Mida van de Maand (6)

Q&A aflevering 8

Vraag:

Hoezo moet ik mensen vergeven die mij bezeren? Zij hebben mij iets aangedaan en daardoor voel ik me naar.

Rob

Antwoord

Vergeven doe je voor jezelf, voor je eigen innerlijke licht. Vergeven gaat alleen over jezelf en niet over de ander. Werken aan de ander is niet onze uitnodiging, werken aan onszelf wel.

Hoe jij je voelt bepaal jij en niemand anders. En hoe moeilijk het soms ook is, kies altijd voor de zo blij mogelijke  benadering, dan kun je gemakkelijker bij je eigen welbevinden.

Met vergeving open jij een lichtstraal in jouw hart.

Marga


Eerdere afleveringen lezen? Klik hier.


 

 

Tweelingbroers (deel 1).

Het verhaal is een bewerking van de geschiedenis van Jacob en Esau (Sjemot/Genesis 25:20 ev), nu geplaatst ergens in de 19e eeuw. De universaliteit van het verhaal komt daardoor meer naar voren. De nadruk valt op de ommekeer van Jacob (geest), die zijn misleidingen onder ogen ziet, de angst voor het geweld van zijn broer (lichaam) onder ogen ziet en tenslotte komt tot verzoening.

Deel I. Een kom met linzensoep.

In de tijd dat de stoomtrein pas reed en gaslampen nog voor de verlichting zorgden, zat Jaco peinzend achter de eenvoudige tafel in de wachtkamer van het eenzaamste stationnetje dat hij ooit had gezien, niet meer dan een kamer  grenzend aan het perron met wat houten banken, een tafel en twee stoelen. Het was eigenlijk een uitbouw van de woning van de stationschef, die er ook een kroeg runde en twee kamers ter beschikking had voor gasten.
Jaco was de enige gast, net aangekomen met de boemeltrein die hier zijn eindpunt had, een dorp in de grensprovincie. Morgen zou hij lopend  de laatste etappe afleggen naar het grote landgoed, dat zijn  hoogbejaarde vader als bestuurder uit naam van de koning beheerde.  Een gaslamp brandde en zorgde voor lichtplekken en lange schaduwen.  De man wandelde  de sobere wachtkamer rond en zijn blik ving een spiegel, die wat verweerd deel uitmaakte van een kapstok. Een gezicht keek hem aan, mager, bleek, wat ingevallen. Dat ben ik, dacht Jaco.
StationnetjeDe stationschef, een dikke man met een druipsnor en een bromstem kwam binnen.
– Een ordonnans van het leger heeft een brief voor u bezorgd.
Jaco nam de brief aan scheurde nerveus de envelop open. Het epistel was snel gelezen. Er stond maar één regel: ‘ik hoorde dat je in de buurt was en verwacht je in de herberg in het dorp’  en daar stond de naam van een dorp, dat een paar mijl verderop lag. Onder die mededeling stond een handtekening, waar een streep onder stond in de vorm van een dolk. Het hart zonk Jaco in de schoenen. Voor de aankomst  bij zijn ouders wachtte hem nog een ontmoeting met  de schrijver van deze uitnodiging die eigenlijk een bevel was,  een ontmoeting waar Jaco met vrezen en beven tegenop zag. De schrijver was zijn broer, zijn broer Edo, die hem tegemoet was gereisd. Jacob voelde zijn knieën slap worden en ging zitten.
In een flits zag hij het verleden voorbij schieten, een flits die korter duurde dan de tijd die  het kost om het te vertellen.

Edo was zijn tweelingbroer. In  de baarmoeder van hun moeder hadden ze in vrede met elkaar geleefd, totdat tegen het einde van de zwangerschap de broedertwist al was begonnen. Ze vochten met elkaar om de beste plaats en de meeste ruimte. Dat  had het einde van de zwangerschap voor hun moeder Rivka zwaar gemaakt. De baby die Jaco genoemd zou gaan worden wilde toen de barensweeën waren begonnen  het liefst in de veilige omgeving van de buik van zijn moeder blijven, maar Edo ging vol storm en drang op weg naar de buitenwereld. Toen wilde Jaco toch wel opeens de eerste zijn en pakte in het geboortekanaal de hiel van Edo vast in een poging hem terug te trekken en hem te passeren. Dat lukte net niet en zo werd Edo toch de eerstgeborene en kwam Jaco een paar minuten later. Hun prenatale worsteling had gezorgd voor een moeilijke bevalling en de uitgeputte moeder Rivka had met  verbazing gekeken naar de twee baby’s, die de vroedvrouw in haar armen had gelegd.
De een was  fors met al een bos met zwart haar op zijn hoofdje en zette een keel op van jewelste. Dat was Edo. De ander was bleek en tenger en glad en keek na zijn eerste schreeuw met een peinzende blik de wereld in. Dat was Jaco.
– Wat zal dat worden, mijmerde de moeder, wie zal de baas worden, de stille of de schreeuwer, de peinzer of de wilde…?

Toen de kinderen opgroeiden bleek hoe verschillend ze niet alleen in uiterlijk waren maar ook in hun karakter. Edo werd een stoere knul, die op avontuur ging in de natuur, soldaatje speelde met de kinderen van het personeel van het landgoed, vocht met de zonen van de pachtboeren en als jonge vent stiekem naar het dorp ging en vree met de dochters van de smid en de bakker.
Eenmaal volwassen meldde hij zich bij het leger en klom snel op tot officier, die befaamd werd om zijn dapperheid, maar gevreesd  om zijn vaardigheid met pistool en degen. Zijn onstuimig karakter leverde  hem menig duel op, waar hij altijd zegevierend uitkwam.  Zijn ontvlambaar gemoed bezorgde hem vele liefjes, de mooiste van de stad waar hij was gelegerd.
Jaco was een huismus, een verlegen knaapje, dat het liefst thuis bleef in de buurt van zijn moeder en rondhing in de keuken, waar hij graag de keukenmeiden hielp bij het klaar maken van de gerechten. Ook was hij vaak lezend aan te treffen in de boeken van zijn vader en toen hij die uit las hij alle boeken die hij van de dorpsonderwijzer mocht lenen.
Op een keer, toen de tweeling een jaar of zeventien was, stormde Edo de keuken binnen. Hij was een paar dagen weggeweest, vermoedelijk terug van een zwerftocht door de omgeving met veel vechten, drinken en versieren; hij was buiten adem en bezweet.  Jaco was net een maaltijd aan het bereiden voor de familie.
– Honger!, schreeuwde Edo, geef me wat.
Edo had hem altijd gekoeioneerd en hem een watje genoemd, doetje, zacht ei .  Of bange schijtluis of slappe lul of waardeloze zak. Of had hem zomaar klappen gegeven om niets. Als Edo in de buurt was voelde Jaco zich een looser.
– Wacht maar tot we aan tafel zitten, zei Jaco flink.
– Nu!, zei Edo en richtte dreigend zijn mes op de keel van zijn jongere broer.
Was het een grap of was het ernst? Je wist het bij Edo nooit.
– Okee, zei Jaco en een lepe twinkeling vonkte in zijn ogen, hier is vast een kom met linzensoep, maar het kost je een kleinigheidje. Linzensoep met schapenvlees erin was de lievelingssoep van zowel Edo als hun vader. Hij hield de kom met soep verleidelijk voor de ogen van de uitgehongerde losbol
– Wat ?
– Dat ik vader als bestuurder van het landgoed mag opvolgen…
– Jij de baas van het landgoed? Prima, schat. En hij griste de kom soep uit de handen van de jongen en slurpte de soep in een paar slokken leeg.
– Zweer het, zei Jaco.
– Edo stak nonchalant twee vingers op, terwijl hij met de andere hand zijn lippen schoonveegde en daarna een boer liet.

Naar deel 2: Het gevecht.

De Knikkers en de Kroon (2)

omslag-kleiner

 

Voorgelezen in het Joods Historisch Kindermuseum aan groep 3 van Rosj Pina. Petra Katzenstein had een warme ontvangst voor de kinderen georganiseerd. Zira Roozendaal gaf de workshop over het door Marga Vogel geschreven sprookje “De Knikkers en de Kroon”. De kinderen luisterden heel aandachtig en mochten spelen met knikkers, slang en vlinder, de hoofdrolspelers in het Joodse sprookje.

Over de workshop stond de volgende dag een aardig stukje in Het Parool.

Meer informatie over het boek: klik hier.

 

 

De auteur als boom (2) Gezelligheid compri

Schmoezen.

Kom zondag 22 januari 14.00 uur naar Beth Shalom. Hoe meer zielen hoe meer vreugde. Deel de flyer met familie, kennissen en vrienden die ooit belangstelling toonden voor Mussar. Ervaringen zullen worden gedeeld en gezellig wordt het zeker!

Bekijk de flyer.

Hoe kom ik daar?

Q&A aflevering 7

Vraag

Ik ben eigenlijk iemand die niet roddelt, maar mag ik dan nooit iets dat ik van een ander weet, met een derde persoon delen?

Robin

Antwoord

Grappig, je vraagt me iets waar ik zelf ook wel mee worstel.

Soms is het gewoon lekker om iets met een ander te delen, omdat je behoefte hebt aan feedback.

Het is vooral belangrijk dat je niemand beschadigt, want met kwaadsprekerij beschadig je de besprokene, de luisteraar en tenslotte jezelf .

Kijk, als je nu echt wilt horen wat anderen van een gebeurtenis vinden, dan kun je dat best wel met derden delen, mits het geheel echt optimaal is geanonimiseerd. Zodat je wel feedback krijgt en niet slecht praat over iemand anders .

Kun je hier iets mee?

Marga


Eerdere afleveringen lezen? Klik hier.


 

 

De acht zonen en de dochter van de koning (deel 3).

24 december is Chanoeka begonnen.
Hier deel 3, het laatste Chanoeka-verhaal van de Chanoeka feuilleton.
‘Als het leest zie je dat de zonen en de dochter ieder een (on)deugd of soul trait vertonen, waarmee ze op hun reis te dealen hebben’, aldus Rob Cassuto.   Eerdere afleveringen nog niet gelezen? Lees deel 1 hier; ook deel 2 niet gelezen? Lees het hier.

 

De acht zonen en de dochter van de koning

een Chanoeka verhaal

door Rob Cassuto

 Deel 3              

De achtste en jongste zoon was bijna nog een kind. Verlegen en onzeker begaf hij zich op reis. Na een lange omzwerving kwam hij bij een herder die hij ging helpen om de schapen te weiden. Hij leerde ze opdrijven en scheren en de herder leerde hem hoe hij met een slinger en een steen de wolven precies tussen de ogen kon raken. Toen de dochter van de herder een keer op bezoek kwam was het om zo te zeggen ook raak; hij werd bleek en rood en wist niet wat hij moest zeggen. De herder riep de jongen bij zich. Je bent een goeie herder aan het worden, zei hij, ik laat de kudde aan jou over. Er moet wel nog een schaap over de dam komen – en hij knikte naar zijn dochter – en daar moet je nog een stap voor doen. Denk daar maar eens over na en dat deed de jongen in de slapeloze nachten die volgden.

Intussen was het jaar bijna voorbij. Op de binnenhof van het paleis van de koning stond de grote gouden chanoeka kandelaar klaar. De koning wachtte met spanning op de komst van zijn kinderen. Zouden ze het gered hebben…?
Het Chanoekafeest begint altijd op een avond en op die eerste avond kwam een koets de binnenhof opgereden en daaruit sprongen de dochter en de oudste zoon. De koning omhelsde zijn dochter en vroeg, 
– Wat heb je geleerd?
en de dochter antwoordde: 
– Ontzag voor de Schepper, toen ik op vleugels werd genomen en zag hoe oneindig hij is.
– Dat is het begin van de wijsheid, zei de koning
Ze stak de kaars aan, die ze de ‘sjammasj’ noemen, de kaars waarmee je de andere kaars(en) aansteekt.

– En jij?, vroeg hij zijn oudste zoon.
– Nederigheid, zei deze, nederigheid heb ik geleerd van een bezem, een dweil en een wijze meester. 
En hij liet een getuigschrift aan zijn vader zien, waarin stond dat hij qua geesteshouding geschikt werd geacht voor het tweede jaar van de hogeschool.
Hij nam de brandende sjammasj-kaars aan van zijn zuster en stak de eerste kaars aan van de chanoekakandelaar.

De volgende dag arriveerde de tweede zoon, nog juist voor de avondval. Na de begroeting kreeg ook hij de vraag van zijn vader, de koning.
–  Wat ben ik blij je te zien. Wat heb jij geleerd?
De zoon zei:
– Geduld heb ik geleerd van het weven van een kleed. En hij gaf het voorhangsel voor de Heilige Ark aan zijn vader, de parochet voor de synagoge van het paleis,.
Toen stak hij de tweede kaars aan.

De derde dag kwam net op tijd voor de derde kaars de derde zoon de binnenhof op gegaloppeerd. Hij sprong van zijn paard, omhelsde iedereen en desgevraagd zei hij:
– Dankbaarheid, dankbaarheid heb ik geleerd in de tent van mijn redders.
Hij gaf zijn vader een doos met zaden van een nog onbekende boom, de dadelpalm, om te planten in de Koninklijke plantage.
Toen stak hij de derde kaars aan.

De vierde dag kwam de vierde zoon.
– Mededogen heb ik geleerd, zei hij, mededogen, toen ik in de ogen van mijn vijand keek.
Hij overhandigde zijn vader het ontwerp voor een vredesverdrag met het buurland.
Toen stak hij de vierde kaars aan.

De vijfde dag kwam de vijfde zoon.
– Stilte heb ik geleerd, zei hij, de kracht van de stilte op een plein vol ruziënd geschreeuw. 
Hij gaf een rol van geschept papier met notenschrift aan de koning.
Hier heeft u mijn compositie van een nieuw lied, dat kalmte in het hart brengt.
Toen stak hij de vijfde kaars aan.

De zesde dag kwam de zesde zoon.
– Royaal zijn, edelmoedigheid heb ik geleerd, zei hij, en de genezende kracht daarvan voor mijzelf en de anderen.
Hij overhandigde een kistje met stopflessen en fiolen1) aan zijn vader.
 – Zeldzame kruiden en essences voor menige ziekte heb ik meegebracht, kruiden om aan de zieken uit te delen.
Toen stak hij de zesde kaars aan.

De zevende dag kwam de zevende zoon.
– Eerlijkheid, zei hij, eerlijkheid, zo heb ik geleerd, maakt het leven eenvoudiger en houd je bovendien uit het gevang. En om eerlijk te zijn heb ik niets meegenomen.
Toen stak hij de zevende kaars aan.

Tegen de avond waarop de achtste dag van het Chanoekafeest begint, kwam in een eenvoudig rijtuig de jongste zoon aanrijden met naast hem op de bok de dochter van de herder.
– Wat heb jij geleerd?, vroeg de koning na zijn omhelzing nieuwsgierig.
– Vertrouwen, zei de jonge prins, vertrouwen in mijzelf en de mensen en dat één van die mensen dit mooie meisje is, is mooi meegenomen! 
En toen stak hij de achtste kaars aan.

1) Kleine vaten voor medicinaal gebruik

De Knikkers en de Kroon

omslag-kleinerOnlangs is een nieuw boek verschenen: “De Knikkers en de Kroon”, Joodse wijsheden in een sprookje.
Voor kinderen geschreven, maar de voorlezende (groot)ouder zal de diepere lagen in het verhaal herkennen.
Het werd uitgegeven in samenwerking met de Stichting Mussar Institute Europe.

Er komen voorleesmomenten op de basisschool Rosj Pina, in het Joods Historisch museum en ook boekwinkels vragen om inleidingen en lezingen over het boekje.

Wilt u daar bij zijn of wilt u zelf iets organiseren? Laat via het contactformulier uw e-mailadres of telefoonnummer achter, dan nemen wij contact met u op.

Meer informatie, waaronder ook een inkijkexemplaar: klik hier.

De acht zonen en de dochter van de koning (deel 2).

24 december begint Chanoeka.
In drie afleveringen presenteren we een Chanoeka-verhaal.
Hier deel 2 van de chanoeka feuilleton.
Als het leest zie je dat de zonen en de dochter ieder een (on)deugd of soul trait vertonen, waarmee ze op hun reis te dealen hebben’, aldus Rob Cassuto.

 

 

 

 

 

 

De acht zonen en de dochter van de koning

een chanoeka verhaal

door Rob Cassuto

 Deel 2                (deel 1 nog niet gelezen? Lees het hier)

De derde zoon was een vreselijke kankeraar. Niets was goed genoeg voor hem. De hele dag mopperde hij maar door. Maar dat gemopper verging hem, toen hij op zijn reis door een woestijn kwam. Proviand had hij niet meer, zijn veldfles was leeg, de hitte ondragelijk. Hij viel neer en verloor het bewustzijn. Is dit nou wat ik te leren had was één van zijn laatste gedachten. Maar hij werd opgepikt door een handelskaravaan. Toen hij zijn ogen opsloeg, lag hij in een tent van kamelenhuid. Men spijzigde hem en laafde hem. Er stroomde weer wat energie door zijn krachteloze lichaam. Hij viel in een diepe slaap. Toen hij na vele uren de ogen opsloeg zag hij een oude vrouw de tent binnenkomen met brood en een kruik water. Even kwamen er bijna een paar gedachten langs in de trant van: ik heb wel mooiere vrouwen gezien, dat brood is wel taai en wijn was beter geweest. Die gedachten zouden vroeger over de drempel van zijn geest zijn gekomen en misschien ook wel door zijn mond hebben geklonken. Maar nu gebeurde dat niet. Nee, er kwam een vreemd heel warm gevoel in hem op, waarvoor hij een naam zocht, en er liep iets van vocht over zijn wang, een verschijnsel dat hij sinds zijn kinderjaren helemaal vergeten was.

zwaardvechterDe vierde zoon was een geducht vechter, bedreven in de krijgskunst. Hij reisde naar de grensprovincie en nam dienst als huursoldaat in het leger. Hij stond bekend om zijn vaardigheid met het zwaard, zijn hardheid en meedogenloosheid. Hij versloeg iedere tegenstander en kende geen genade. Eens stonden zijn eigen leger en het leger van de vijand tegenover elkaar. De generaals besloten de strijd te laten beslissen door een tweegevecht en kozen de vierde zoon als kampvechter. Zo stonden twee geduchte kampioenen tegenover elkaar voor het front van de twee vijandelijke legers. Een hevig en langdurig gevecht volgde.
Al zwaardvechtend kregen de strijders respect voor elkaar. Uiteindelijk kreeg de prins zijn tegenstander eronder. De punt van zijn zwaard had hij op de keel van de andere man. Toen had de zoon een vreemde ervaring.  Hij keek in de ogen van zijn overwonnen vijand en diens ogen keken terug. Hun blikken versmolten even tot één eindeloze blik. De zoon zag een medemens. Hij haalde zijn zwaard weg en hief het naar de hemel en een wonder gebeurde. Beide partijen keerden zich om en trokken zich terug ieder naar zijn eigen kamp. De volgende dag begonnen er onderhandelingen over de oplossing van het grensconflict.
de_fluitspelerDe vijfde zoon was een verschrikkelijke kletskous en een onverbeterlijke roddelaar. En als hij niet aan het kletsen of roddelen was speelde hij niet onverdienstelijk op zijn fluit. Op zijn reis kon hij in de stad van zijn bestemming wat geld verdienen als fluitist in het stadsorkest. Om hem zo weinig mogelijk de kans te geven om te kletsen en te roddelen en de muzikanten van de wijs te brengen gaf de dirigent hem dikke partituren te leren en liet hem moeilijke fluitpartijen instuderen. Hij werd steeds beter en trad steeds vaker op als solist en wist de harten van de mensen te raken. Eens was er een groot oproer in de stad. In de stad waren er spanningen tussen de rode en de blauwe partij over de godsdienst, met name over de vraag of God wel of niet bestond en zo ja in welke hoedanigheid en zo nee of kerken, synagoges of moskeeën niet verboden moesten worden. Tijdens demonstratieve optochten raakten ze slaags op het stadsplein, het geschreeuw was niet van de lucht, het horen en zien verging je en er dreigde bloed te vloeien. De vijfde zoon sprong op het bordes van het stadhuis en begon te spelen, een betoverende melodie, een Joodse nigoen. Opeens viel er een stilte, zo groot en stil, dat het verlangen elkaar in vrede te ontmoeten in het hart van de schreeuwers hoorbaar werd. De menigte viel uiteen in kleine groepjes die geanimeerd met elkaar gingen praten.

.

ghost-female-2De zesde zoon was een gierigaard. In het dorpje, waar hij op zijn reis aanlandde, leende hij het geld dat hij had meegekregen uit tegen een hoge rente, en wat hij terugbetaald kreeg met rente leende hij ook weer uit en dag in dag uit groeide zijn kapitaaltje, temeer omdat hij niets voor zich zelf uitgaf. Hij was in de kost bij een arme boerenfamilie. In het dorp brak een besmettelijke ziekte uit. Dure medicijnen zouden uit de grote stad moeten komen. De arme boerenfamilie smeekte de zoon om geld voor hun doodzieke dochter, maar de zoon weigerde. Op een inktzwarte nacht stond in zijn droom de dochter als bleke schim naast zijn bed, maar in zijn droom was zijn bed een graf. De zoon voelde zich tot op het bot verkillen, hij wist zeker dat hij dood en verdoemd was en werd met een schreeuw wakker. De volgende ochtend was hij zo blij dat hij nog leefde dat hij op zijn paard sprong om de verlossende medicijnen voor de dochter van de boer en voor de andere zieken van het arme dorp te gaan halen.


De zevende zoon was een aartsleugenaar en een pestkop; hij hield ervan de mensen op het verkeerde been te zetten, een echte practical joker. In het stadje van zijn bestemming vond hij werk als toneelknecht en zo zag hij iedere avond acteurs hun kunsten vertonen. Dat bracht hem op een idee. Eens viel hij zogenaamd ‘dood’ op straat en liet zich naar het ziekenhuis brengen om daar vrolijk op te springen. Een andere keer verkleedde hij zich in het uniform van inspecteur-generaal van de koning om zich te laten vergasten op het stadhuis, waarna hij luid lachend zijn grap onthulde. Ook kwam hij eens de stad in verkleed als opperrabbijn en genoot hij ervan de vromen de stuipen op het lijf te jagen. En op een keer rende hij het huis uit en riep ‘Brand! Brand!’, waarop iedereen dacht, dat is de toneelknecht, laat hem maar. Maar het was echt brand, de halve wijk brandde af en de prins belandde in de bajes waarin hij kon overdenken wat hij had geleerd.fire-rodolfo-belloli-e1346049068763

Deel 3 kun je vóór Chanoeka (24 december) verwachten.

Luzzatto in Amsterdam

Dr. David Sclar gaf op 25 november een workshop Mesilat Yesharim in de synagoge van de LJG Amsterdam.

Een paar dagen later publiceerde hij een artikel waarin hij uitvoerig in gaat op Luzatto’s verblijf in Amsterdam van 1735 tot 1743.

Het artikel is in het Engels geschreven (Adaptation and acceptance: Moses Hayim Luzzatto’s sojourn in Amsterdam among Portuguese jews) en lees je hier.

zaaltje