddel), en de grootsheid van de beloning voor degene die ervoor zorgt dit te vermijden.
Lasjon ha-rah was ver van mijn gedachten tijdens mijn ontmoeting bij het ontbijt. Maar toen ik iemand tegenkwam met wie ik een ongemakkelijk verleden had, vond ik het moeilijk om geen aandacht te besteden aan dan l’khaf zechut, vooral omdat ik de gemeenteleden zou begroeten vóór de presentatie van onze gast die avond.
Ik geloof ook dat andere middot me begeleidden, zoals anavah / nederigheid – ik ben veranderd, en ik moet rekening houden met de zekerheid die ook hij veranderd zal zijn. Dat werd bevestigd in ons gesprek tijdens het ontbijt. De middahkavod / eer speelde ook in mijn gedachten. Toen mij als rabbijn van de gemeente werd gevraagd of we de bijeenkomst konden houden, waar ik direct mee instemde, had ik immers geen idee wie er uitgenodigd zou worden om te spreken.
Tijdens ons ontbijtgesprek vanochtend beseften we allebei dat onze vorige ontmoeting voortkwam uit verschillende rollen en omstandigheden. We deelden onze gedachten en ontdekten hoeveel zorgen we delen in onze huidige realiteit, ook al hebben we verschillende opvattingen over allerlei kwesties. Toen we afscheid namen, met goede wensen voor de avond en de belofte om onze gesprekken thuis in de omgeving van Boston voort te zetten, voelde ik op de een of andere manier een lichtheid en opluchting.
Ik kon het niet laten me af te vragen of het inderdaad mijn yetzer was die die pagina op mijn iPad had geopend. Desalniettemin was ik dankbaar dat ik de controle had behouden en mijn studie en beoefening van middot en onze Mussar-traditie me had laten open stellen voor een nieuwe mogelijkheid om iemand weer te ontmoeten, alsof het de eerste keer was. Op dat moment voelde ik een immense hakarat ha-tov, dankbaarheid voor de kans om de middot te beleven en een nieuwe deur te openen.
FOCUS:
Denk aan een ontmoeting met iemand die je lang niet hebt gezien, met wie je een ongemakkelijke interactie had. Welke gebeurtenis, als die er al was, opende je toen je die persoon weer tegenkwam voor een andere benadering van die nieuwe ontmoeting?
Hoe komt danl’khaf zechut / het gunstig beoordelen van de ander op jou over als een manier om te streven naar kedushah / heiligheid, wat natuurlijk de bredere boodschap van Leviticus 19 is?
Deze week is er een dubbele portie Torah. Onze gedeelten, Tazria en Metzora, behandelen wetten met betrekking tot mensen die lijden aan huidziekten, waarvan velen door de eeuwen heen hebben begrepen dat ze het gevolg zijn van spirituele besmetting. Na de behandeling van huidziekten gaat de Torah verder met situaties waarin andere abnormale verschijnselen optreden, zoals in kleding en zelfs in de muren van huizen. Deze twee gedeelten worden vaak beschouwd als het meest raadselachtig in de hele Torah. Toen ik Tazria–Metzora dit jaar opnieuw bestudeerde, kwam ik een les van rabbijn Yerucham Levovitz tegen die een extra en andere invalshoek biedt om deze gedeelten te lezen. Het is in overeenstemming met de ideeën van andere commentatoren, aangezien zij deze gedeelten verbinden met menselijke spraak en ons tegelijkertijd ook een nieuwe invalshoek bieden.
In Da’atTorah behandelt Rav Levovitz deze lezingen en vergelijkt ze met de parasja Sh’mini van vorige week. Hij begint met een verwijzing naar Rambams Moreh Nevuchim, waarin Maimonides stelt:
Ik heb een reden en oorzaak om onze taal de heilige taal te noemen – denk niet dat het overdrijving of een fout van mijn kant is. Het is volkomen juist. Want de Hebreeuwse taal heeft geen speciale naam voor de voortplantingsorganen bij vrouwen of mannen… Het Hebreeuws heeft geen oorspronkelijke uitdrukkingen voor deze dingen en beschrijft ze slechts in figuurlijke taal en door middel van hints, alsof hij daarmee wil aangeven dat deze dingen niet expliciet vermeld moeten worden, en misschien daarom zouden we er geen namen voor moeten hebben. We zouden hieruit kunnen afleiden dat we erover moeten zwijgen. Wanneer we gedwongen worden ze te vermelden, moeten we daarvoor geschikte uitdrukkingen zien te gebruiken…
Elders vat rabbijn Marc Angel Rambam’s leer samen met betrekking tot de aandoeningen die in onze twee gedeelten worden genoemd: “Maimonides schreef dat we niet precies weten wat het betekent. Het lijkt helemaal geen medische aandoening te zijn, maar eerder een fysiek teken van een spirituele smet.”
Rav Yerucham Levovitz leert dat iemand die Rambam’s leer slechts oppervlakkig leest, de belangrijkere diepere betekenis zal missen en waarschijnlijk niet zal begrijpen wat belangrijk is. Hij vergelijkt wat ons in Parasja Sh’mini is geleerd over rituele reinheid en onreinheid (tum’ah), met betrekking tot dieren die als korbanot / offers kunnen worden geofferd, met de lessen over rituele reinheid en onreinheid met betrekking tot mensen in Parasja Tazria. Hij beschouwt de les in onze gedeelten van deze week als nog belangrijker voor ons, omdat we ernaar streven onszelf tot geschikte instrumenten te maken voor Avodat HaSjem – de dienst aan God. Rav Levovitz stelt dat als we Rambam’s les “zorgvuldig en diepgaand” onderzoeken, we “Rambam’s leer moeten leren als een sha’ar kedushah – een poort naar heiligheid.”
Hij stelt dat de besmettingen waarnaar in onze gedeelten wordt verwezen, gezien moeten worden als simanim / tekenen. Deze tekenen zijn bedoeld om de aandacht te vestigen op het feit dat de getroffen persoon de drager is van “gasut roeach / een grove of ruwe geest”. In dezelfde trant als andere commentatoren stelt hij dat ze een siman / teken zijn dat het individu zich schuldig heeft gemaakt aan lashon ha-rah / kwaadaardige of verboden taal (roddel).
Rav Levovitz verwijst vervolgens terug naar de leer van Rambam en stelt:
Rambam onthult ons dat we in deze beproevingen een siman / teken kunnen zien dat ons richting kedushah wijst. Kedushah is zo’n verheven zaak, dat we zelfs met betrekking tot taal en spraak een onderscheid moeten maken tussen reinheid en onreinheid. Hier zien we een duidelijk geval van lashon ha-kodesh / Heilige Taal. Lashon / taal heeft zijn eigen kedushah.
Rav Levovitz parafraserend, geloof ik dat hij ons leert aandacht te besteden aan wat er in en om ons heen gebeurt. Met de juiste aandacht kunnen we simanim / tekens zien die ons er op wijzen en ons er aan herinneren om steeds hogere niveaus van kedushah te bereiken in alles wat we ervaren – zowel fysiek als spiritueel. Hij stelt dat we ernaar moeten streven om ons eigen ga’avah / gevoel van trots opzij te zetten en van onze fouten te leren om duidelijk te zien dat we uit elk aspect van het leven lessen kunnen trekken. Gebaseerd op Rambam leert Rav Levovitz dat we ons niet moeten beperken tot het niveau van letterlijke taal. We moeten onszelf ertoe aanzetten om de spirituele en allegorische betekenissen te zien die achter de simpele betekenissen van de woorden liggen.
Tegen het einde van zijn leer in Da’at Torah citeert Rav Levovitz een les van Rabbi Yisrael Salanter in Ohr Yisrael, Brief 14:
Het is bekend, en de ervaring leert ons, dat om een dienaar van God, gezegend zij Gods Naam, zelfs op hoog niveau, te zijn zonder Mussar-studie – en kwaad in goed omzetten zonder Mussar – gelijk staat aan proberen te zien zonder ogen of te horen zonder oren.
Als fysieke wezens moeten we leren op zowel fysiek als metafysisch niveau. Rav Salanter leert ons ook:
Iedereen die zich überhaupt met Mussar-studie heeft beziggehouden, heeft duidelijk gezien dat deze spirituele oorzaak een obstakel vormt; het verlamt het hart tegen de voortgang van de rede (in de mate dat ze de staat van hun geloof werkelijk begrijpen, zoals hierboven vermeld). En zeker, de gebruiken van de wereld om ons heen en wat er nodig is om ze om te keren, bepalen ook het gedrag in dit opzicht.
Van jaar tot jaar, als we Tazria/Metzora lezen, gebiedt onze traditie ons om verder te lezen dan wat laag en zelfs weerzinwekkend kan lijken, om onszelf toe te staan diepere betekenissen te vinden die we in ons hart en in onze ziel kunnen opnemen terwijl we steeds hogere niveaus van kedushah bereiken.
VOOR FOCUS
Welke simanim / tekenen ervaar je in je leven die je mogelijk wijzen op je ziels-curriculum met betrekking tot een of meerdere middot? Welke middot? Wees specifiek.
Wat kan je uit de lessen van Rambam en Rav Levovitz halen om je te helpen je inspanningen te focussen of je te heroriënteren om te streven naar grotere kedushah / heiligheid in je leven?
En Mozes ging met Aharon de tent-der-samenkomsten binnen, en toen ze weer naar buiten kwamen en het volk zegenden, verscheen de Majesteit van de Eeuwige aan het volk.
Er schoot een vuur uit van de Eeuwige en verteerde het in-vlammen-opgaand offer en de vetdelen op het altaar en toen het volk dit zag, juichten ze en vielen in aanbidding neer. (Leviticus 9:23-24)
Rashi leert:
Mozes en Aharon spraken de woorden die “Het gebed van Mozes” (Psalmen 90:17) besluiten: “Moge de schoonheid van de Eeuwige, onze God, op ons rusten” — d.w.z. moge het Gods wil zijn dat de Sjechina rust op het werk van uw handen.
Ze riepen alleen deze zegen aan en geen andere zegen, want gedurende de hele zeven dagen van de installatie, toen Mozes de Tabernakel opbouwde, er dienst in deed en hem dagelijks ook weer afbrak, had de Sjechina er niet op gerust. De Israëlieten voelden zich beschaamd en zeiden tegen Mozes: “O, onze Leraar Mozes! Al de moeite die we ons hebben getroost, was alleen maar opdat de Sjechina onder ons zou verblijven, zodat we mogen weten dat de zonde van het gouden kalf voor ons is verzoend!” Mozes zei daarom tegen hen (Leviticus 9:6): “Dit is wat de Eeuwige jullie geboden heeft te doen, opdat de Majesteit van de Eeuwige aan jullie zal verschijnen.” Mijn broer Aharon is waardiger en voortreffelijker dan ik. Daarom zal de Sjechina door zijn offers en diensten op u rusten, en zullen jullie daardoor weten dat de Alomtegenwoordige God hem heeft uitgekozen om de Sjechina over u te brengen.
Deze les herinnert ons eraan dat, hoewel Mozes en Aharon degenen zullen zijn die de Tent der Samenkomsten binnengaan, en waarbij de offers een vaste plaats gaan innemen bij de Avodah/Goddelijke Dienst van onze voorouders in de oudheid, er een rol is weggelegd voor alle leden van de gemeenschap om de Sjechina/Gods Aanwezigheid in de gemeenschap voelbaar te maken. Natuurlijk moest iedereen zijn of haar offergaven aan de Kohanim en Levieten overdragen voor het offeren. Toch was dat niet de enige rol voor de leden van de gemeenschap.
In Shiurei Chumash Vayikra over onze verzen, leert Rabbi Shlomo Wolbe:
Deze twee verzen leren ons twee dingen. “En de glorie van de Eeuwige verscheen aan het hele volk.” Dit is de gilu’i ba-lev / de openbaring in het hart. “Vuur kwam tevoorschijn.” Dit is de gilu’i / openbaring op het altaar. Er is altijd een relatie tussen de staat van het hart van K’lal Yisrael / het collectief van Israël en de staat van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid. En het is allemaal afhankelijk van de gilu’i / openbaring in het hart van het individu.
Wanneer er een gevoel van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid in het hart van ieder mens is, zal er vast en zeker een zekere mate van gilu’i / openbaring van K’vod HaShem / de glorie van de Eeuwige voor het collectief zijn, zonder enige twijfel. Dan wordt de hashgachah / Goddelijke voorzienigheid ook openlijk onthuld, zoals het vuur dat uit de hemel neerdaalt en het offer op het altaar verteert.
We weten dat de verscheidenheid aan geloofsovertuigingen breed en divers is binnen K’lal Yisrael. De kans is groot dat dit tot op zekere hoogte altijd al het geval is geweest. We kunnen hiervan talloze voorbeelden aanhalen uit de Torah, uit de latere boeken van onze Tanach en natuurlijk uit de hele rabbijnse literatuur. Of ik nu de Torah bestudeer of in een Mussar Va’ad aanwezig ben, ik citeer vaak de volgende rabbijnse uitspraak die op veel plaatsen voorkomt:
יֵשׁ שִׁבְעִים פָּנִים בַּתּוֹרָה – De Torah heeft zeventig gezichten/verklaringen.
Dit in aanmerking nemende, hoe moeten we de les van Rav Wolbe begrijpen? Roept hij op tot een universeel en uniek geloofspad met betrekking tot God en Gods voorzienigheid voor de Joodse gemeenschap? Na een aantal van zijn lessen in diverse werken te hebben bestudeerd, geloof ik dat niet.
Inderdaad, net zoals onze Mussar-traditie ons leert dat hoewel we allemaal dezelfde middot hebben, we die in verschillende mate hebben. Dienovereenkomstig weten we dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd dat we allemaal ons eigen ‘ziels-curriculum’ hebben. Hij stelt dit zelfs helemaal aan het begin van zijn boek Het Heilige in het Alledaagse. Ik geloof niet dat Rav Wolbe ons richting het idee leidt dat we uniform moeten zijn in onze overtuigingen. Integendeel, ik denk eerder dat hij leert dat we allemaal een deel zijn van K’lal Yisrael, ongeacht de kracht of inhoud van onze persoonlijke theologische standpunten.
Ieder van ons ervaart gilu’i / openbaring, of, als je dat liever hebt, onze ‘ah-ha’ momenten of inzichten op een andere manier. In een essay uit 1948 in Commentary Magazine beschreef filosoof Martin Buber openbaring op een manier die grote betekenis voor mij had toen ik het voor het eerst tegenkwam tijdens mijn studie op de universiteit en bij het seminarium. Commentaar leverend op openbaring schrijft Buber:
Soms hebben we een persoonlijke ervaring die verband houdt met de openbaringen zoals die openbaringen zijn opgetekend in de geschriften en zijn we in staat het pad ernaartoe te openen. We kunnen ons onverwacht bewust worden van een bepaalde waarneming in onszelf, die nog ontbrak tot op dat moment en waarvan we de oorsprong niet kunnen achterhalen.
Openbaring heeft zeker een bijzondere betekenis in de Joodse traditie (evenals in andere geloofstradities). Maar net als met alles wat we tegenkomen bij het bestuderen en naleven van onze kernleer, moeten we onthouden: “Er zijn zeventig gezichten van de Torah.”
Als ik Rav Wolbe’s commentaar op onze verzen uit Leviticus 9:23-24 lees en mij de scène bij de tent-der-samenkomsten voorstel, kan ik me gemakkelijk voorstellen dat de verschillende leden van de oude Israëlitische gemeenschap dit op hun eigen persoonlijke manier hebben ervaren. Voor mij is een belangrijke les uit Rav Wolbes werk dat, ook al ervaren en interpreteren we gebeurtenissen verschillend, we ernaar moeten streven onze plaats in K’lal Yisrael te behouden – in de collectiviteit van ons volk. Want zelfs als we de voorschriften van onze traditie op verschillende manieren zien en naleven, staan we sterker als volk wanneer we samen staan, ondanks verschillende percepties van wat we hebben ervaren.
Dit is zeker altijd al een uitdaging geweest, en zoals dat ook in onze tijd nog steeds zo is. Maar terwijl we onze reis van Pesach naar Shavuot voortzetten en ons voorbereiden om samen op de berg te staan voor Z’man Matan Toratenu – de tijd van het Geven van onze Torah – bid ik dat we een manier kunnen vinden om onze krachten te bundelen, ongeacht welke gezicht/kant (of kanten) van de Torah we zien en horen, zodat we de belofte van Verlossing en Vrijheid echt kunnen voelen en proeven op onze reis richting Pesachvolgend jaar.
TER FOCUS:
Stel je de scène voor die in onze parasha van de week wordt beschreven, en de hierboven aangehaalde verzen in het bijzonder: Welke middot sterken je in je streven om deel uit te maken van K’lal Yisrael?
Welke middot dagen je in dit opzicht uit? Hoe kun je je richten op het versterken ervan middels je studie en beoefening van Mussar?
Voor onze Torah-lezing op Shabbat Chol HaMoed Pesach keren we terug naar de nasleep van een scène uit het Exodus-verhaal dat we slechts enkele weken geleden lazen. Terwijl hij afdaalt met de stenen tafelen met Gods woorden, ontdekt Mozes het gouden kalf dat de Israëlieten onderaan de berg hadden opgericht. Hij vernietigt de stenen tafelen met daarop Gods woorden. Onze lezing voor Shabbat Chol HaMoed Pesach begint met Mozes in gesprek met God, waarin hij God smeekt Israël niet in de steek te laten. Mozes vraagt ook om een glimp van Gods Goddelijke Aanwezigheid te mogen zien, zodat hij zich veilig kan voelen bij het voortzetten van de missie waartoe God hem bij de Brandende Braamstruik heeft geroepen.
Pesach vierend in deze uitdagende tijden, en te midden van wat soms een allesomvattende duisternis lijkt, zouden ook wij graag een glimp van Gods Aanwezigheid willen opvangen. We willen graag een hint dat God met ons is, terwijl we de uitdagingen van onze tijd tegemoet treden. Als Mussar studenten zou dit ons eraan moeten herinneren om te werken aan en met de middotBitachon / vertrouwen en Emunah / geloof, terwijl we pogen die Aanwezigheid ook werkelijk te voelen. Maar net als met onze persoonlijke ziels-sterktes en -uitdagingen, is dit voor ieder van ons anders.
Tijdens Pesach in 1944 hield rabbijn Eliyahu Dessler een shmooz die is vastgelegd in zijn Michtav Me-Eliyahu, evenals in de Engelse editie, Strive for Truth. De lezing is getiteld “The Season of our Freedom” (Het Seizoen van onze Vrijheid). Hij becommentarieert de passage uit de Haggada: “Als de Heilige ons niet uit Egypte had gevoerd, zouden wij, onze kinderen en onze kleinkinderen, onderworpen zijn geweest aan de farao in Egypte.”
We kennen allemaal de passage uit onze Haggada die leert: “In elke generatie is een mens verplicht zichzelf te zien alsof hijzelf uit Egypte is vertrokken.” Als we dit naast de eerdere uitspraak plaatsen, herinneren we onszelf eraan dat de farao, althans de farao uit het verhaal dat we in deze tijd vertellen en herbeleven, er niet meer is. Niettemin heeft ieder van ons zijn eigen gevoel voor Mitzrayim / Egypte en Metzarim / Benauwde Plaatsen. Wij, en onze kinderen en kleinkinderen, voelen ons misschien niet tot slaaf gemaakt door de farao uit de oudheid. Maar we zijn nog steeds niet zo vrij als we verlangen, en onze wereld moet nog verlost worden.
Rav Dessler leert:
Alles heeft zowel een innerlijk als een uiterlijk aspect. Iemand wiens ego is afgestemd op de buitenwereld, ziet alleen de uiterlijke aspecten. In ballingschap bijvoorbeeld, ziet hij alleen een natie zonder eigen land, politiek en economisch afhankelijk van anderen.
Iemand die is afgestemd op de innerlijke waarheid ziet de fysieke feiten, maar ziet ze alleen als gevolgen. De primaire oorzaak, de ware oorzaak, is de spirituele situatie. Het is een staat van vervreemding van ons ware zelf, van slavernij aan de yetzer ha-rah. In de fysieke wereld neemt dit de gedaante aan van politieke of economische slavernij. Deze gedachte wordt verwoord in de Haggada wanneer we God danken “voor onze redding uit fysieke ballingschap en de verlossing van onze ziel uit spirituele gevangenschap.”
Toen ik deze les herlas in de dagen voor de start van ons feest, merkte ik dat de woorden van Rav Dessler op nieuwe manieren resoneerden terwijl ik reflecteerde op de complexiteit van onze tijd. We worden geconfronteerd met zowel fysieke als spirituele uitdagingen. Dit is inderdaad in elke generatie het geval geweest. Toen ik de woorden van Rav Dessler over de fysieke aspecten herlas, realiseerde ik me dat we te midden van zeer reële politieke en economische complexiteiten leven. Zijn woorden raakten me recht in mijn hart en ziel.
Toch, toen ik mezelf herinnerde aan de woorden uit de Haggada, Bechol dor va–dor – “In elke generatie is het de plicht van een mens om zichzelf te zien alsof hij uit Egypte is vertrokken”, realiseerde ik me en herinnerde ik me dat: we dit verhaal niet alleen moeten zien als een verhaal van lang geleden, maar als het onze – want we zijn nog steeds bezig Mitzrayim te verlaten. Voor mij raakten de woorden van Rav Dessler doel. Een schot in de roos!
Deze Pesach zijn zowel de fysieke als de spirituele uitdagingen maar al te reëel. Misschien is dat altijd wel waar. Toch vermoed ik dat ik niet de enige ben die het op een dieper en meer existentieel niveau ervaart. Onze studie en beoefening van Mussar, als hulpmiddelen die ons kunnen troosten en versterken, zijn nu net zo belangrijk als altijd. Laten we, terwijl we de nauwe grenzen van dit moment en waar we ons ook in onze levens bevinden, niet vergeten dat onze middot ons kunnen helpen ons evenwicht te bewaren. Om er maar een paar te noemen:
Anavah / Nederigheid
Savlanut / Geduld
Bitachon / Vertrouwen
Emunah / Geloof
Hakarat HaTov / Dankbaarheid (en letterlijker “het goede erkennen”)
Nose-a b’ol im Chaveyro / De last dragen met de ander
Gevurah / Kracht
Ometz Lev / Moed
Ieder van ons kan ongetwijfeld extra middot bedenken die relevant voor ons zijn op onze reis op dit moment. Net als Mozes willen we een glimp opvangen, een hint dat we niet alleen zijn. Laten we vooral niet vergeten: we zijn niet alleen. We hebben onze families. We hebben onze buren. We hebben onze leraren en onze medereizigers op dit Mussar-pad. En ieder van ons kan er op zijn eigen manier naar streven om een Aanwezigheid te voelen die verder gaat dan onze fysieke realiteit.
Pesach gaat over geloof en standvastigheid terwijl we verder gaan op het pad naar vrijheid!
חֲזַ֨ק וֶֽאֱמַ֜ץ – Chazzak v’ematz – Wees sterk en moedig!
TER FOCUS:
Door welke middot voel je je op dit moment versterkt?
Welke middot verdienen op dit moment meer aandacht, zodat je die meer kracht kunnen geven?
Deze shabbat eindigt op het moment dat we het Pesach-feest verwelkomen. In onze traditie staat deze shabbat bekend als Shabbat HaGadol. Rabbijn Ronald Isaacs schrijft:
De shabbat die direct voorafgaat aan Pesach wordt Shabbat HaGadol genoemd, de “Grote sjabbat.” Volgens de traditie was de 10e Nisan in het jaar van de Exodus een shabbat. Het werd beschouwd als een grote gebeurtenis, in feite een wonder, dat de Israëlieten op die dag een lam konden uitkiezen om te offeren zonder lastiggevallen te worden door hun Egyptische meesters, die hen anders zouden hebben gestenigd voor een dergelijk gedurfd gedrag.
Een andere mogelijke reden voor de naam is dat de haftara (Maleachi 3:4-24), het profetische gedeelte, spreekt over de “grote dag” van God waarop de Messias zal verschijnen. Een verrassende verklaring voor de naam van Shabbat HaGadol is dat de mensen op deze shabbat later dan normaal van de synagoge terugkwamen vanwege de ongewoon lange preek die op deze dag gebruikelijk was.
Er zijn talloze andere interpretaties van waarom deze shabbat bekendstaat als Shabbat HaGadol. Niettemin hebben we nog steeds onze wekelijkse parasha, Parasha Tzav, voor ons. In Leviticus 6:2 lezen we:
Draag Aäron en zijn zonen het volgende op: Dit is de instructie van het in-vlammen-opgaand offer: dat is wat op de brandstapel op het altaar in vlammen opgaat, de hele nacht door tot aan de ochtend, terwijl het altaarvuur gedurende die tijd brandend moet worden gehouden.
Een mogelijke manier om het vers met een Mussar-bril te lezen, kan worden afgeleid uit Midrash Sifra Vayikra, waar ons het volgende wordt geleerd:
Tzav/Gebod: Er is geen Tzav/Gebod dat een individu niet aanzet tot זירוז/zeruz, ijver: zowel ten behoeve van de huidige situatie als voor toekomstige generaties.
Als studenten van Mussar beluisteren we hierin direct de middahzerizut / enthousiasme. Ik kan me goed voorstellen dat er bij jou thuis, net als bij mij, de afgelopen dagen en weken veel zerizut is geweest: schoonmaken, chametz opruimen of verkopen, boodschappen doen, koken – en meer – allemaal ter voorbereiding op Pesach, dat dit jaar precies aan het einde van de shabbat begint. Door deze timing moeten voor velen alle voorbereidingen al vóór de shabbat zijn afgerond.
In een les over dit vers in Shiurei Chumash biedt rabbijn Shlomo Wolbe een inzicht dat hij toeschrijft aan een “wonderbaarlijk” inzicht van zijn leraar, rabbijn Yerucham Levovitz:
De offerwetten in het deel van vorige week, Parasha Wajikra, werden niet “Torah” genoemd. Echter, in het deel van deze week Tzav worden ze aangeduid als Torat Ha-Olah / het ritueel van de Olah, Torat HaShlamim / het ritueel van de Shlamim, enzovoort.
De reden hiervoor is dat de term “Torah” alleen wordt gebruikt wanneer iets in al zijn details wordt uitgelegd, zoals in Parasha Tzav, waarin alle offerwetten expliciet tot in de details worden beschreven. Dit is anders dan in Parsaha Vayikra, waar alleen algemene principes werden genoemd.
Rav Wolbe vervolgt:
Onze wijzen leren dat er 613 mitswot zijn, die een weerspiegeling zijn van de 613 ledematen van een menselijk lichaam. We moeten dit niet proberen te begrijpen als een siman, dat wil zeggen, op een symbolische manier. We moeten het eerder begrijpen volgens de letterlijke betekenis (of “zoals het is”). Bij de vorming van Adam [de mens] had de mens al alle geboden in zich. Elke ledemaat staat voor één enkel gebod. Het verschil is slechts een kwestie van k’lal (wat een algemeen principe betekent) en p’rat (wat een expliciet detail betekent). De mens vertegenwoordigt ten tijde van de yetzirato (vorming of schepping) de k’lal / het algemene geheel, terwijl de Torah de p’rat is, de expliciete details.
Rav Wolbe herleidt dit tot “Avraham Avinu z”l die zich aan de gehele Torah hield.” Maar je zou je kunnen afvragen hoe dat mogelijk is, aangezien de Thora vele generaties later op de berg Sinaï aan Mozes en Israël werd gegeven. Rav Wolbe beantwoordt deze vraag door te stellen dat Avraham Avinu “het me-atzmo [de Torah] vanuit zijn innerlijk kende.”
Rav Wolbes concept van me-atzmo is een belangrijk thema in zijn lessen. In zijn cursus over Rav Wolbes Alei Shur, een paar jaar geleden, besteedde onze leraar rabbijn Avi Fertig veel tijd aan het uitleggen van de betekenis van me-atzmo aan de aanwezigen in de klas, opdat zij het konden begrijpen. Avi zei toen: “Alleen hier op aarde en in ons lichaam kunnen we me-atzmo leven – vanuit onszelf – onafhankelijk leven.”
In zijn les in Shiurei Chumash citeert Rav Wolbe een Midrash ter ondersteuning van de stelling dat Avraham Avinu de Torah me-atzmo leerde:
In Midrash Bereishit Rabba 95:3 wordt de vraag gesteld: Waar heeft Abraham de Torah geleerd? . . . Rabbijn Levi zei:
מֵעַצְמוֹ לָמַד תּוֹרָה – me-atzmo lamad Torah – Hij leerde de Torah uit zichzelf (of “van zichzelf”).
Rav Wolbe vervolgt door te leren:
Avraham Avinu schreef Sefer HaYetzirah (het Boek van de Schepping), en als zodanig kende hij de geheimen van de schepping van de mens. Hij kende dus de hele Torah. Dit is werkelijk Torah, Torat ha-Adam, de Torah van de mensheid. Wat een prachtig inzicht!
We zouden dit kunnen verbinden met een leerstelling waarvan ik zeker weet dat velen van ons die kennen. Er wordt geleerd:
Een foetus wordt de volledige Torah geleerd terwijl hij in de baarmoeder zit, zoals er staat: “En God onderwees mij en zei tegen mij: Laat je hart zich aan Mijn woorden vastklampen; neem Mijn geboden in acht en leef” (Spreuken 4:4).
Kort daarna, in dezelfde Talmoedische passage, staat:
Zodra de foetus in het luchtruim van de wereld verschijnt, komt er een engel die hem op zijn mond tikt, waardoor hij de volledige Torah vergeet… wat betekent dat wanneer iemand ter wereld komt, hij onmiddellijk vatbaar is voor zonde vanwege het verlies van Torah-kennis.
We zouden kunnen zeggen dat het leven draait om het claimen en herwinnen van wat eigenlijk al van ons is, namelijk de Torah, de wijsheid waarmee we ons leven in deze wereld zouden moeten leiden. Nu Pesach nadert, krijgen we extra impulsen en mogelijkheden om ons bezig te houden met de Torah, evenals met onze rituelen en gebruiken, zodat we de plaats van de Torah en de lessen van onze traditie in ons leven kunnen verdiepen. Mogen de komende dagen ook de plaats van de Torah in onze zielen verdiepen.
Een laatste gedachte: onze Hagada leert ons dat het aan ieder van ons is om onszelf te zien als iemand die uit Egypte is vertrokken. Voor ieder van ons, op onze eigen manier, is er een mitzrayim / Egypte, een benauwende / vrijheidsbeperkende plek die ons uitdaagt. Laten we, nu we dit jaar op reis gaan naar de vrijheid, dit heel persoonlijk opvatten. Laten we het, met de woorden van Rav Wolbe, me-atzmo ervaren– vanuit en in onszelf – voor ons persoonlijke gevoel van verlossing en een groter bewustzijn van de rol die we allen moeten spelen in de verlossing van onze wereld.
Shabbat sjalom en Chag sameach!
TER FOCUS:
Hoe kun je dit jaar Pesach vieren met het idee van me-atzmo – vanuit en voor jezelf?
Welke middot kan je gebruiken om de ervaring van de reis uit Egypte dit jaar betekenisvoller en verheffender te maken?
Beha’alotecha
/in Midot, Parasha /door Henri VogelZoals ik een paar jaar geleden schreef, zie ik Sefer B’midbar als het verhaal van de ongeveer 40 jaar dat onze Israëlitische voorouders in de woestijn zwierven op weg naar het Beloofde Land. Onnodig te zeggen dat, en Sefer B’midbar bevestigt dit, onze voorouders leefden in gecompliceerde tijden tijdens hun reis. In voorgaande jaren heb ik naar delen van B’midbar verwezen als parasja kvetch, want week na week lezen we over de ene uitdagende episode na de andere en het klagen van de kinderen van Israël over hun lot in het leven. Zo is het ook deze week!
Numeri 11 begint met:
וַיְהִ֤י הָעָם֙ כְּמִתְאֹנְנִ֔ים רַ֖ע בְּאׇזְנֵ֣י יְהֹוָ֑ה וַיִּשְׁמַ֤ע יְהֹוָה֙
וַיִּ֣חַר אַפּ֔וֹ וַתִּבְעַר־בָּם֙ אֵ֣שׁ יְהֹוָ֔ה וַתֹּאכַל בִּקְצֵ֥ה הַמַּחֲנֶֽה׃
Toen het volk het liet voorkomen alsof men zich te beklagen had, hetgeen door de Eeuwige slecht werd opgenomen en de Eeuwige dit hoorde, ontstak hij in laaiende woede en een vuur van de Eeuwige brak onder hen uit, dat aan de rand van de legerplaats vernielingen aanrichtte.
En slechts een paar verzen later lezen we:
זָכַרְנוּ֙ אֶת־הַדָּגָ֔ה אֲשֶׁר־נֹאכַ֥ל בְּמִצְרַ֖יִם חִנָּ֑ם אֵ֣ת הַקִּשּׁוּאִ֗ים
וְאֵת֙ הָֽאֲבַטִּחִ֔ים וְאֶת־הֶחָצִ֥יר וְאֶת־הַבְּצָלִ֖ים וְאֶת־הַשּׁוּמִֽים׃
Wij denken terug aan de vis, die we in Egypte voor niets konden eten, aan de augurken en de watermeloenen, aan de prei, de uien en de knoflook.
Wie onder ons heeft nog nooit geklaagd over een menu?!?! Natuurlijk, onze ba’alei Mussar begeleiden ons om dit vanaf een hoger niveau te bekijken, het spirituele niveau!
In Darchei Mussar verklaart Rabbi Ya’akov Neiman dat we kunnen leren van dor ha-midbar / de woestijngeneratie dat “iedereen zijn eigen niveau van profetisch begrip bereikt, en toch kunnen ze plotseling uitroepen dat ze iets missen – misschien een beetje ui, een plakje watermeloen of knoflook”, zoals we in ons bovenstaande vers lezen. Hij gaat verder door uit te leggen dat “wanneer mensen een hoger madreigah / spiritueel niveau bereiken, ze in staat zullen zijn om alles te vergeten doelend op fysieke verlangens en begeerten en domweg de ui missen.” Toch, zoals hij opmerkt, zijn wij mensen allemaal onderhevig aan het vergeten van de wonderen die we hebben meegemaakt, en vallen dan van het spirituele niveau dat we hebben bereikt. Inderdaad, hij merkt daarbij op dat dit zelfs gebeurde met profeten in het oude Israël.
Zoals we weten van onze studie en het beoefenen van Mussar, is het een voortdurend opklimmen richting kedushah / heiligheid en shleymut / volledigheid. Wanneer we struikelen en een stap achteruit doen, moeten we onze middot en kavannah / bedoeling aanspreken om weer te kunnen stijgen.
Een andere lens hierop is te vinden in Ohr HaTzafun, de lessen van Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka. In zijn lessen over Sefer B’midbar, in een sectie met de ondertitel “Spiritueel verlangen en de verstoring ervan”, leert hij:
Er staat in de Torah geschreven dat de Israëlieten in de woestijn geen voldoening vonden in het eten van manna en klaagden: “Onze ziel is verzadigd van dit verrotte brood.” (Numeri 21:5) Nog eerder beweerden ze: “Wie zal ons met vlees voeden? Wij herinneren ons de vis die wij in Egypte voor niets konden eten. De augurken, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. Maar nu drogen we uit, niets van dit alles, alleen maar manna komt ons onder de ogen.” (Numeri 11:4-6)
De Alter gaat verder: “Dit is zeer raadselachtig. We hebben het tenslotte over dor ha-midbar / de generatie van de woestijn. Het was een generatie die ‘helemaal vol begrip was’.” Hij citeert een Midrasj waarin onze wijzen vol verwondering uitroepen:
Dit was een generatie die alle wonderen en gebeurtenissen in Egypte zag! Een generatie die het splijten van de Rode Zee zag en de hoogste niveaus bereikte… Een generatie die de Torah van Sinaï ontving, die “de stem van God uit het vuur hoorde spreken.” (Deuteronomium 4:33)
Na alles wat ze hebben meegemaakt, hoe was het mogelijk dat ze zich concentreerden op hun verlangen om vlees te eten en verlangden naar meloenen, sjalotten en uien? We zouden zoiets immers niet geloven over een rabbijn in Israël, laat staan van een genie en een rechtvaardig persoon. Dus hoe is het denkbaar dat die generatie zo’n gedegradeerde staat bereikte?
Dit doet denken aan een passage in een hedendaagse Siddur uit de late 20e eeuw waarin Rabbi Chaim Stern schreef:
De dagen gaan voorbij en de jaren verdwijnen, en wij lopen blind tussen de wonderen. God, vul onze ogen met het zien en onze geest met kennis; laat er momenten zijn waarop Uw Aanwezigheid, als een bliksemflits, de duisternis waarin wij wandelen verlicht. Help ons te zien, waar wij ook kijken, dat de struik onverteerd brandt. En wij, klei aangeraakt door God, naar heiligheid zullen reiken en vol verwondering uitroepen: Hoe vol ontzag is deze plaats, en wij wisten het niet!
Terugkerend naar de leer van de Alter van Slabodka, vervolgt hij:
Manna was een heel bijzonder voedsel, en ze proefden verschillende smaken ervan. Zoals Rashi zegt: “De smaak varieerde voor degenen die het maalden, degenen die het kookten en degenen die het bakten”, en zoals de Torah zegt: “Ze maalden het in molens of stampten het fijn met een vijzel, en ze kookten het tot kruimels en maakten er koeken van.” (Numeri 11:8)… Welk kwaad kenden ze eraan toe dat hun ziel erdoor verzwolgen werd, en waarom verlangden ze naar eenvoudige, fysieke voedingsmiddelen?
Verwijzend naar een van zijn eerdere lessen, brengt de Alter ons terug naar de focus op hoe onze gedachten, woorden en daden bedoeld zijn om verder te reiken dan het eenvoudige en fysieke niveau terwijl we hoger reiken in onze Avodat HaShem / Dienst aan de Heilige:
We hebben al gezegd dat er in werkelijkheid geen fysieke dingen in de wereld zijn, maar dat we ze gaan begrijpen door onze daden. Zoals het gezegde gaat: “De Eeuwige stichtte de aarde middels wijsheid.” (Spreuken 3:19); en zoals we in Job lezen: “Waar kan wijsheid gevonden worden; Waar is de bron van begrip?” (Job 28:12) Het is aan ons in het oog te houden dat alle realiteit de wijsheid van de Eeuwige is en de basis vormt van spirituele concepten. Als een persoon een hoger spiritueel niveau bereikt, transformeert hij al zijn fysieke daden richting de dienst van de Eeuwige, dan is het brood dat ze eten als een offer aan God; en de tafel waaraan ze dineren is als een altaar.
Zoals beide ba’alei Mussar ons leren, kunnen en moeten we leren van dor ha-midbar, onze voorouders in de woestijn. Ook wij worden geconfronteerd met uitdagingen. Ook wij leven in een tijd waarin we ons soms voelen alsof we in een midbar zwerven. In onze tijd worden we ook geconfronteerd met verdeeldheid en klachten.
Zoals we leren uit onze Mussar-traditie, en met name van Rabbi Shlomo Wolbe, is het onze plicht om verder te kijken dan de eenvoudige gebeurtenissen en uitdagingen van ons leven en onze tijd. We moeten ons bezighouden met hitlamdut, terwijl we onszelf afvragen: wat kan ik hiervan leren? Hoe kunnen mijn woorden, gedachten, daden en handelingen – evenals de wereld om me heen mij hoger leiden in mijn streven naar kedushah?
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Naso
/in Midot, Parasha /door Henri VogelDe Torah-lezing van deze week, Parasha Naso, is het langste gedeelte van het hele jaar. De parasha raakt aan een ware bonte mengeling van onderwerpen.
In Numeri 7:1 lezen we:
וַיְהִ֡י בְּיוֹם֩ כַּלּ֨וֹת מֹשֶׁ֜ה לְהָקִ֣ים אֶת־הַמִּשְׁכָּ֗ן וַיִּמְשַׁ֨ח אֹת֜וֹ וַיְקַדֵּ֤שׁ אֹתוֹ֙ וְאֶת־כׇּל־כֵּלָ֔יו
וְאֶת־הַמִּזְבֵּ֖חַ וְאֶת־כׇּל־כֵּלָ֑יו וַיִּמְשָׁחֵ֖ם וַיְקַדֵּ֥שׁ אֹתָֽם׃
Op de dag dat Mozes klaar was met het opzetten van de “Woning”, zalfde hij deze en gaf aan alle erbij horende voorwerpen wijding, evenals aan het altaar en aan alle gerei dat daarbij behoort en toen hij ze had gezalfd en gewijd…
Ik zou niet verbaasd zijn als sommigen zeggen: “Ho even!?!? Hebben we dat niet al in Exodus gelezen?” Inderdaad, dat hebben we wel degelijk. De laatste hoofdstukken van Exodus, hoofdstukken 36-40, beschrijven het eigenlijke werk van het oprichten van de Mishkan. Toch lijkt hier, aan het begin van ons gedeelte, de vertelling van de Torah een stap terug in de tijd te doen. Rashi, die commentaar levert op ons vers, zegt: “Bezalel en Ohaliab en alle mannen met een wijs hart maakten de Tabernakel (zoals we in Exodus 36:1 lezen), maar hier schrijft de Schrift het werk toe aan Mozes.”
Degenen die de commentaren van Rashi hebben bestudeerd, weten dat het bestuderen van Rashi een beetje lijkt op de televisiequiz Jeopardy. Rashi geeft antwoorden, maar we moeten onszelf afvragen: “Mah kasheh l’Rashi“, wat ik losjes zal vertalen als “welk probleem behandelt Rashi?” Hij gaat verder door de vraag te beantwoorden: “Waarom schrijft de Torah het werk toe aan Mozes?”, wanneer we uit Exodus weten dat anderen het grootste deel van het eigenlijke werk hebben gedaan? Rashi leert:
Omdat Mozes zich volledig aan het werk van de bouw van de Mishkan wijdde, letterlijk – om te zien dat de vorm van elk voorwerp precies was zoals God hem op de berg had getoond – zodat hij, Mozes, de arbeiders kon laten zien hoe het gemaakt moest worden. En Mozes maakte geen enkele fout op geen enkele manier.
We vinden een soortgelijk geval bij David, omdat hij zich wijdde aan de bouw van de Heilige Tempel – zoals gezegd wordt (Psalmen 132:1-5): “Eeuwige, gedenk David, en al zijn lijden: Hoe hij aan de Eeuwige zwoer… Ik zal mijn ogen geen slaap geven… totdat ik een plaats voor de Heer vind…”, daarom wordt het naar hem genoemd, zoals gezegd wordt (1 Koningen 12:16): “Zie nu uw eigen huis, David” (gebaseerd op Midrasj Tanchuma, Naso 13).
Natuurlijk weten we dat David de Tempel niet zelf heeft gebouwd. Het was hem verboden om dat te doen. Het was zijn zoon en opvolger, Salomo, die het eigenlijke werk deed.
In Da’at Torah neemt Rabbi Yerucham Levovitz ons vers en Rashi’s interpretatie op om ons een belangrijke Mussar-les te leren. Hij verwijst naar een passage in Talmoed Menachot 29a:12.
Er wordt in een baraita onderwezen: Rabbi Yosei, zoon van Rabbi Jehuda, zegt: Een Ark van vuur, en een Tafel van vuur, en een Menora van vuur daalden neer uit de Hemelen, en Mozes zag hun vorm en maakte de vaten voor de Tabernakel naar hun gelijkenis. Zoals gezegd staat na het bevel om deze voorwerpen te maken: “En zie nu toe en maak het volgens hun modellen, die je op de Berg getoond zijn.” (Exodus 25:40).
In verband hiermee citeert Rav Yerucham Jeremia 1:10-11:
Het woord van GOD kwam tot mij:
Wat ziet u, Jeremia?
Ik antwoordde: Ik zie een tak van een amandelboom.
GOD zei tot mij: U hebt het goed gezien,
Want Ik waak erover om Mijn woord te laten geschieden.
Rav Yerucham verheft Gods woorden tot de profeet, הֵיטַ֣בְתָּ לִרְא֑וֹת – heytivta lir’ot – “u hebt het correct gezien.” Hij vergelijkt dit met een persoon die ’s nachts een droom heeft waarin hij de tak van een amandelboom ziet. Ze ontwaken dan ’s morgens en zien precies wat ze ’s nachts droomden. Hij leert:
Het is aan ons om te onderkennen en te geloven dat alle fysieke werkelijkheden die we in onze wereld waarnemen, het resultaat en de producten zijn van onze spiritualiteit. Als gevolg daarvan komen ze tot stand. Wanneer datgene wat we spiritueel waarnemen, gemanifesteerd en gekleed is in materiële werkelijkheid, is er een chiyut / vitaliteit, die zo lang standhoudt als het duurt. Wij moeten ernaar streven om de spirituele dimensies binnen onze fysieke realiteit te zien, ze tot één te verenigen, het spirituele met het fysieke.
Dit kan een beetje lastig te begrijpen zijn, dus Rav Yerucham trekt een analogie met het lichaam van een mens. Hij stelt dat
Het menselijk lichaam dat, met al zijn fysieke en chiyut / vitaliteit, afkomstig is van de spirituele werkelijkheid die het tot stand brengt. Maar die spiritualiteit is bekleed met het fysieke, namelijk het lichaam. En het lichaam is werkelijk fysiek, want het lichaam is het bestaan dat vorm geeft aan de geest. En de geest nefesh / ziel is ingebed in het lichaam.
Rav Yerucham vervolgt door te zeggen dat “dat het geval is met alle fysieke dingen. De ruchaniyut / spiritualiteit van een fysieke realiteit wordt gemanifesteerd in zijn nefesh / ziel. “De oude filosofen redeneerden dat de mazalot / constellaties n’fashot / zielen hadden.” Hij citeert dan Rambam die leert:
De hemelse sfeer is begiftigd met een ziel, en dat zal redelijk lijken voor allen die er voldoende over nadenken; maar bij de eerste gedachten kunnen ze het onbegrijpelijk of zelfs verwerpelijk vinden; omdat ze ten onrechte aannemen dat wanneer we een ziel toekennen aan de hemelse sferen, we iets bedoelen als de ziel van de mens, of die van een ezel of os. We bedoelen alleen te zeggen dat de voortbeweging van een hemellichaam ons ongetwijfeld ertoe brengt een inherent principe aan te nemen waardoor het beweegt; en dit principe moet zeker een ziel zijn.
Rav Yerucham’s volledige les gaat nog veel verder. De vraag kan worden gesteld: wat betekent dit voor ons in onze tijd en voor onze Mussar-reis? Wat mij betreft, zie ik verschillende mogelijke antwoorden en toepassingen zoals ze verband houden met ons werk met onze middot. Om te beginnen kunnen we naar onze wereld, onze lichamen en onze levens kijken en onthouden dat we, in onze zoektocht naar begrip, een houding van anavah / nederigheid moeten bewaren, want het ligt niet binnen ons vermogen om Gods werk en ons gecompliceerde universum volledig te begrijpen.
Een tweede benadering komt voort uit zijn vertrouwen op de les van Rambam, waarin Maimonides aandringt op hitbonnenut / diepgaande reflectie en niet op louter oppervlakkige pogingen om onze realiteiten te begrijpen. Dit vraagt opnieuw om anavah, zelfs als ik geloof dat het ook zerizut / ijver vraagt om actief te proberen ons leven en onze wereld te begrijpen.
Een derde lens suggereert mij dat we kavod / eer in gedachten houden: hetzij kavod voor de Schepper, of kavod voor de Schepping, inclusief alles wat we zien. Kunnen we ons best doen om ons de nefesh en chiyut / vitaliteit in te beelden in alles wat we zien in de wereld om ons heen? Het betekent ook dat we ons bewust moeten zijn van kavod in relatie tot ons eigen lichaam en onze ziel.
En dit is slechts een begin. Ieder van ons kan en moet nadenken (middels hitbonnenut) over alles wat deel uitmaakt van ons bestaan in deze uitgestrekte en wonderbaarlijke wereld. Zeker iets om over na te denken terwijl we Shabbat Naso verwelkomen!
VOOR FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
B’midbar
/in Midot, Parasha /door Henri VogelDeze week openen we het vierde van de vijf boeken van Mozes, Sefer B’midbar. Het gedeelte van deze week gaat grotendeels over de telling van de Israëlieten in de woestijn. Dit is slechts de eerste telling die in Sefer B’midbar wordt beschreven, vandaar de Engelse naam voor ons boek, “Numeri”. Zowel het boek als ons gedeelte openen met het vers:
וַיְדַבֵּ֨ר יְהֹוָ֧ה אֶל־מֹשֶׁ֛ה בְּמִדְבַּ֥ר סִינַ֖י בְּאֹ֣הֶל מוֹעֵ֑ד
בְּאֶחָד֩ לַחֹ֨דֶשׁ הַשֵּׁנִ֜י בַּשָּׁנָ֣ה הַשֵּׁנִ֗ית לְצֵאתָ֛ם מֵאֶ֥רֶץ מִצְרַ֖יִם לֵאמֹֽר׃
De Eeuwige sprak tot Mozes in de woestijn Sinai in de tent der samenkomsten, op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, zeggende… (Numeri 1:1)
In Darchei Mussar citeert Rabbi Ya’akov Neiman een midrasj over dit openingsvers van onze lezing:
Waarom staat er in de tekst “b’midbar Sinaï?” De midrasj legt uit dat de Torah vanuit drie bronnen aan onze wijzen wordt gegeven: Vuur, Water en Midbar / de woestijn.
Rav Neiman gaat verder in op dit midrasj-fundament:
Het is aan ons om deze kwestie te verduidelijken: B’midbar / in de woestijn – Als iemand begrijpt dat hij zich in een midbar / woestijn (of wildernis) bevindt, waar hij niemand heeft op wie hij kan rekenen (of “vertrouwen”); noch weet hij van wie hij ezra / hulp kan krijgen; dan moet al het bitachon / vertrouwen van die persoon gericht zijn op de Heilige. De Torah werd aan Israël gegeven als een matanah / geschenk, precies zoals we zeggen in het Ahavah Rabbah gebed:
בַּעֲבוּר אֲבוֹתֵֽינוּ שֶׁבָּטְ֒חוּ בְךָ וַתְּ֒לַמְּ֒דֵם חֻקֵּי חַיִּים
. . . ter wille van onze voorouders die op U vertrouwden,
en aan wie U de levensregels leerde.
Hieruit leiden we een belangrijk fundamenteel principe af, namelijk dat de middah Bitachon ons tot inzicht in de Torah brengt.
Hij gebruikt dit vervolgens als een analogie voor hoe we Torah, verwerven, door het volgende aan ons te leren:
Ik heb hiervoor een verklaring gegeven: als iemand een aanzienlijke hoeveelheid tijd doorbrengt in de nabijheid van een adam gadol v’chacham / iemand met grote wijsheid, wordt hij beschouwd alsof hij regelmatig aan diens tafel zit. In de loop van de tijd eten ze aan de tafel van de wijze persoon; en horen ze hun lessen, telkens weer met woorden van wijsheid.
Dit zou vergeleken kunnen worden met B’nei Yisrael, de Kinderen van Israël, die veertig jaar lang verbonden waren aan de “tafel” van de Heilige in de woestijn, gedurende welke tijd ze de hele Torah van de Heilige hoorden.
Iedereen hoorde het op zijn/haar madreigah / niveau, gebaseerd op de mate waarin hij/zij in staat was op God te vertrouwen. Dit is wat het betekent: “van degenen die aan tafel eten”, wat betekent: degenen die wijsheid horen van de Heilige.
Rav Neiman keert vervolgens terug naar de oorspronkelijke midrasj-passage waaruit de bovenstaande les is overgenomen, en waarin we verder leren:
“De Eeuwige sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï” – dat wil zeggen dat iedereen die zich niet als een ‘woestijn’ gedraagt, benaderbaar door allen, niet in staat is wijsheid en de Torah te verwerven. Daarom staat er: “In de woestijn van Sinaï [Numeri 1:1].”
Hij citeert een les van Rabbi Yosef Rosovitzki van de Ohr Yisrael Yeshivah in Petach Tikvah, die zijn leer baseert op Avot 6:6: “Groter is het Torah-leren dan het priesterschap; en het is groter dan het koningschap, want het koningschap wordt verworven in dertig stadia; en het priesterschap wordt verworven in vierentwintig; maar de Thora wordt verworven in achtenveertig stadia.”
Rav Rosovitzki brengt specifiek de middot “van anavah / nederigheid, ohev et ha-bri’yot / het liefhebben van je medemensen, en nose’a b’ol im chaveyro / het mede dragen van de last met je medemens als de middot waarmee de Torah wordt verworven naar voren.” Rav Neiman vervolgt:
We moeten begrijpen dat het tegenovergestelde van deze middot, zoals ga’avah / trots (of “arrogantie”), of het niet liefhebben van je medemensen, tot gevolg heeft dat een persoon het gevoel heeft dat hij/zij alles wat hij/zij heeft helemaal zelf heeft verworven.
Diegene die zich op deze manier gedraagt, schaadt en maakt de wereld chaotisch. Zo iemand zal het moeilijk vinden om van zijn of haar medemens te houden, omdat hij of zij het gevoel heeft dat alleen hij of zij verantwoordelijk is voor wat hij of zij heeft. Dit verhindert dat hij of zij een band met de ander opbouwt en daardoor niet in staat is de mitswa te vervullen: “Heb uw naaste lief als uzelf” (Leviticus 19:18).
Dit is wat de Midrasj bedoelt wanneer ze leert: “Wie zich niet als een wildernis gedraagt, toegankelijk voor iedereen, kan geen wijsheid en de Torah verwerven.”
Laten we in dit verband een les van onze leraar, Alan Morinis, in herinnering roepen. In Van Hoofd tot Hart schrijft Alan:
Een ware anav / nederige persoon erkent zijn of haar gaven en prestaties, maar gaat er niet prat op. Een feit is slechts een feit; waarom zou het een bron van trots zijn? Zelfs als we weten dat we iets groots hebben gedaan, zouden we ons moeten afvragen: wat was de bron van die grootsheid? Je hoeft niet diep te graven om te ontdekken dat er nooit een tastbare basis is voor het nastreven van eer, en zeker niet voor het beschouwen van jezelf als op de een of andere manier beter dan anderen.
Deze anavah brengt ons terug bij de les van Rav Neiman:
Om de Torah voor onszelf te verwerven, moeten we onszelf maken als de midbar, als de wildernis, door ons egogevoel op te geven en onze bezittingen te negeren, om ons voor te bereiden op het verkrijgen van alle middot waardoor de Torah wordt verworven, zoals uitgelegd in Avot 6:6.
Wanneer we beginnen met het lezen van Sefer B’midbar, weten we dat we week na week verschillende episodes zullen lezen uit het leven van onze voorouders tijdens hun reis door de wildernis, bijna veertig jaar lang. Elke week presenteert het lezen ervan één of meer uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, net zoals wij elke week verschillende uitdagingen in ons leven en in onze tijd tegenkomen. Beginnen met een houding van nederigheid kan helpen, omdat we in het oog moeten houden dat we niet voorbestemd zijn om alle obstakels in het leven alleen te trotseren, noch alle zegeningen ervan te oogsten. En hiermee kunnen we pogen een grotere mate van Bitachon te bereiken. Mogen onze middot de instrumenten blijven die we gebruiken op onze reis naar de mate van shlemut / heelheid die binnen ons vermogen ligt om te bereiken.
VOOR FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Behar-Bechukkotai
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasja Behar-Bechukkotai – Leviticus 25:1 – 27:34
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze sjabbat sluiten we de lezing van dit jaar van Sefer Wajikra – het boek Leviticus – af met wederom een dubbele portie. Onze reis door de wetten van heiligheid en heilige rituelen sluit dit boek af, waarna we ons vervolgens gaan richten op Sefer Bamidbar – het boek Numeri.
Leviticus hoofdstuk 25 introduceert een aantal zeer belangrijke concepten. Deze concepten sluiten aan bij wat we tot nu toe in het boek hebben gelezen. Samen proberen ze ons te leren hoe we onszelf, ons leven, onze woorden en daden kunnen verheffen tot steeds hogere niveaus van kedushah / heiligheid. In Leviticus 25:17 lezen we een vers dat net zo goed in de litanie van mitswot in Leviticus hoofdstuk 19 had kunnen staan, die we kennen als de ‘Heiligheidscode‘. Als je dat hoofdstuk zorgvuldig leest, zie je dat in ons vers een aantal lessen terugkomen. Ons is geboden:
וְלֹ֤א תוֹנוּ֙ אִ֣ישׁ אֶת־עֲמִית֔וֹ וְיָרֵ֖אתָ מֵ־אֱלֹהֶ֑יךָ כִּ֛י אֲנִ֥י יְהֹוָ֖ה אֱלֹהֵיכֶֽם׃
Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben jouw God.
Deze mitswa lijkt vooral relevant in onze tijd. Het is ook door de eeuwen heen van belang geweest. Als we het door een Mussar-lens bekijken, vinden we een aantal toepassingen van deze fundamentele les. In Orchot Tzaddikim, hoofdstuk 8, wordt ons geleerd:
Iedereen die zijn medemens pijn doet, overtreedt een verbod, zoals er staat: “En gij zult elkaar geen onrecht aandoen, maar ge zult de Eeuwige vrezen” (Lev. 25:17).
De zin “gij zult elkaar geen onrecht aandoen” heeft betrekking op het onrecht aandoen met woorden (Talmoed Baba Metzia 58b). Onze rabbijnen, hun gedachtenis zij tot zegen, zeiden: “Alle poorten zijn gesloten voor het aanhoren van beschuldigingen tegen de berouwvolle, behalve de poort van het onrecht voor het aandoen van onrecht aan een mede-Jood” (Ibid. 59a). Daarom moet men er zeer voorzichtig mee zijn om zijn medemens op geen enkele manier pijn te doen – niet door daden en niet door woorden.
Sommige vertalingen geven het woord “medemens” in de tekst weer als iemands “mede-Jood”. Slechts een paar alinea’s later in Orchot Tzaddikim wordt ons echter geleerd dat het hier niet alleen gaat om het niet onrechtvaardig behandelen van mede-Joden:
“Gij zult uw medemens niet behandelen zoals een schuldeiser doet” (Exodus 22:24), wat betekent dat u de lener geen pijn mag aandoen. En de uitlener dient zelfs te vermijden de lener erop aan te spreken wanneer hij weet dat de lener geen geld heeft om de lening terug te betalen (Baba Metzia 15), want de schuldeiser pijnigt de schuldenaar met dit soort gedrag.
En we zijn gewaarschuwd om de eigenschap wreedheid uit onze ziel te verwijderen, zoals geschreven staat: “Gij zult geen weduwe of wees kwellen” (Exodus 22:21), en er staat ook geschreven: “Gij zult elkaar geen onrecht aandoen en gij zult uw God vrezen” (Lev. 25:17).
Ons wordt geboden de armen hun onderpand terug te geven, zoals geschreven staat: “Als u het kleed van de arme als onderpand neemt, moet u het hun teruggeven voordat de zon ondergaat” (Exodus 22:25), zoals er staat: “En wanneer een ander tot mij roept, zal ik luisteren, want ik ben genadig.” Evenzo staat er (Exodus 22:20): “En u zult een vreemdeling geen onrecht aandoen of onderdrukken.”
In Sha’arei Teshuvah tilt Rabbeinu Yonah Gerondi dit principe naar een nog strenger en hoger niveau en leert:
Iemand die een weduwe of wees kwelt en pijn doet – of het nu door diefstal, bedrog, schande of welke vorm van pijn dan ook is – is strafbaar met de dood, door toedoen van de hemel.
. . . Er staat geschreven (Exodus 22:21-23): “U mag geen weduwe of wees mishandelen. Als u hen onderdrukt, zal Ik hun geroep verhoren zodra zij tot Mij roepen. En Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden… Wie een ander pijn doet, overtreedt een negatief gebod – zoals er staat (Leviticus 25:17): “Men mag zijn naaste niet onderdrukken.”
Zeker, het begrip verbaal onrecht heeft een belangrijke rol gespeeld in de manier waarop commentatoren door de eeuwen heen het vers hebben geïnterpreteerd, gebaseerd op Baba Metzia. Als we erover nadenken, worden we in deze verdeelde en uitdagende tijden omringd door te veel voorbeelden van verbaal onrecht. Zoals zo vaak het geval is met verbaal onrecht, kunnen we overvloedige inspiratie en leiding vinden bij rabbijn Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim. In zijn werk, Sefer Sh’mirat HaLashon, leert hij:
In Leviticus 19 wordt ons geleerd: “Ga niet roddelen onder uw volk” (Leviticus 19:17), “U moet uw naaste zeker terechtwijzen en niet omwille van hen zonde dragen.” Verderop, in Leviticus 25:17, wordt ons geleerd: “Doe elkaar geen onrecht aan”, wat betrekking heeft op verbaal onrecht, wat ook onder de categorie kwaadspreken valt.
Zouden we de machthebbers in onze tijd kunnen doordringen van het grote belang van deze lessen en hen helpen inzien hoe giftig een groot deel van het publieke debat tegenwoordig is? Dit zou inderdaad een prioriteit voor ieder van ons moeten zijn.
Maar terwijl we nadenken over deze les uit onze gemeenschap en de lessen van onze commentatoren, zouden we allemaal eerst onze eigen woorden, daden en daden moeten onderzoeken. Onze studie en beoefening van Mussar zouden ongetwijfeld een impact moeten hebben op de mensen om ons heen en de wereld daarbuiten. Toch weten we als studenten van Mussar dat we bij onszelf moeten beginnen.
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Emor
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasja Emor – Leviticus 21:1-24:23
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze week richten we ons op de laatste reeks parsjiot in Sefer Vayikra. Hoewel de inhoud zich grotendeels richt op Kedushah / Heiligheid, richt de inhoud zich meer op de aspecten van het leven van Kedushah die we wellicht nauwer verbonden achten met het leven dat we vandaag de dag leiden. In tegenstelling tot de sterke nadruk op korbanot / offergaven in de eerste helft van het boek. Een belangrijk aandachtspunt in de portie van deze week, in hoofdstuk 23, is bijvoorbeeld de heilige tijd, zoals het hoofdstuk ons leert over de kalender van het oude Israël. In de portie van volgende week lezen we over hoe we moeten omgaan met het land en degenen die voor ons werken.
In Shiurei Chumash Vayikra merkt rabbijn Shlomo Wolbe op dat,
nadat de Torah zaken van de Kavod van het priesterschap, de Kavod van Avodah / Goddelijke Dienst en de Kavod van de offers zijn behandeld, het onderwerp van de Kavod voor de Hemel en het verbod op chillul haShem / ontheiliging van Gods Naam worden behandeld, wat de strengste vorm van aveirot is.
We vinden hiervan een voorbeeld in Leviticus 22:32, waarin ons wordt geleerd:
וְלֹ֤א תְחַלְּלוּ֙ אֶת־שֵׁ֣ם קׇדְשִׁ֔י וְנִ֨קְדַּשְׁתִּ֔י בְּת֖וֹךְ בְּנֵ֣י יִשְׂרָאֵ֑ל אֲנִ֥י יְהֹוָ֖ה מְקַדִּשְׁכֶֽם׃
Je zult Mijn heilige Naam niet ontheiligen, opdat Ik geheiligd word te midden van het volk Israël – Ik, de Eeuwige die jullie heiligt.
Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, geeft in zijn commentaar op deze mitswa inzicht in dit concept van chillul haShem / de ontheiliging van Gods Heilige Naam. In Beyt Kelm Vayikra begint de Alter met het citeren van Spreuken 16:6,
בְּחֶ֣סֶד וֶ֭אֱמֶת יְכֻפַּ֣ר עָוֺ֑ן וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃
ongerechtigheid wordt verzoend door loyaliteit en trouw. En het kwaad wordt vermeden door angst/eerbied voor de Eeuwige.
Hij verweeft er ook een commentaar van Rabbeinu Yonah Gerondi in, die in zijn commentaar op hetzelfde vers uit onze passage leert:
Er is een ernstige ongerechtigheid – en dat is de ongerechtigheid van chillul haShem, de ontheiliging van Gods naam, die teshuvah / berouw en yissurin / kwellingen opschorten, maar alleen de dood volledig vergeeft, zoals staat in Jesaja 22:14: “Deze ongerechtigheid zal u nooit vergeven worden totdat u sterft.”
Wanneer iemand echter moeite doet om emet / waarheid te ondersteunen en dit volhoudt, zichzelf laat opwinden door de woorden ervan; het licht van de waarheid presenteert voor de ogen van andere mensen; de handen van anshei emet / mensen van de waarheid versterkt; en hun hoofden hoog houdt terwijl de kringen van onwaarheid worden verkleind… Zie, dit zijn de wegen van Kiddush haShem / de heiliging van Gods naam, van het geven van majesteit en schoonheid aan Gods geloof en aanbidding in de wereld, kracht en pracht aan de heiligheid van Gods Torah.
Men moet ernaar streven hun daden die dienen om God te heiligen, en de waarheid aan te wakkeren, te bevestigen en te ondersteunen. Dan zullen zij vergeven worden voor de ongerechtigheid van de chillul / ontheiliging met hun tesjoeva / berouw – met hun plaatsing van de waarheid tegenover de zonde van ontheiliging. De mate van hun berouw zal overeenkomen met de mate van hun zonde. Dit is de uitleg van: “Ongerechtigheid wordt verzoend door vriendelijkheid en waarheid.”
Weten we niet maar al te goed dat er in onze tijd voortdurend conflict is tussen degenen die onwaarheid steunen tegenover anderen die de waarheid zoeken? Dit is altijd al een onderdeel geweest van de menselijke conditie. Maar in deze tijd, waarin de media non-stop actief zijn en er talloze manieren zijn om waarheid en onwaarheid te verspreiden, is dit een nog grotere uitdaging.
Het bestuderen van de les van de Alter bracht deze uitdaging van onze tijd voor mij naar een spiritueel niveau, omdat hij het verbindt met chillul en kiddush HaShem. De Alter vervolgt: “De zonde van chillul HaShem is zeer ernstig, zo ernstig zelfs dat aan het einde van Talmoed Joma 86a wordt geleerd:
In het geval van iemand die Gods Naam heeft ontheiligd, heeft zijn berouw geen kracht om de straf op te schorten, noch heeft Jom Kippoer kracht om voor zijn zonde te boeten, noch heeft lijden alleen macht om hem vrij te pleiten. Integendeel, al deze machten schorten de straf op, en de dood vrijwaart hen, zoals staat: “De God der heerscharen werd aan mijn oren geopenbaard: Deze ongerechtigheid zal niet worden verzoend totdat u sterft” (Jesaja 22:14).
Rav Simcha Zissel vervolgt:
Iedereen van ons kan, God verhoede, struikelen over het begaan van de zonde van chillul HaShem, afhankelijk van onze eigen waarde (waarden/status/realiteit), zoals hierboven in de Gemara is vermeld.
Hoe waar! Zelfs de meest voorzichtige onder ons kan een misstap begaan, en in een moment van zwakte, of afwezigheid van tegenwoordigheid van geest en kavannah / intentie kunnen we spreken en handelen op manieren waarvan we diep van binnen weten dat ze mogelijk niet in overeenstemming zijn met emet / waarheid, en die we zouden kunnen zien als een chillul, een ontheiliging en vermindering van dat wat heilig is.
De Alter merkt op dat Rabbeinu Yonah in zijn leer in Sha’arei Teshuvah een remedie probeerde te bieden:
Men moet ernaar streven chesed te doen en iemands emet te versterken in alles wat men doet – of het nu fysiek is (met het lichaam), met hun nefesh (d.w.z. spiritueel), of met hun mammon (materiële middelen/geld). Dit is de ware betekenis van wat ons wordt geleerd in Spreuken 16:6:
בְּחֶ֣סֶד וֶ֭אֱמֶת יְכֻפַּ֣ר עָוֺ֑ן וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃
“Onrecht wordt verzoend door loyaliteit en trouw” – deze zullen iemand beschermen tegen chillul haShem. En door chesed v’emet kan men voor deze zonde boete doen.
De Alter van Kelm besluit zijn les met de volgende woorden:
Geluk valt degene die hier acht op slaat ten deel, want zo iemand is een ish chesed die zijn geloof versterkt, en hierdoor zal de Heilige geheiligd worden door de werken van het individu en de versterking van emet. Als gevolg hiervan zullen zij yir’ah / ontzag voor het Heilige tonen, zoals het vers zegt:
וּבְיִרְאַ֥ת יְ֝הֹוָ֗ה ס֣וּר מֵרָֽע׃ –
Kwaad wordt vermeden door yir’ah met betrekking tot de Eeuwige.
In onze kakofonische en chaotische tijden doen we er goed aan om te reflecteren op wat we zeggen en hoe we het zeggen, en onszelf af te vragen of onze gedachten, woorden en daden het gevoel van kedushah / heiligheid in onze wereld versterken, een wereld die daar zo hard behoefte aan heeft.
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Parasja Acharei-Kedosjim
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasja Acharei-Kedosjim – Leviticus 16:1-20:27
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze week lezen we opnieuw een dubbele portie Torah, waarbij we zowel Acharei Mot als Kedosjim lezen. Er valt zoveel te ontdekken in elk van deze porties. Ironisch genoeg kwam mijn invalshoek om ze te bestuderen door een toevallige ontmoeting tijdens een ontbijt. Laat me het uitleggen.
Zoals ik dit jaar al een paar keer heb opgemerkt, heb ik een groot deel van dit jaar doorgebracht bij mijn voormalige gemeente in Jackson, Mississippi. Voor elk van mijn maandelijkse bezoeken hebben vriendelijke gemeenteleden me onderdak aangeboden in hun fantastische bed & breakfast in Jackson. Na meer dan tien maanden is het echt een thuis geworden, zoals deze gemeente dat voor mijn vrouw en mij was toen we hier in de jaren 80 ons gezin stichtten. Het valt me tegenwoordig altijd op dat ik, als er gevraagd wordt wat ik wil ontbijten, bijna altijd antwoord: “Na zo lang zou je denken dat ik wel weet wat ik wil.” Maar vanochtend was het een andere ervaring – en het ging niet om het eten. Meestal eet ik alleen. Af en toe komt er een gemeentelid langs. Vanochtend, toen ik me installeerde, zag ik een andere gast de eetzaal binnenkomen. Hoewel ik hem niet goed ken, hebben we elkaar in het verleden in Boston wel eens ontmoet. Hij was die avond in onze gemeente om over Israël te spreken.
Terwijl ik aan mijn koffie nipte en de nieuwssite Times of Israel las, zag hij mijn scherm. Hij kwam langs mijn tafel en vroeg: “Wat is er in de wereld aan de hand?” Ik begroette hem bij zijn naam. Hij antwoordde: “Ken je me?!?” Ik was er niet zo zeker van of hij zich mij zou herinneren als we elkaar weer zouden ontmoeten. Onze eerdere ontmoetingen waren, laten we zeggen, niet bepaald hartelijk, aangezien hij werkte voor een organisatie die een voorliefde had voor het aanvallen van leiders in de Joodse gemeenschap van Boston omdat ze in contact kwamen met bepaalde leden van de interreligieuze gemeenschap, met name moslims.
Ik herinnerde hem kort aan onze eerdere ontmoetingen, waarop hij antwoordde: “Ik hoop dat ik niet te gemeen was.” Ik verzekerde hem dat dit een eerdere periode in ons leven was en dat het vooral zijn baas was die ons bekritiseerde, vaak in bijzonder venijnige bewoordingen. Ik zei dat ik uitkeek naar zijn opmerkingen die avond.
Een paar ogenblikken later, nadat alle andere gasten waren vertrokken, riep hij me van de andere kant van de zaal. Omdat ik zo’n beetje klaar was met eten, pakte ik mijn koffie en iPad en vroeg of het goed was dat ik bij hem kwam zitten. Wat er bijna een uur volgde, was een hartelijk en helend gesprek, waarin we perspectieven en zorgen over onze huidige realiteit deelden.
Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat het mijn jetzer-ha-rah was die me ertoe aanzette om Times of Israel op mijn scherm te openen nadat ik hem had gezien. Terug op kantoor vervolgde ik mijn werk aan de “Torah vanuit een Mussar-perspectief”-van deze week. Plotseling drong het tot me door dat het misschien mijn Mussar was die aan het werk was tijdens die ontmoeting bij het ontbijt.
In Leviticus 19:15 wordt ons geboden:
לֹא־תַעֲשׂ֥וּ עָ֙וֶל֙ בַּמִּשְׁפָּ֔ט לֹא־תִשָּׂ֣א פְנֵי־דָ֔ל וְלֹ֥א תֶהְדַּ֖ר פְּנֵ֣י גָד֑וֹל בְּצֶ֖דֶק תִּשְׁפֹּ֥ט עֲמִיתֶֽךָ׃
U mag geen onrechtvaardige beslissing nemen: bevoordeel de armen niet, en toon geen respect voor de rijken; oordeel eerlijk over uw verwanten.
In de Koren Jerusalem Bijbel wordt de laatste zin van het vers – B’tzedek tishpot amitecha – vertaald als “in rechtvaardigheid zult u uw naaste oordelen.” In zijn vertaling vertaalt professor Everett Fox de zin als “met billijkheid dient u uw medemens te beoordelen!”
Hoewel mijn eerdere ontmoetingen met de spreker die avond jaren geleden waren, realiseerde ik me ook dat ze plaatsvonden vóór het begin van mijn reis in de Mussar-traditie en -praktijk. Iets dreef me ertoe om met hem in gesprek te gaan zonder me te concentreren op onze eerdere ervaringen.
Na hierover na te denken, raadpleegde ik onze Mussar-traditie en vond een passage uit Orchot Tzaddikim die commentaar geeft op dit vers uit onze preek. De anonieme auteur van Orchot Tzaddikim leert:
Als je iemand ziet die een woord spreekt of een daad verricht die zowel gunstig als ongunstig kan worden geïnterpreteerd, onderzoek dan of hij/zij een persoon is die God vereert. Zo ja, ben je verplicht hem/haar het voordeel van de twijfel te geven, zelfs als de ongunstige interpretatie waarschijnlijker lijkt. En als hij/zij een gewoon persoon is die zichzelf beschermt tegen zonde, en, zoals we allemaal doen, af en toe struikelt, is het nog steeds je plicht om twijfel opzij te zetten en in zijn/haar voordeel te beslissen. Onze Wijzen, gezegend is hun herinnering, zeiden: “Wie zijn/haar naaste beoordeelt op de schaal van verdienste, wordt zelf gunstig beoordeeld.” Dit is een positief gebod in de Torah, zoals er staat: “In rechtvaardigheid zul je je naaste beoordelen” (Lev. 19:15).
We kennen deze middah als dan l’khaf zechut – “beoordeel de ander gunstig.” In dezelfde geest leert Rabbi Yisrael Meir Kagan, ook bekend als de Chofetz Hayyim:
In rechtvaardigheid zult u uw naaste beoordelen,” waarover onze Wijzen, gezegende herinnering, hebben gezegd (Avot 1:5): “Beoordeel ieder mens op de weegschaal van verdienste.” Zelfs als u iets vernederends in een ander ziet, moet u toch enige verdienste in hem of haar zoeken.
Sommigen zullen zich herinneren dat de Chofetz Hayyim vooral bekend is om zijn lessen over lashon ha-rah, kwaadspreken. Sterker nog, in zijn leer breidt hij dit concept van dan l’khaf zechut, uit.
Daarom gebiedt de Schrift dat je geen verhalen over een ander verkondigt en anderen niet de vernederende dingen vertelt die je over hen weet. Alle details van lasjon hara en rechiloet (roddel), en de grootsheid van de beloning voor degene die ervoor zorgt dit te vermijden.
Lasjon ha-rah was ver van mijn gedachten tijdens mijn ontmoeting bij het ontbijt. Maar toen ik iemand tegenkwam met wie ik een ongemakkelijk verleden had, vond ik het moeilijk om geen aandacht te besteden aan dan l’khaf zechut, vooral omdat ik de gemeenteleden zou begroeten vóór de presentatie van onze gast die avond.
Ik geloof ook dat andere middot me begeleidden, zoals anavah / nederigheid – ik ben veranderd, en ik moet rekening houden met de zekerheid die ook hij veranderd zal zijn. Dat werd bevestigd in ons gesprek tijdens het ontbijt. De middah kavod / eer speelde ook in mijn gedachten. Toen mij als rabbijn van de gemeente werd gevraagd of we de bijeenkomst konden houden, waar ik direct mee instemde, had ik immers geen idee wie er uitgenodigd zou worden om te spreken.
Tijdens ons ontbijtgesprek vanochtend beseften we allebei dat onze vorige ontmoeting voortkwam uit verschillende rollen en omstandigheden. We deelden onze gedachten en ontdekten hoeveel zorgen we delen in onze huidige realiteit, ook al hebben we verschillende opvattingen over allerlei kwesties. Toen we afscheid namen, met goede wensen voor de avond en de belofte om onze gesprekken thuis in de omgeving van Boston voort te zetten, voelde ik op de een of andere manier een lichtheid en opluchting.
Ik kon het niet laten me af te vragen of het inderdaad mijn yetzer was die die pagina op mijn iPad had geopend. Desalniettemin was ik dankbaar dat ik de controle had behouden en mijn studie en beoefening van middot en onze Mussar-traditie me had laten open stellen voor een nieuwe mogelijkheid om iemand weer te ontmoeten, alsof het de eerste keer was. Op dat moment voelde ik een immense hakarat ha-tov, dankbaarheid voor de kans om de middot te beleven en een nieuwe deur te openen.
FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Tazria-Metzora
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasha Tazria-Metzora – Leviticus 12:1–15:33
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze week is er een dubbele portie Torah. Onze gedeelten, Tazria en Metzora, behandelen wetten met betrekking tot mensen die lijden aan huidziekten, waarvan velen door de eeuwen heen hebben begrepen dat ze het gevolg zijn van spirituele besmetting. Na de behandeling van huidziekten gaat de Torah verder met situaties waarin andere abnormale verschijnselen optreden, zoals in kleding en zelfs in de muren van huizen. Deze twee gedeelten worden vaak beschouwd als het meest raadselachtig in de hele Torah. Toen ik Tazria–Metzora dit jaar opnieuw bestudeerde, kwam ik een les van rabbijn Yerucham Levovitz tegen die een extra en andere invalshoek biedt om deze gedeelten te lezen. Het is in overeenstemming met de ideeën van andere commentatoren, aangezien zij deze gedeelten verbinden met menselijke spraak en ons tegelijkertijd ook een nieuwe invalshoek bieden.
In Da’at Torah behandelt Rav Levovitz deze lezingen en vergelijkt ze met de parasja Sh’mini van vorige week. Hij begint met een verwijzing naar Rambams Moreh Nevuchim, waarin Maimonides stelt:
Ik heb een reden en oorzaak om onze taal de heilige taal te noemen – denk niet dat het overdrijving of een fout van mijn kant is. Het is volkomen juist. Want de Hebreeuwse taal heeft geen speciale naam voor de voortplantingsorganen bij vrouwen of mannen… Het Hebreeuws heeft geen oorspronkelijke uitdrukkingen voor deze dingen en beschrijft ze slechts in figuurlijke taal en door middel van hints, alsof hij daarmee wil aangeven dat deze dingen niet expliciet vermeld moeten worden, en misschien daarom zouden we er geen namen voor moeten hebben. We zouden hieruit kunnen afleiden dat we erover moeten zwijgen. Wanneer we gedwongen worden ze te vermelden, moeten we daarvoor geschikte uitdrukkingen zien te gebruiken…
Elders vat rabbijn Marc Angel Rambam’s leer samen met betrekking tot de aandoeningen die in onze twee gedeelten worden genoemd: “Maimonides schreef dat we niet precies weten wat het betekent. Het lijkt helemaal geen medische aandoening te zijn, maar eerder een fysiek teken van een spirituele smet.”
Rav Yerucham Levovitz leert dat iemand die Rambam’s leer slechts oppervlakkig leest, de belangrijkere diepere betekenis zal missen en waarschijnlijk niet zal begrijpen wat belangrijk is. Hij vergelijkt wat ons in Parasja Sh’mini is geleerd over rituele reinheid en onreinheid (tum’ah), met betrekking tot dieren die als korbanot / offers kunnen worden geofferd, met de lessen over rituele reinheid en onreinheid met betrekking tot mensen in Parasja Tazria. Hij beschouwt de les in onze gedeelten van deze week als nog belangrijker voor ons, omdat we ernaar streven onszelf tot geschikte instrumenten te maken voor Avodat HaSjem – de dienst aan God. Rav Levovitz stelt dat als we Rambam’s les “zorgvuldig en diepgaand” onderzoeken, we “Rambam’s leer moeten leren als een sha’ar kedushah – een poort naar heiligheid.”
Hij stelt dat de besmettingen waarnaar in onze gedeelten wordt verwezen, gezien moeten worden als simanim / tekenen. Deze tekenen zijn bedoeld om de aandacht te vestigen op het feit dat de getroffen persoon de drager is van “gasut roeach / een grove of ruwe geest”. In dezelfde trant als andere commentatoren stelt hij dat ze een siman / teken zijn dat het individu zich schuldig heeft gemaakt aan lashon ha-rah / kwaadaardige of verboden taal (roddel).
Rav Levovitz verwijst vervolgens terug naar de leer van Rambam en stelt:
Rambam onthult ons dat we in deze beproevingen een siman / teken kunnen zien dat ons richting kedushah wijst. Kedushah is zo’n verheven zaak, dat we zelfs met betrekking tot taal en spraak een onderscheid moeten maken tussen reinheid en onreinheid. Hier zien we een duidelijk geval van lashon ha-kodesh / Heilige Taal. Lashon / taal heeft zijn eigen kedushah.
Rav Levovitz parafraserend, geloof ik dat hij ons leert aandacht te besteden aan wat er in en om ons heen gebeurt. Met de juiste aandacht kunnen we simanim / tekens zien die ons er op wijzen en ons er aan herinneren om steeds hogere niveaus van kedushah te bereiken in alles wat we ervaren – zowel fysiek als spiritueel. Hij stelt dat we ernaar moeten streven om ons eigen ga’avah / gevoel van trots opzij te zetten en van onze fouten te leren om duidelijk te zien dat we uit elk aspect van het leven lessen kunnen trekken. Gebaseerd op Rambam leert Rav Levovitz dat we ons niet moeten beperken tot het niveau van letterlijke taal. We moeten onszelf ertoe aanzetten om de spirituele en allegorische betekenissen te zien die achter de simpele betekenissen van de woorden liggen.
Tegen het einde van zijn leer in Da’at Torah citeert Rav Levovitz een les van Rabbi Yisrael Salanter in Ohr Yisrael, Brief 14:
Het is bekend, en de ervaring leert ons, dat om een dienaar van God, gezegend zij Gods Naam, zelfs op hoog niveau, te zijn zonder Mussar-studie – en kwaad in goed omzetten zonder Mussar – gelijk staat aan proberen te zien zonder ogen of te horen zonder oren.
Als fysieke wezens moeten we leren op zowel fysiek als metafysisch niveau. Rav Salanter leert ons ook:
Iedereen die zich überhaupt met Mussar-studie heeft beziggehouden, heeft duidelijk gezien dat deze spirituele oorzaak een obstakel vormt; het verlamt het hart tegen de voortgang van de rede (in de mate dat ze de staat van hun geloof werkelijk begrijpen, zoals hierboven vermeld). En zeker, de gebruiken van de wereld om ons heen en wat er nodig is om ze om te keren, bepalen ook het gedrag in dit opzicht.
Van jaar tot jaar, als we Tazria/Metzora lezen, gebiedt onze traditie ons om verder te lezen dan wat laag en zelfs weerzinwekkend kan lijken, om onszelf toe te staan diepere betekenissen te vinden die we in ons hart en in onze ziel kunnen opnemen terwijl we steeds hogere niveaus van kedushah bereiken.
VOOR FOCUS
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Sh’mini
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasha Sh’mini – Leviticus 9:1-11:47
Rabbi Eric S. Gurvis
In onze sidrah van deze week, Parasha Sh’mini, lezen we:
וַיָּבֹ֨א מֹשֶׁ֤ה וְאַהֲרֹן֙ אֶל־אֹ֣הֶל מוֹעֵ֔ד וַיֵּ֣צְא֔וּ וַֽיְבָרְכ֖וּ אֶת־הָעָ֑ם וַיֵּרָ֥א כְבוֹד־יְהֹוָ֖ה אֶל־כׇּל־הָעָֽם׃
En Mozes ging met Aharon de tent-der-samenkomsten binnen, en toen ze weer naar buiten kwamen en het volk zegenden, verscheen de Majesteit van de Eeuwige aan het volk.
וַתֵּ֤צֵא אֵשׁ֙ מִלִּפְנֵ֣י יְהֹוָ֔ה וַתֹּ֙אכַל֙ עַל־הַמִּזְבֵּ֔חַ אֶת־הָעֹלָ֖ה וְאֶת־הַחֲלָבִ֑ים וַיַּ֤רְא כׇּל־הָעָם֙ וַיָּרֹ֔נּוּ וַֽיִּפְּל֖וּ עַל־פְּנֵיהֶֽם׃
Er schoot een vuur uit van de Eeuwige en verteerde het in-vlammen-opgaand offer en de vetdelen op het altaar en toen het volk dit zag, juichten ze en vielen in aanbidding neer. (Leviticus 9:23-24)
Rashi leert:
Mozes en Aharon spraken de woorden die “Het gebed van Mozes” (Psalmen 90:17) besluiten: “Moge de schoonheid van de Eeuwige, onze God, op ons rusten” — d.w.z. moge het Gods wil zijn dat de Sjechina rust op het werk van uw handen.
Ze riepen alleen deze zegen aan en geen andere zegen, want gedurende de hele zeven dagen van de installatie, toen Mozes de Tabernakel opbouwde, er dienst in deed en hem dagelijks ook weer afbrak, had de Sjechina er niet op gerust. De Israëlieten voelden zich beschaamd en zeiden tegen Mozes: “O, onze Leraar Mozes! Al de moeite die we ons hebben getroost, was alleen maar opdat de Sjechina onder ons zou verblijven, zodat we mogen weten dat de zonde van het gouden kalf voor ons is verzoend!” Mozes zei daarom tegen hen (Leviticus 9:6): “Dit is wat de Eeuwige jullie geboden heeft te doen, opdat de Majesteit van de Eeuwige aan jullie zal verschijnen.” Mijn broer Aharon is waardiger en voortreffelijker dan ik. Daarom zal de Sjechina door zijn offers en diensten op u rusten, en zullen jullie daardoor weten dat de Alomtegenwoordige God hem heeft uitgekozen om de Sjechina over u te brengen.
Deze les herinnert ons eraan dat, hoewel Mozes en Aharon degenen zullen zijn die de Tent der Samenkomsten binnengaan, en waarbij de offers een vaste plaats gaan innemen bij de Avodah/Goddelijke Dienst van onze voorouders in de oudheid, er een rol is weggelegd voor alle leden van de gemeenschap om de Sjechina/Gods Aanwezigheid in de gemeenschap voelbaar te maken. Natuurlijk moest iedereen zijn of haar offergaven aan de Kohanim en Levieten overdragen voor het offeren. Toch was dat niet de enige rol voor de leden van de gemeenschap.
In Shiurei Chumash Vayikra over onze verzen, leert Rabbi Shlomo Wolbe:
Deze twee verzen leren ons twee dingen. “En de glorie van de Eeuwige verscheen aan het hele volk.” Dit is de gilu’i ba-lev / de openbaring in het hart. “Vuur kwam tevoorschijn.” Dit is de gilu’i / openbaring op het altaar. Er is altijd een relatie tussen de staat van het hart van K’lal Yisrael / het collectief van Israël en de staat van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid. En het is allemaal afhankelijk van de gilu’i / openbaring in het hart van het individu.
Wanneer er een gevoel van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid in het hart van ieder mens is, zal er vast en zeker een zekere mate van gilu’i / openbaring van K’vod HaShem / de glorie van de Eeuwige voor het collectief zijn, zonder enige twijfel. Dan wordt de hashgachah / Goddelijke voorzienigheid ook openlijk onthuld, zoals het vuur dat uit de hemel neerdaalt en het offer op het altaar verteert.
We weten dat de verscheidenheid aan geloofsovertuigingen breed en divers is binnen K’lal Yisrael. De kans is groot dat dit tot op zekere hoogte altijd al het geval is geweest. We kunnen hiervan talloze voorbeelden aanhalen uit de Torah, uit de latere boeken van onze Tanach en natuurlijk uit de hele rabbijnse literatuur. Of ik nu de Torah bestudeer of in een Mussar Va’ad aanwezig ben, ik citeer vaak de volgende rabbijnse uitspraak die op veel plaatsen voorkomt:
יֵשׁ שִׁבְעִים פָּנִים בַּתּוֹרָה – De Torah heeft zeventig gezichten/verklaringen.
Dit in aanmerking nemende, hoe moeten we de les van Rav Wolbe begrijpen? Roept hij op tot een universeel en uniek geloofspad met betrekking tot God en Gods voorzienigheid voor de Joodse gemeenschap? Na een aantal van zijn lessen in diverse werken te hebben bestudeerd, geloof ik dat niet.
Inderdaad, net zoals onze Mussar-traditie ons leert dat hoewel we allemaal dezelfde middot hebben, we die in verschillende mate hebben. Dienovereenkomstig weten we dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd dat we allemaal ons eigen ‘ziels-curriculum’ hebben. Hij stelt dit zelfs helemaal aan het begin van zijn boek Het Heilige in het Alledaagse. Ik geloof niet dat Rav Wolbe ons richting het idee leidt dat we uniform moeten zijn in onze overtuigingen. Integendeel, ik denk eerder dat hij leert dat we allemaal een deel zijn van K’lal Yisrael, ongeacht de kracht of inhoud van onze persoonlijke theologische standpunten.
Ieder van ons ervaart gilu’i / openbaring, of, als je dat liever hebt, onze ‘ah-ha’ momenten of inzichten op een andere manier. In een essay uit 1948 in Commentary Magazine beschreef filosoof Martin Buber openbaring op een manier die grote betekenis voor mij had toen ik het voor het eerst tegenkwam tijdens mijn studie op de universiteit en bij het seminarium. Commentaar leverend op openbaring schrijft Buber:
Soms hebben we een persoonlijke ervaring die verband houdt met de openbaringen zoals die openbaringen zijn opgetekend in de geschriften en zijn we in staat het pad ernaartoe te openen. We kunnen ons onverwacht bewust worden van een bepaalde waarneming in onszelf, die nog ontbrak tot op dat moment en waarvan we de oorsprong niet kunnen achterhalen.
Openbaring heeft zeker een bijzondere betekenis in de Joodse traditie (evenals in andere geloofstradities). Maar net als met alles wat we tegenkomen bij het bestuderen en naleven van onze kernleer, moeten we onthouden: “Er zijn zeventig gezichten van de Torah.”
Als ik Rav Wolbe’s commentaar op onze verzen uit Leviticus 9:23-24 lees en mij de scène bij de tent-der-samenkomsten voorstel, kan ik me gemakkelijk voorstellen dat de verschillende leden van de oude Israëlitische gemeenschap dit op hun eigen persoonlijke manier hebben ervaren. Voor mij is een belangrijke les uit Rav Wolbes werk dat, ook al ervaren en interpreteren we gebeurtenissen verschillend, we ernaar moeten streven onze plaats in K’lal Yisrael te behouden – in de collectiviteit van ons volk. Want zelfs als we de voorschriften van onze traditie op verschillende manieren zien en naleven, staan we sterker als volk wanneer we samen staan, ondanks verschillende percepties van wat we hebben ervaren.
Dit is zeker altijd al een uitdaging geweest, en zoals dat ook in onze tijd nog steeds zo is. Maar terwijl we onze reis van Pesach naar Shavuot voortzetten en ons voorbereiden om samen op de berg te staan voor Z’man Matan Toratenu – de tijd van het Geven van onze Torah – bid ik dat we een manier kunnen vinden om onze krachten te bundelen, ongeacht welke gezicht/kant (of kanten) van de Torah we zien en horen, zodat we de belofte van Verlossing en Vrijheid echt kunnen voelen en proeven op onze reis richting Pesach volgend jaar.
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Shabbat Chol HaMoed Pesach
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Shabbat Chol HaMoed Pesach
Rabbi Eric S. Gurvis
Voor onze Torah-lezing op Shabbat Chol HaMoed Pesach keren we terug naar de nasleep van een scène uit het Exodus-verhaal dat we slechts enkele weken geleden lazen.
Terwijl hij afdaalt met de stenen tafelen met Gods woorden, ontdekt Mozes het gouden kalf dat de Israëlieten onderaan de berg hadden opgericht. Hij vernietigt de stenen tafelen met daarop Gods woorden.
Onze lezing voor Shabbat Chol HaMoed Pesach begint met Mozes in gesprek met God, waarin hij God smeekt Israël niet in de steek te laten. Mozes vraagt ook om een glimp van Gods Goddelijke Aanwezigheid te mogen zien, zodat hij zich veilig kan voelen bij het voortzetten van de missie waartoe God hem bij de Brandende Braamstruik heeft geroepen.
Pesach vierend in deze uitdagende tijden, en te midden van wat soms een allesomvattende duisternis lijkt, zouden ook wij graag een glimp van Gods Aanwezigheid willen opvangen. We willen graag een hint dat God met ons is, terwijl we de uitdagingen van onze tijd tegemoet treden.
Als Mussar studenten zou dit ons eraan moeten herinneren om te werken aan en met de middot Bitachon / vertrouwen en Emunah / geloof, terwijl we pogen die Aanwezigheid ook werkelijk te voelen. Maar net als met onze persoonlijke ziels-sterktes en -uitdagingen, is dit voor ieder van ons anders.
Tijdens Pesach in 1944 hield rabbijn Eliyahu Dessler een shmooz die is vastgelegd in zijn Michtav Me-Eliyahu, evenals in de Engelse editie, Strive for Truth. De lezing is getiteld “The Season of our Freedom” (Het Seizoen van onze Vrijheid). Hij becommentarieert de passage uit de Haggada: “Als de Heilige ons niet uit Egypte had gevoerd, zouden wij, onze kinderen en onze kleinkinderen, onderworpen zijn geweest aan de farao in Egypte.”
We kennen allemaal de passage uit onze Haggada die leert: “In elke generatie is een mens verplicht zichzelf te zien alsof hijzelf uit Egypte is vertrokken.” Als we dit naast de eerdere uitspraak plaatsen, herinneren we onszelf eraan dat de farao, althans de farao uit het verhaal dat we in deze tijd vertellen en herbeleven, er niet meer is. Niettemin heeft ieder van ons zijn eigen gevoel voor Mitzrayim / Egypte en Metzarim / Benauwde Plaatsen. Wij, en onze kinderen en kleinkinderen, voelen ons misschien niet tot slaaf gemaakt door de farao uit de oudheid. Maar we zijn nog steeds niet zo vrij als we verlangen, en onze wereld moet nog verlost worden.
Rav Dessler leert:
Alles heeft zowel een innerlijk als een uiterlijk aspect. Iemand wiens ego is afgestemd op de buitenwereld, ziet alleen de uiterlijke aspecten. In ballingschap bijvoorbeeld, ziet hij alleen een natie zonder eigen land, politiek en economisch afhankelijk van anderen.
Iemand die is afgestemd op de innerlijke waarheid ziet de fysieke feiten, maar ziet ze alleen als gevolgen. De primaire oorzaak, de ware oorzaak, is de spirituele situatie. Het is een staat van vervreemding van ons ware zelf, van slavernij aan de yetzer ha-rah. In de fysieke wereld neemt dit de gedaante aan van politieke of economische slavernij. Deze gedachte wordt verwoord in de Haggada wanneer we God danken “voor onze redding uit fysieke ballingschap en de verlossing van onze ziel uit spirituele gevangenschap.”
Toen ik deze les herlas in de dagen voor de start van ons feest, merkte ik dat de woorden van Rav Dessler op nieuwe manieren resoneerden terwijl ik reflecteerde op de complexiteit van onze tijd. We worden geconfronteerd met zowel fysieke als spirituele uitdagingen. Dit is inderdaad in elke generatie het geval geweest. Toen ik de woorden van Rav Dessler over de fysieke aspecten herlas, realiseerde ik me dat we te midden van zeer reële politieke en economische complexiteiten leven. Zijn woorden raakten me recht in mijn hart en ziel.
Toch, toen ik mezelf herinnerde aan de woorden uit de Haggada, Bechol dor va–dor – “In elke generatie is het de plicht van een mens om zichzelf te zien alsof hij uit Egypte is vertrokken”, realiseerde ik me en herinnerde ik me dat: we dit verhaal niet alleen moeten zien als een verhaal van lang geleden, maar als het onze – want we zijn nog steeds bezig Mitzrayim te verlaten. Voor mij raakten de woorden van Rav Dessler doel. Een schot in de roos!
Deze Pesach zijn zowel de fysieke als de spirituele uitdagingen maar al te reëel. Misschien is dat altijd wel waar. Toch vermoed ik dat ik niet de enige ben die het op een dieper en meer existentieel niveau ervaart. Onze studie en beoefening van Mussar, als hulpmiddelen die ons kunnen troosten en versterken, zijn nu net zo belangrijk als altijd. Laten we, terwijl we de nauwe grenzen van dit moment en waar we ons ook in onze levens bevinden, niet vergeten dat onze middot ons kunnen helpen ons evenwicht te bewaren. Om er maar een paar te noemen:
Anavah / Nederigheid
Savlanut / Geduld
Bitachon / Vertrouwen
Emunah / Geloof
Hakarat HaTov / Dankbaarheid (en letterlijker “het goede erkennen”)
Nose-a b’ol im Chaveyro / De last dragen met de ander
Gevurah / Kracht
Ometz Lev / Moed
Ieder van ons kan ongetwijfeld extra middot bedenken die relevant voor ons zijn op onze reis op dit moment. Net als Mozes willen we een glimp opvangen, een hint dat we niet alleen zijn. Laten we vooral niet vergeten: we zijn niet alleen. We hebben onze families. We hebben onze buren. We hebben onze leraren en onze medereizigers op dit Mussar-pad. En ieder van ons kan er op zijn eigen manier naar streven om een Aanwezigheid te voelen die verder gaat dan onze fysieke realiteit.
Pesach gaat over geloof en standvastigheid terwijl we verder gaan op het pad naar vrijheid!
חֲזַ֨ק וֶֽאֱמַ֜ץ – Chazzak v’ematz – Wees sterk en moedig!
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
Tzav
/in Midot, Parasha /door Henri VogelTorah vanuit een Mussar-perspectief
Parasha Tzav – Leviticus 6:1-8:36
Rabbi Eric S. Gurvis
Deze shabbat eindigt op het moment dat we het Pesach-feest verwelkomen. In onze traditie staat deze shabbat bekend als Shabbat HaGadol. Rabbijn Ronald Isaacs schrijft:
De shabbat die direct voorafgaat aan Pesach wordt Shabbat HaGadol genoemd, de “Grote sjabbat.” Volgens de traditie was de 10e Nisan in het jaar van de Exodus een shabbat. Het werd beschouwd als een grote gebeurtenis, in feite een wonder, dat de Israëlieten op die dag een lam konden uitkiezen om te offeren zonder lastiggevallen te worden door hun Egyptische meesters, die hen anders zouden hebben gestenigd voor een dergelijk gedurfd gedrag.
Een andere mogelijke reden voor de naam is dat de haftara (Maleachi 3:4-24), het profetische gedeelte, spreekt over de “grote dag” van God waarop de Messias zal verschijnen. Een verrassende verklaring voor de naam van Shabbat HaGadol is dat de mensen op deze shabbat later dan normaal van de synagoge terugkwamen vanwege de ongewoon lange preek die op deze dag gebruikelijk was.
Er zijn talloze andere interpretaties van waarom deze shabbat bekendstaat als Shabbat HaGadol. Niettemin hebben we nog steeds onze wekelijkse parasha, Parasha Tzav, voor ons. In Leviticus 6:2 lezen we:
צַ֤ו אֶֽת־אַהֲרֹן֙ וְאֶת־בָּנָ֣יו לֵאמֹ֔ר זֹ֥את תּוֹרַ֖ת הָעֹלָ֑ה הִ֣וא הָעֹלָ֡ה עַל֩ מוֹקְדָ֨הֿ עַל־הַמִּזְבֵּ֤חַ כׇּל־הַלַּ֙יְלָה֙ עַד־הַבֹּ֔קֶר וְאֵ֥שׁ הַמִּזְבֵּ֖חַ תּ֥וּקַד בּֽוֹ׃
Draag Aäron en zijn zonen het volgende op: Dit is de instructie van het in-vlammen-opgaand offer: dat is wat op de brandstapel op het altaar in vlammen opgaat, de hele nacht door tot aan de ochtend, terwijl het altaarvuur gedurende die tijd brandend moet worden gehouden.
Een mogelijke manier om het vers met een Mussar-bril te lezen, kan worden afgeleid uit Midrash Sifra Vayikra, waar ons het volgende wordt geleerd:
Tzav/Gebod: Er is geen Tzav/Gebod dat een individu niet aanzet tot זירוז/zeruz, ijver: zowel ten behoeve van de huidige situatie als voor toekomstige generaties.
Als studenten van Mussar beluisteren we hierin direct de middah zerizut / enthousiasme. Ik kan me goed voorstellen dat er bij jou thuis, net als bij mij, de afgelopen dagen en weken veel zerizut is geweest: schoonmaken, chametz opruimen of verkopen, boodschappen doen, koken – en meer – allemaal ter voorbereiding op Pesach, dat dit jaar precies aan het einde van de shabbat begint. Door deze timing moeten voor velen alle voorbereidingen al vóór de shabbat zijn afgerond.
In een les over dit vers in Shiurei Chumash biedt rabbijn Shlomo Wolbe een inzicht dat hij toeschrijft aan een “wonderbaarlijk” inzicht van zijn leraar, rabbijn Yerucham Levovitz:
De offerwetten in het deel van vorige week, Parasha Wajikra, werden niet “Torah” genoemd. Echter, in het deel van deze week Tzav worden ze aangeduid als Torat Ha-Olah / het ritueel van de Olah, Torat HaShlamim / het ritueel van de Shlamim, enzovoort.
De reden hiervoor is dat de term “Torah” alleen wordt gebruikt wanneer iets in al zijn details wordt uitgelegd, zoals in Parasha Tzav, waarin alle offerwetten expliciet tot in de details worden beschreven. Dit is anders dan in Parsaha Vayikra, waar alleen algemene principes werden genoemd.
Rav Wolbe vervolgt:
Onze wijzen leren dat er 613 mitswot zijn, die een weerspiegeling zijn van de 613 ledematen van een menselijk lichaam. We moeten dit niet proberen te begrijpen als een siman, dat wil zeggen, op een symbolische manier. We moeten het eerder begrijpen volgens de letterlijke betekenis (of “zoals het is”). Bij de vorming van Adam [de mens] had de mens al alle geboden in zich. Elke ledemaat staat voor één enkel gebod. Het verschil is slechts een kwestie van k’lal (wat een algemeen principe betekent) en p’rat (wat een expliciet detail betekent). De mens vertegenwoordigt ten tijde van de yetzirato (vorming of schepping) de k’lal / het algemene geheel, terwijl de Torah de p’rat is, de expliciete details.
Rav Wolbe herleidt dit tot “Avraham Avinu z”l die zich aan de gehele Torah hield.” Maar je zou je kunnen afvragen hoe dat mogelijk is, aangezien de Thora vele generaties later op de berg Sinaï aan Mozes en Israël werd gegeven. Rav Wolbe beantwoordt deze vraag door te stellen dat Avraham Avinu “het me-atzmo [de Torah] vanuit zijn innerlijk kende.”
Rav Wolbes concept van me-atzmo is een belangrijk thema in zijn lessen. In zijn cursus over Rav Wolbes Alei Shur, een paar jaar geleden, besteedde onze leraar rabbijn Avi Fertig veel tijd aan het uitleggen van de betekenis van me-atzmo aan de aanwezigen in de klas, opdat zij het konden begrijpen. Avi zei toen: “Alleen hier op aarde en in ons lichaam kunnen we me-atzmo leven – vanuit onszelf – onafhankelijk leven.”
In zijn les in Shiurei Chumash citeert Rav Wolbe een Midrash ter ondersteuning van de stelling dat Avraham Avinu de Torah me-atzmo leerde:
In Midrash Bereishit Rabba 95:3 wordt de vraag gesteld: Waar heeft Abraham de Torah geleerd? . . . Rabbijn Levi zei:
מֵעַצְמוֹ לָמַד תּוֹרָה – me-atzmo lamad Torah – Hij leerde de Torah uit zichzelf (of “van zichzelf”).
Rav Wolbe vervolgt door te leren:
Avraham Avinu schreef Sefer HaYetzirah (het Boek van de Schepping), en als zodanig kende hij de geheimen van de schepping van de mens. Hij kende dus de hele Torah. Dit is werkelijk Torah, Torat ha-Adam, de Torah van de mensheid. Wat een prachtig inzicht!
We zouden dit kunnen verbinden met een leerstelling waarvan ik zeker weet dat velen van ons die kennen. Er wordt geleerd:
Een foetus wordt de volledige Torah geleerd terwijl hij in de baarmoeder zit, zoals er staat: “En God onderwees mij en zei tegen mij: Laat je hart zich aan Mijn woorden vastklampen; neem Mijn geboden in acht en leef” (Spreuken 4:4).
Kort daarna, in dezelfde Talmoedische passage, staat:
Zodra de foetus in het luchtruim van de wereld verschijnt, komt er een engel die hem op zijn mond tikt, waardoor hij de volledige Torah vergeet… wat betekent dat wanneer iemand ter wereld komt, hij onmiddellijk vatbaar is voor zonde vanwege het verlies van Torah-kennis.
We zouden kunnen zeggen dat het leven draait om het claimen en herwinnen van wat eigenlijk al van ons is, namelijk de Torah, de wijsheid waarmee we ons leven in deze wereld zouden moeten leiden. Nu Pesach nadert, krijgen we extra impulsen en mogelijkheden om ons bezig te houden met de Torah, evenals met onze rituelen en gebruiken, zodat we de plaats van de Torah en de lessen van onze traditie in ons leven kunnen verdiepen. Mogen de komende dagen ook de plaats van de Torah in onze zielen verdiepen.
Een laatste gedachte: onze Hagada leert ons dat het aan ieder van ons is om onszelf te zien als iemand die uit Egypte is vertrokken. Voor ieder van ons, op onze eigen manier, is er een mitzrayim / Egypte, een benauwende / vrijheidsbeperkende plek die ons uitdaagt. Laten we, nu we dit jaar op reis gaan naar de vrijheid, dit heel persoonlijk opvatten. Laten we het, met de woorden van Rav Wolbe, me-atzmo ervaren – vanuit en in onszelf – voor ons persoonlijke gevoel van verlossing en een groter bewustzijn van de rol die we allen moeten spelen in de verlossing van onze wereld.
Shabbat sjalom en Chag sameach!
TER FOCUS:
Download deze parasha
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.