Shabbat Chol HaMoed Pesach

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Shabbat Chol HaMoed Pesach

Rabbi Eric S. Gurvis

Voor onze Torah-lezing op Shabbat Chol HaMoed Pesach keren we terug naar de nasleep van een scène uit het Exodus-verhaal dat we slechts enkele weken geleden lazen.
Terwijl hij afdaalt met de stenen tafelen met Gods woorden, ontdekt Mozes het gouden kalf dat de Israëlieten onderaan de berg hadden opgericht. Hij vernietigt de stenen tafelen met daarop Gods woorden.
Onze lezing voor Shabbat Chol HaMoed Pesach begint met Mozes in gesprek met God, waarin hij God smeekt Israël niet in de steek te laten. Mozes vraagt ​​ook om een ​​glimp van Gods Goddelijke Aanwezigheid te mogen zien, zodat hij zich veilig kan voelen bij het voortzetten van de missie waartoe God hem bij de Brandende Braamstruik heeft geroepen.

Pesach vierend in deze uitdagende tijden, en te midden van wat soms een allesomvattende duisternis lijkt, zouden ook wij graag een glimp van Gods Aanwezigheid willen opvangen. We willen graag een hint dat God met ons is, terwijl we de uitdagingen van onze tijd tegemoet treden.
Als Mussar studenten zou dit ons eraan moeten herinneren om te werken aan en met de middot Bitachon / vertrouwen en Emunah / geloof, terwijl we pogen die Aanwezigheid ook werkelijk te voelen. Maar net als met onze persoonlijke ziels-sterktes en -uitdagingen, is dit voor ieder van ons anders.

Tijdens Pesach in 1944 hield rabbijn Eliyahu Dessler een shmooz die is vastgelegd in zijn Michtav Me-Eliyahu, evenals in de Engelse editie, Strive for Truth. De lezing is getiteld “The Season of our Freedom” (Het Seizoen van onze Vrijheid). Hij becommentarieert de passage uit de Haggada: “Als de Heilige ons niet uit Egypte had gevoerd, zouden wij, onze kinderen en onze kleinkinderen, onderworpen zijn geweest aan de farao in Egypte.”

We kennen allemaal de passage uit onze Haggada die leert: “In elke generatie is een mens verplicht zichzelf te zien alsof hijzelf uit Egypte is vertrokken.” Als we dit naast de eerdere uitspraak plaatsen, herinneren we onszelf eraan dat de farao, althans de farao uit het verhaal dat we in deze tijd vertellen en herbeleven, er niet meer is. Niettemin heeft ieder van ons zijn eigen gevoel voor Mitzrayim / Egypte en Metzarim / Benauwde Plaatsen. Wij, en onze kinderen en kleinkinderen, voelen ons misschien niet tot slaaf gemaakt door de farao uit de oudheid. Maar we zijn nog steeds niet zo vrij als we verlangen, en onze wereld moet nog verlost worden.

Rav Dessler leert:

Alles heeft zowel een innerlijk als een uiterlijk aspect. Iemand wiens ego is afgestemd op de buitenwereld, ziet alleen de uiterlijke aspecten. In ballingschap bijvoorbeeld, ziet hij alleen een natie zonder eigen land, politiek en economisch afhankelijk van anderen.

Iemand die is afgestemd op de innerlijke waarheid ziet de fysieke feiten, maar ziet ze alleen als gevolgen. De primaire oorzaak, de ware oorzaak, is de spirituele situatie. Het is een staat van vervreemding van ons ware zelf, van slavernij aan de yetzer ha-rah. In de fysieke wereld neemt dit de gedaante aan van politieke of economische slavernij. Deze gedachte wordt verwoord in de Haggada wanneer we God danken “voor onze redding uit fysieke ballingschap en de verlossing van onze ziel uit spirituele gevangenschap.”

Toen ik deze les herlas in de dagen voor de start van ons feest, merkte ik dat de woorden van Rav Dessler op nieuwe manieren resoneerden terwijl ik reflecteerde op de complexiteit van onze tijd. We worden geconfronteerd met zowel fysieke als spirituele uitdagingen. Dit is inderdaad in elke generatie het geval geweest. Toen ik de woorden van Rav Dessler over de fysieke aspecten herlas, realiseerde ik me dat we te midden van zeer reële politieke en economische complexiteiten leven. Zijn woorden raakten me recht in mijn hart en ziel.

Toch, toen ik mezelf herinnerde aan de woorden uit de Haggada, Bechol dor vador – “In elke generatie is het de plicht van een mens om zichzelf te zien alsof hij uit Egypte is vertrokken”, realiseerde ik me en herinnerde ik me dat: we dit verhaal niet alleen moeten zien als een verhaal van lang geleden, maar als het onze – want we zijn nog steeds bezig Mitzrayim te verlaten. Voor mij raakten de woorden van Rav Dessler doel. Een schot in de roos!

Deze Pesach zijn zowel de fysieke als de spirituele uitdagingen maar al te reëel. Misschien is dat altijd wel waar. Toch vermoed ik dat ik niet de enige ben die het op een dieper en meer existentieel niveau ervaart. Onze studie en beoefening van Mussar, als hulpmiddelen die ons kunnen troosten en versterken, zijn nu net zo belangrijk als altijd. Laten we, terwijl we de nauwe grenzen van dit moment en waar we ons ook in onze levens bevinden, niet vergeten dat onze middot ons kunnen helpen ons evenwicht te bewaren. Om er maar een paar te noemen:

Anavah / Nederigheid

Savlanut / Geduld

Bitachon / Vertrouwen

Emunah / Geloof

Hakarat HaTov / Dankbaarheid (en letterlijker “het goede erkennen”)

Nose-a b’ol im Chaveyro / De last dragen met de ander

Gevurah / Kracht

Ometz Lev / Moed

Ieder van ons kan ongetwijfeld extra middot bedenken die relevant voor ons zijn op onze reis op dit moment. Net als Mozes willen we een glimp opvangen, een hint dat we niet alleen zijn. Laten we vooral niet vergeten: we zijn niet alleen. We hebben onze families. We hebben onze buren. We hebben onze leraren en onze medereizigers op dit Mussar-pad. En ieder van ons kan er op zijn eigen manier naar streven om een ​​Aanwezigheid te voelen die verder gaat dan onze fysieke realiteit.

Pesach gaat over geloof en standvastigheid terwijl we verder gaan op het pad naar vrijheid!

חֲזַ֨ק וֶֽאֱמַ֜ץ – Chazzak v’ematz – Wees sterk en moedig!

TER FOCUS:

  • Door welke middot voel je je op dit moment versterkt?
  • Welke middot verdienen op dit moment meer aandacht, zodat je die meer kracht kunnen geven?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Tzav

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Tzav – Leviticus 6:1-8:36

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze shabbat eindigt op het moment dat we het Pesach-feest verwelkomen. In onze traditie staat deze shabbat bekend als Shabbat HaGadol. Rabbijn Ronald Isaacs schrijft:

De shabbat die direct voorafgaat aan Pesach wordt Shabbat HaGadol genoemd, de “Grote sjabbat.” Volgens de traditie was de 10e Nisan in het jaar van de Exodus een shabbat. Het werd beschouwd als een grote gebeurtenis, in feite een wonder, dat de Israëlieten op die dag een lam konden uitkiezen om te offeren zonder lastiggevallen te worden door hun Egyptische meesters, die hen anders zouden hebben gestenigd voor een dergelijk gedurfd gedrag.

Een andere mogelijke reden voor de naam is dat de haftara (Maleachi 3:4-24), het profetische gedeelte, spreekt over de “grote dag” van God waarop de Messias zal verschijnen. Een verrassende verklaring voor de naam van Shabbat HaGadol is dat de mensen op deze shabbat later dan normaal van de synagoge terugkwamen vanwege de ongewoon lange preek die op deze dag gebruikelijk was.

Er zijn talloze andere interpretaties van waarom deze shabbat bekendstaat als Shabbat HaGadol. Niettemin hebben we nog steeds onze wekelijkse parasha, Parasha Tzav, voor ons. In Leviticus 6:2 lezen we:

צַ֤ו אֶֽת־אַהֲרֹן֙ וְאֶת־בָּנָ֣יו לֵאמֹ֔ר זֹ֥את תּוֹרַ֖ת הָעֹלָ֑ה הִ֣וא הָעֹלָ֡ה עַל֩ מוֹקְדָ֨הֿ עַל־הַמִּזְבֵּ֤חַ כׇּל־הַלַּ֙יְלָה֙ עַד־הַבֹּ֔קֶר וְאֵ֥שׁ הַמִּזְבֵּ֖חַ תּ֥וּקַד בּֽוֹ׃

Draag Aäron en zijn zonen het volgende op: Dit is de instructie van het in-vlammen-opgaand offer: dat is wat op de brandstapel op het altaar in vlammen opgaat, de hele nacht door tot aan de ochtend, terwijl het altaarvuur gedurende die tijd brandend moet worden gehouden.

Een mogelijke manier om het vers met een Mussar-bril te lezen, kan worden afgeleid uit Midrash Sifra Vayikra, waar ons het volgende wordt geleerd:

Tzav/Gebod: Er is geen Tzav/Gebod dat een individu niet aanzet tot זירוז/zeruz, ijver: zowel ten behoeve van de huidige situatie als voor toekomstige generaties.

Als studenten van Mussar beluisteren we hierin direct de middah zerizut / enthousiasme. Ik kan me goed voorstellen dat er bij jou thuis, net als bij mij, de afgelopen dagen en weken veel zerizut is geweest: schoonmaken, chametz opruimen of verkopen, boodschappen doen, koken – en meer – allemaal ter voorbereiding op Pesach, dat dit jaar precies aan het einde van de shabbat begint. Door deze timing moeten voor velen alle voorbereidingen al vóór de shabbat zijn afgerond.

In een les over dit vers in Shiurei Chumash biedt rabbijn Shlomo Wolbe een inzicht dat hij toeschrijft aan een “wonderbaarlijk” inzicht van zijn leraar, rabbijn Yerucham Levovitz:

De offerwetten in het deel van vorige week, Parasha Wajikra, werden niet “Torah” genoemd. Echter, in het deel van deze week Tzav worden ze aangeduid als Torat Ha-Olah / het ritueel van de Olah, Torat HaShlamim / het ritueel van de Shlamim, enzovoort.

De reden hiervoor is dat de term “Torah” alleen wordt gebruikt wanneer iets in al zijn details wordt uitgelegd, zoals in Parasha Tzav, waarin alle offerwetten expliciet tot in de details worden beschreven. Dit is anders dan in Parsaha Vayikra, waar alleen algemene principes werden genoemd.

Rav Wolbe vervolgt:

Onze wijzen leren dat er 613 mitswot zijn, die een weerspiegeling zijn van de 613 ledematen van een menselijk lichaam. We moeten dit niet proberen te begrijpen als een siman, dat wil zeggen, op een symbolische manier. We moeten het eerder begrijpen volgens de letterlijke betekenis (of “zoals het is”). Bij de vorming van Adam [de mens] had de mens al alle geboden in zich. Elke ledemaat staat voor één enkel gebod. Het verschil is slechts een kwestie van k’lal (wat een algemeen principe betekent) en p’rat (wat een expliciet detail betekent). De mens vertegenwoordigt ten tijde van de yetzirato (vorming of schepping) de k’lal / het algemene geheel, terwijl de Torah de p’rat is, de expliciete details.

Rav Wolbe herleidt dit tot “Avraham Avinu z”l die zich aan de gehele Torah hield.” Maar je zou je kunnen afvragen hoe dat mogelijk is, aangezien de Thora vele generaties later op de berg Sinaï aan Mozes en Israël werd gegeven. Rav Wolbe beantwoordt deze vraag door te stellen dat Avraham Avinu “het me-atzmo [de Torah] vanuit zijn innerlijk kende.”

Rav Wolbes concept van me-atzmo is een belangrijk thema in zijn lessen. In zijn cursus over Rav Wolbes Alei Shur, een paar jaar geleden, besteedde onze leraar rabbijn Avi Fertig veel tijd aan het uitleggen van de betekenis van me-atzmo aan de aanwezigen in de klas, opdat zij het konden begrijpen. Avi zei toen: “Alleen hier op aarde en in ons lichaam kunnen we me-atzmo leven – vanuit onszelf – onafhankelijk leven.”

In zijn les in Shiurei Chumash citeert Rav Wolbe een Midrash ter ondersteuning van de stelling dat Avraham Avinu de Torah me-atzmo leerde:

In Midrash Bereishit Rabba 95:3 wordt de vraag gesteld: Waar heeft Abraham de Torah geleerd? . . . Rabbijn Levi zei:

מֵעַצְמוֹ לָמַד תּוֹרָה – me-atzmo lamad Torah – Hij leerde de Torah uit zichzelf (of “van zichzelf”).

Rav Wolbe vervolgt door te leren:

Avraham Avinu schreef Sefer HaYetzirah (het Boek van de Schepping), en als zodanig kende hij de geheimen van de schepping van de mens. Hij kende dus de hele Torah. Dit is werkelijk Torah, Torat ha-Adam, de Torah van de mensheid. Wat een prachtig inzicht!

We zouden dit kunnen verbinden met een leerstelling waarvan ik zeker weet dat velen van ons die kennen. Er wordt geleerd:

Een foetus wordt de volledige Torah geleerd terwijl hij in de baarmoeder zit, zoals er staat: “En God onderwees mij en zei tegen mij: Laat je hart zich aan Mijn woorden vastklampen; neem Mijn geboden in acht en leef” (Spreuken 4:4).

Kort daarna, in dezelfde Talmoedische passage, staat:

Zodra de foetus in het luchtruim van de wereld verschijnt, komt er een engel die hem op zijn mond tikt, waardoor hij de volledige Torah vergeet… wat betekent dat wanneer iemand ter wereld komt, hij onmiddellijk vatbaar is voor zonde vanwege het verlies van Torah-kennis.

We zouden kunnen zeggen dat het leven draait om het claimen en herwinnen van wat eigenlijk al van ons is, namelijk de Torah, de wijsheid waarmee we ons leven in deze wereld zouden moeten leiden. Nu Pesach nadert, krijgen we extra impulsen en mogelijkheden om ons bezig te houden met de Torah, evenals met onze rituelen en gebruiken, zodat we de plaats van de Torah en de lessen van onze traditie in ons leven kunnen verdiepen. Mogen de komende dagen ook de plaats van de Torah in onze zielen verdiepen.

Een laatste gedachte: onze Hagada leert ons dat het aan ieder van ons is om onszelf te zien als iemand die uit Egypte is vertrokken. Voor ieder van ons, op onze eigen manier, is er een mitzrayim / Egypte, een benauwende / vrijheidsbeperkende plek die ons uitdaagt. Laten we, nu we dit jaar op reis gaan naar de vrijheid, dit heel persoonlijk opvatten. Laten we het, met de woorden van Rav Wolbe, me-atzmo ervaren – vanuit en in onszelf – voor ons persoonlijke gevoel van verlossing en een groter bewustzijn van de rol die we allen moeten spelen in de verlossing van onze wereld.

Shabbat sjalom en Chag sameach!

TER FOCUS:

  • Hoe kun je dit jaar Pesach vieren met het idee van me-atzmo – vanuit en voor jezelf?
  • Welke middot kan je gebruiken om de ervaring van de reis uit Egypte dit jaar betekenisvoller en verheffender te maken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Vayikra

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayikra – Leviticus 1:1-5:26

Rabbi Eric S. Gurvis

Deze week richten we onze aandacht op de middelste van de vijf boeken van Mozes, Sefer Vayikra. In de rabbijnse traditie wordt het boek soms aangeduid als Torat Kohanim, “de Torah van de priesters” als het ware. Een groot deel van Vayikra gaat over de wetten met betrekking tot de verschillende korbanot/offergaven die door God zijn bevolen. Het boek gaat ook over de functies van de priesters en Levieten.

En toch, als we het boek van een afstandje bekijken, zien we dat het centrale thema kedushah / heiligheid is. Het nastreven van kedushah speelt een rol in alle domeinen van het leven: heiligheid in het dienen van God door middel van korbanot / offers; heiligheid in ons persoonlijke gedrag zoals de Heiligheidscode in de kern van dit boek ons leert; en heiligheid in hoe we in deze wereld leven, inclusief hoe we de wereld zelf behandelen, alsmede degenen met wie we de wereld delen.

Aan het einde van de parasha van vorige week lezen we:

Nu richtte hij rondom de “Woning” en het altaar de voorhof op en hing het afscheidend gordijn voor de poort van de voorhof. Mozes had het werk tot een einde gebracht. Nu bedekte de Wolk de tent-der-samenkomsten en de Glorie van de Eeuwige vervulde de Woning. Mozes kon de tent-der-samenkomsten niet binnengaan want de “Wolk” rustte erop en de Glorie van de Eeuwige vulde de “Woning”. Telkens wanneer de “Wolk” van zijn plaats boven de “Woning” opsteeg trokken de kinderen van Yisrael verder op al hun tochten. Maar wanneer de Wolk niet opsteeg, trokken ze niet eerder verder dan de dag dat hij opsteeg. Want de “Wolk” van de Eeuwige rustte overdag op de “Woning” en ’s nachts was er steeds een vuurgloed in, zichtbaar voor het gehele Huis Yisrael op al hun tochten. (Exodus 40:33-38)

Nu, als we bij Vayikra komen, lijkt het alsof God Mozes onmiddellijk naar de tent-der-samenkomsten roept:

וַיִּקְרָ֖א אֶל־מֹשֶׁ֑ה וַיְדַבֵּ֤ר יְהֹוָה֙ אֵלָ֔יו מֵאֹ֥הֶל מוֹעֵ֖ד לֵאמֹֽר׃

De Eeuwige riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tent-der-samenkomsten (Leviticus 1:1)

Het is niet ongewoon dat commentatoren beginnen met het opmerken van de kleine alef aan het einde van het woord Vayikra, in een poging om deze anomalie te verklaren die in elke Sefer Torah voorkomt. Commentatoren zoals Rashi noemen dit een alef ze’ira – een “onvolwassen” alef – en zij zien het als een fysiek symbool van Mozes’ nederigheid.

Toen ik dit jaar dit stuk opnieuw bestudeerde met behulp van de inzichten van Rabbi Chaim Leib Shmulevitz in Sichot Mussar, werd ik geïntrigeerd door een les over de betekenis van namen. Hij begint met het citeren van een passage uit Midrash Vayikra Rabbah 1:3.

Mozes had tien verschillende namen: Yered, Hever, Yekutiel, Avi Gedor, Avi Sokho, Avi Zano’aḥ . . . Ook werd hij “Zoon van Netanel” genoemd – een zoon aan wie de Torah van hand tot hand werd gegeven (shenitena) . . . “De schrijver” – omdat hij de schrijver van Israël was. “Leviet” – omdat hij uit de stam Levi kwam. . .

Rav Shmulevitz leert,

Het doel van een shem / naam is om het essentiële karakter en de kwaliteiten van een persoon te beschrijven. We kunnen dit leren van een les van onze wijzen over Gods voorbereiding om Adam / de mens te scheppen. In Midrash Bereisheet Rabbah 17:4 lezen we:

Toen de Heilige op het punt stond om Adam (de mens) te scheppen, raadpleegde God de dienstdoende engelen en zei tegen hen: “Laten we Adam maken” (Genesis 1:26). De engelen zeiden tegen God: ‘Dat wezen, Adam, wat zal de aard van dit wezen zijn?’ God antwoordde: ‘De wijsheid van dit wezen zal groter zijn dan die van jullie.’

Toen bracht God de dieren, de beesten en de vogels voor hen en zei tegen hen: ‘Wat is de naam van dit wezen?’ En ze wisten het niet. God liet hen toen aan Adam zien en zei: ‘Wat is de naam van deze?’ Adam zei: ‘Dit is een os; dit is een ezel; dit is een paard; dit is een kameel.’

God vroeg toen: ‘En jij, wat is jouw naam?’ Adam zei: ‘Het is passend dat ik Adam word genoemd, omdat ik uit de grond [adama] werd geschapen.’

God vroeg toen verder: ‘En ik, wat is Mijn naam?’ Adam zei: ‘Het is passend om jou Adonai te noemen, omdat Jij de Heer [adon] bent over al jouw schepselen.’

Rav Shmulevitz vervolgt:

Onze wijzen leren ons over de diepe wijsheid die nodig is om iets zijn ware naam te geven. Dit is een van de hoogste niveaus van kennis, zelfs hoger dan die van engelen. Alleen mensen zijn in staat om de essentie en het doel van elk van mijn creaties te identificeren, en zo elk ervan correct te benoemen.

Rav Shmulevitz keert dan terug naar de opening van onze parasha, met Gods roepen aan Mozes. De Midrash van Vayikra Rabbah volgend leert hij: “De Heilige zei tot Mozes: Zo waar als je leeft, van alle namen die je werd genoemd, zal ik je alleen noemen met de naam die Batya, de dochter van Farao, je noemde: “Zij noemde hem Moshe.” (Exodus 2:10). Daarom lezen we in het gedeelte van deze week: “En God riep Moshe.” (Leviticus 1:1)

God had zeker een van de andere namen kunnen kiezen die met Mozes geassocieerd worden. Elke naam, zoals de rabbijnen in de Midrasj suggereren, opent voor ons een blik op een ander aspect van Mozes’ essentiële karakter. Rav Shmulevitz leert ons dat God de dochter van de farao en haar vriendelijkheid om de baby Mozes te redden van verdrinking in de Nijl eert. Hij stelt dat Mozes’ leven alleen maar werd gered door een daad van mesirat nefesh / zelfopoffering. Rav Shmulevitz suggereert dat we Mozes’ eigen latere daden van mesirat nefesh / zelfopoffering in verband kunnen zien met wat hij leerde als heel jong kind, aangezien zijn leven gered werd door zo’n daad. Hij gaat verder met het uiteenzetten hoe deze reeks gebeurtenissen het karakter van Mozes beïnvloedden toen hij opgroeide om de kinderen van Israël te leiden. Hij biedt het ook aan als een les voor ieder van ons, in die zin dat onze eigen ervaringen in het leven ons karakter kunnen helpen vormgeven.

In Midrash Kohelet Rabbah wordt ons geleerd:

Een persoon heeft drie namen:

één die ze van hun ouders krijgen,

één hoe de mensen hem kennen en

één die ze zichzelf verwerven.

We weten allemaal uit eigen ervaring dat we bijnamen en koosnaampjes van verschillende mensen verzamelen tijdens onze levensreis. Misschien biedt de les van Rav Shmulevitz ons een kans om na te denken over de namen in ons eigen leven – en om te overwegen met welke kwaliteiten we bekend zouden willen staan.

VOOR FOCUS:

  • Welke koosnaampjes of bijnamen heb je tot nu toe in je leven gekregen? Lijkt één daarvan een indicatie van een karaktertrek van wat je zou kunnen beschouwen als je essentiële karakter?
  • Zijn er middot die een naam zouden kunnen suggereren waaronder je bekend zou willen staan?
  • Op welke manieren zou je dergelijke eigenschappen in je dagelijkse leven kunnen opnemen, zodat je meer geassocieerd wordt met deze middot?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Vayakheyl

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayakheyl- Exodus 35:1-38:20

Rabbi Eric S. Gurvis

Nu we richting het einde van Sefer Shemot gaan (volgende week), lezen we over het daadwerkelijke werk van het bouwen van de Mishkan. De Mishkan dient als Israëls draagbare heiligdom tijdens de reis naar het Beloofde Land. We weten dat het de voorloper is van de Tempel die uiteindelijk in Jeruzalem zal worden gebouwd.

Opnieuw heeft het bestuderen van Rabbi Moshe Igbui’s Chochmat HaMatzpun mij ertoe gebracht nog een ander deel van de Mussar-lessen te ontdekken waarvan ik niet op de hoogte was. In dit geval is het een bloemlezing met de titel Ohr RaSha”z – “Het licht van Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm.

In zijn les begint de Alter met een verwijzing naar een les van de RaMBaN (Rabbi Moses ben Nachman) over Exodus 36:8, waarin we lezen:

וַיַּעֲשׂ֨וּ כׇל־חֲכַם־לֵ֜ב בְּעֹשֵׂ֧י הַמְּלָאכָ֛ה אֶת־הַמִּשְׁכָּ֖ן עֶ֣שֶׂר יְרִיעֹ֑ת

שֵׁ֣שׁ מׇשְׁזָ֗ר וּתְכֵ֤לֶת וְאַרְגָּמָן֙ וְתוֹלַ֣עַת שָׁנִ֔י כְּרֻבִ֛ים מַעֲשֵׂ֥ה חֹשֵׁ֖ב עָשָׂ֥ה אֹתָֽם׃

Nu maakten alle deskundigen onder de werklieden de ‘Woning” uit tien kleden van getweernd fijn linnen met hemelsblauwe, purperrode en karmozijnkleurige wol; met cherubijnen als kunst-weefwerk maakte men ze.

Zoals de Alter van Kelm opmerkt, zegt RaMBaN: “De Torah heeft de beschrijving van het werk van de Tabernakel vijf keer herhaald. Het vermeldt het geheel ervan op het moment van de opdracht in detail, en daarna in meer algemene termen.” RaMBaN vervolgt:

De reden waarom de opdracht wordt herhaald, eerst in algemene zin, is dat God eerst Mozes de opdracht gaf om Bezalel en Oholiab en alle chochmei lev (degenen die wijs van hart waren) in algemene termen over het werk te vertellen. Pas daarna zouden ze ermee beginnen. Ze zouden niet geschikt zijn voor het heilige werk totdat ze de omvang van de hele onderneming hadden gehoord en het volledig hadden begrepen. Pas dan konden ze het in detail op zich nemen.

RaMBaN voegt toe: “Over het algemeen is dit alles de weg van liefde en waardering, om te zeggen dat God dit werk wenste. En dus vermeldt God het meerdere keren in de Torah, om de beloning van degenen die erbij betrokken zijn te vergroten.”

De Alter van Kelm komt dan met een mashal (een analogie):

Het is als een koning die zijn zoon aan een leraar overgaf. De koning vroeg de leraar: Ging mijn zoon naar school om te leren? At mijn zoon? Dronk mijn zoon? Sliep mijn zoon?

De Alter legt uit dat de koning al zijn vragen in één enkele vraag had kunnen stellen. Toch vroeg de koning alle vragen afzonderlijk om ons te leren hoe nauwkeurig we moeten zijn met onze instructies en verwachtingen en dientengevolge, waarschijnlijk om in de gelegenheid te komen om de leraar te belonen voor elke daad. Hij vervolgt met de uitleg dat:

De Heilige is onze leraar, middels Gods Heilige Torah. Hieruit leren we op een buitengewoon wonderbaarlijke manier prachtige lessen. Men moet het vermogen hebben om te herkennen dat door het ontvangen van de leerstof, er de noodzaak is om te begrijpen wat men ontvangt, en om vervolgens het geleerde toe te passen.

Rav Simcha Zissel citeert Spreuken 21:8

הֲפַכְפַּ֬ךְ דֶּ֣רֶךְ אִ֣ישׁ וָזָ֑ר וְ֝זַ֗ךְ יָשָׁ֥ר פׇּעֳלֽוֹ׃

Het pad van een mens kan kronkelig en vreemd zijn; hoewel zijn daden onberispelijk en juist zijn.

Op basis van deze passage leert hij:

Het is de aard van mensen, zowel fysiek als met betrekking tot hun yetzer ha-rah, om inconsistent te zijn. Dit is maar al te waar, al vanaf de vroegste kindertijd. Alleen door zichzelf voor te bereiden door middel van hiz-dakhkhut / zuivering en hit-yashrut / werken om zichzelf op het rechte pad te zetten, kan men zich heroriënteren en daarmee zijn daden yashar / recht door zee maken. Zoals onze wijzen leren in Midrash Shir Hashirim Rabbah 5: “De Heilige zei: ‘Open voor Mij een opening als die van een dunne naald, en Ik zal voor u een opening openen als die van een ontvangst zaal.’”

We dienen onszelf niet slechts voor te bereiden. Maar we moeten onszelf ook enorm versterken (lhitchazeyk) om onszelf voor te bereiden, en dan zal de Heilige ons helpen.

Rav Simcha Zissel herinnert ons eraan dat het deel uitmaakt van onze menselijke natuur om in verdriet te vervallen en ons zorgen te maken over basisbehoeften, zoals wat we zullen eten. Maar hij herinnert ons er ook aan dat we moeten onthouden om te gaan inzien wat een grote otzar / schatkamer we hebben geërfd van onze voorouders. Men kan te lui worden om door te blijven gaan. Inderdaad, “de Torah is een geweldige leraar, inderdaad de beste, om iemand de waarheid der waarheden te laten zien, zo klaar als een klontje.” Hij keert terug naar het midrasjische beeld van de koning die zijn zoon naar beth sefer stuurt.

Dit is alsof de koning (vader) zijn kind op het leven voorbereidt door  hem van de beste leraren te voorzien, geweldige en deskundige leraren, die de wijsheid en het belang van onderwijs maar al te goed onderkennen. Deze leraren moeten de studies en het leerproces aantrekkelijker maken met sever panim yafot / hun studenten tegemoet te treden met een prettig uiterlijk, zodat zij [de studenten] wat ze leren op een manier ontvangen dat het hun hart raakt.

De les van Rav Simcha Zissel is niet alleen voor ouders en leraren. Als studenten op het Mussar-pad, in onze Va’adim, evenals in onze chevruta-studie met partners, zijn we zowel student als leraar. Dit is altijd iets belangrijks geweest dat ik probeer in het oog te houden.

We zijn student en leraar tegelijkertijd, met en voor elkaar. Daarom moeten we ernaar streven om zo goed als mogelijk is aandacht te besteden aan de details, alsmede aan het “grotere geheel.” Mussar gaat niet over het nemen van grote stappen, of over sprongen en grenzen. In plaats daarvan zouden wij, net als de details van het voorbereiden en het uitvoeren van de bouw van de Mishkan, onszelf ook moeten voorbereiden en de uitvoering voltooien met hiz-dakhkhut / reiniging, hit-yashrut / werken om onszelf op het rechte pad te houden, en hitchazkut / onszelf versterken, terwijl we doorgaan op het pad om het beste uit onszelf te halen.

VOOR FOCUS:

  • Als je nadenkt over je studie en beoefening van Mussar, hoe pas je dan het idee toe om het “grote geheel” te overzien, alsmede de details tijdens je reis?
  • Hoe verhoudt herhaling zich tot je studie en beoefening?
  • Hoe verhoud je je tot de concepten die door de Alter van Kelm werden geïntroduceerd:

       Hiz-dakh’khut / zuivering (dat is “jezelf zuiveren);

       Hit-yashrut / werken om jezelf op het rechte pad te zetten,     (denk aan spirituele heroriëntatie); en

       Hitchazkut / jezelf versterken

  • Welke middot kunnen je helpen op deze gebieden?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Ki Tisa

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Ki Tisa – Exodus 30:11−34:35

Rabbi Eric S. Gurvis

Ook dit keer hebben we hier een Parasha met een extreem groot drama! De Israëlieten blijven onderaan de berg kamperen, terwijl Mozes nog steeds boven op de berg staat en Gods openbaring van de Torah ontvangt. Een deel van de Israëlitische gemeenschap wordt steeds angstiger en komt in opstand, waarbij ze Aaron aanspreken om voor hen een god te maken die ze kunnen aanbidden.

In Exodus hoofdstuk 32 lezen we dat God tegen Mozes zei dat hij zich snel de berg af moest haasten. In vers 8 staat:

סָ֣רוּ מַהֵ֗ר מִן־הַדֶּ֙רֶךְ֙ אֲשֶׁ֣ר צִוִּיתִ֔ם עָשׂ֣וּ לָהֶ֔ם עֵ֖גֶל מַסֵּכָ֑ה

וַיִּשְׁתַּֽחֲווּ־לוֹ֙ וַיִּזְבְּחוּ־ל֔וֹ וַיֹּ֣אמְר֔וּ אֵ֤לֶּה אֱלֹהֶ֙יךָ֙ יִשְׂרָאֵ֔ל אֲשֶׁ֥ר הֶֽעֱל֖וּךָ מֵאֶ֥רֶץ מִצְרָֽיִם׃

De Israëlieten zijn zeer snel van die weg afgedwaald die

Ik ze heb bevolen te volgen: ze hebben zelf een gegoten kalf gemaakt, ze hebben ervoor gebogen, ze hebben er offers aan gebracht en zij hebben gezegd:

Dit is uw God, o Israël, die u uit het land Egypte heeft geleid!

Via de prachtige bundel Chochmat HaMatzpun van Rabbi Moshe Igbui heb ik kennis gemaakt met een nieuwe bron, en heb ik hem toegevoegd aan onze verzameling Mussar-leraren. Hij citeert een les van Rav Hayyim Dov Meir Rubman uit zijn Sefer Zichron Meir. Rav Rubman opent met een les uit de Midrasj die een woordspeling bevat:

Hier staat niet geschreven: “zij keerden zich af [averu] van het pad dat ik hun had geboden”, maar eerder: “zij hebben het pad snel verlaten [saru]” (Exodus 32:8). Toen ze in Sinaï waren, was het allemaal rozengeur en maneschijn; nu zijn ze helemaal de fout  [saryut] in gegaan, het zijn leugenaars geworden. Ze hebben er niet eens één of twee uur aan besteed, maar ze zijn onmiddellijk van het pad afgeweken.

Rabbi Shimon ben Yoḥai zei: Ze waren elf dagen bij de Heilige en brachten toen negenentwintig dagen door met het berekenen hoe ze het kalf moesten maken, zoals geschreven staat: “Elf dagen vanaf orev” (Deuteronomium 1:2) . . .

Rabbi Eliezer ben Ya’akov zegt: Ze waren negenentwintig dagen bij de Heilige en elf dagen lang berekenden ze hoe ze het kalf moesten maken . . . Rabbi Yehuda ben Rabbi Ilai zegt: Ze waren slechts één dag bij de Heilige. Waar komt dit vandaan? Het is zoals Micha uitlegt: “Gisteren stond mijn volk op als een vijand” (Micha 2:8). De Heilige zei tegen hen: ‘Gisteren zeiden jullie: “Alles wat de Eeuwige sprak, zullen we doen en we zullen luisteren.” (Exodus 24:7), en vandaag [zeggen]: “Dit is jullie god Israël?!?” (Exodus 32:4)

Volgens de Midrasj vraagt ​​Rav Rubman zich af, net als zovele andere commentatoren door de eeuwen heen, hoe het mogelijk is dat de kinderen van Israël hun loyaliteit en trouw aan God in zo’n korte tijd hebben verlegd, gezien de wonderen die ze van God hebben gezien, zowel als onderdeel van de plagen in Egypte als aan de oevers van de Rietzee. Hij vervolgt:

Hieruit leren we prachtige lessen voor alle mensen, die gebaseerd zijn op een aantal belangrijke en heilige leringen van onze wijzen. Hij citeert bijvoorbeeld Rabbi Hillel die leert: “Vertrouw niet op jezelf tot de dag van je dood.” (Avot 2:4) De auteur voegt er aan toe: Want als mens wordt ieder van ons voortdurend geconfronteerd met uitdagingen en gevaar. We moeten er absoluut zeker van zijn dat onze matzav ruchani / onze spirituele realiteit veilig is. Inderdaad, onze situatie of positie kan van het ene op het andere uur en van dag tot dag veranderen.

Zoals vermeld in de Midrasj is het zo dat Israël verklaarde, Naaseh vnishmah – “Wij zullen doen, en wij zullen luisteren!” Zij verklaarden dit vanuit een madreigah gedolah / een groot en verheven spiritueel niveau. Niettemin lezen we ook, zoals onze wijzen aangeven, in het Lied aan de Zee in Exodus 15:2 dat Israël met hun vinger wees en verklaarde זֶ֤ה אֵלִי֙ וְאַנְוֵ֔הוּ  – Dit is mijn God—ik prijs God!” Zij waren gegroeid ​​in hun begrip van elokut / het Goddelijke. Desalniettemin keerden zij zich maar al te snel van dit pad af.

Hoe waakzaam moet men zijn met een kwaal in gevaarlijke omstandigheden, behandelingen ondergaan om het lichaam te versterken en daarmee de volledige zijnstoestand?

Rav Rubman wijdt in zijn les uit:

Een persoon moet altijd medische behandelingen voor zijn kwalen ondergaan, en dit omvat ook machalat haNefesh – “kwalen van de ziel.” Als men deze behandelingen niet krijgt, zal men zeker struikelen en vallen, van welk spiritueel vlak dan ook dat men al heeft bereikt. Zoals staat vermeld in Jesaja 1:6 –

מִכַּף־רֶ֤גֶל וְעַד־רֹאשׁ֙ אֵֽין־בּ֣וֹ מְתֹ֔ם פֶּ֥צַע וְחַבּוּרָ֖ה וּמַכָּ֣ה טְרִיָּ֑ה׃

Van top tot teen

Geen plek is gezond:

Allemaal blauwe plekken en striemen

En etterende zweren –

Rav Rubman gaat verder:

Iemand die op deze manier gewond raakt, zal snel koorts krijgen. Het tegengif kan worden afgeleid van wat onze wijzen leren in Talmoed Berachot 32bVier dingen vereisen Chizzuk / versterking, constante inspanning om te verbeteren.”

Rav Rubman voegt aan het Talmoedische recept toe hoe men machalat haNefesh – de “ziekten van de ziel moet aanpakken.” Hij leert:

“De meest gunstige behandeling voor chizzuk haNefesh / het versterken van de ziel is limmud HaMussar – het leren van Mussar en hitbonnenut / diepe reflectie met betrekking tot yirat shamayim / ontzag [of angst] voor de hemel, zoals er geschreven staat in Spreuken 4:13,

הַחֲזֵ֣ק בַּמּוּסָ֣ר

אַל־תֶּ֑רֶף

חַיֶּֽיךָ׃ כִּי־הִ֥יא נִ֝צְּרֶ֗הָ

Houd vast aan Mussar;
laat niet los;
Houd je eraan; het gaat om jouw leven.

Ik weet, en ik vermoed dat we dat allemaal weten, dat onze studie en beoefening van Mussar ons helpt om geaard te blijven terwijl we door een wereld en door tijden trekken die ons regelmatig uit balans zouden kunnen brengen. Zelfs als alles goed lijkt te gaan, is Mussar een verzameling gereedschappen en biedt het begeleiding om onszelf in balans te houden en om koers te houden, om te leven als de beste versie van wie we allemaal kunnen zijn.

VOOR FOCUS:

  • Hoe helpt jouw studie en beoefening van Mussar je om op koers en in balans te blijven in je leven?
  • Welke middot zijn voor jou de belangrijkste als je nadenkt over het bereiken van Chizzuk / kracht, als je op wat voor manier dan ook machalat haNefesh – ziekte van de ziel ervaart?
  • Welke oefening(en) kan je deze week proberen om een ​​gevoel van Chizzuk te verwezenlijken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Tetzaveh

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Tetzaveh – Exodus 27:20-30:10

Rabbi Eric S. Gurvis

In Parasha Tetzaveh richt het onderwerp zich op Gods instructies aan Mozes, en in het verlengde daarvan aan Aäron, zijn zonen en de ambachtslieden voor het maken van de heilige gewaden voor de Kohanim. In Exodus 28:31-34 lezen we:

Je moet de mantel die bij de efod hoort geheel van hemelsblauwe wol maken. De halsopening eraan moet naar de binnenkant ervan omgeslagen zijn, een boord moet er dus rondom die opening zijn, door de wever erin gemaakt, zoals de opening van een pantserhemd, moet het daarbij zijn, het mag niet ingescheurd worden.
En aan de binnenrand moet je aan de omtrek hiervan granaatappels van hemelsblauwe, purperrode en karmozijnkleurige wol maken met rondom gouden belletjes er tussenin. Telkens een gouden belletje en een granaatappel rondom aan de onderrand van de mantel.

Geleerden zijn verdeeld over hoe ze zich het werkelijke uiterlijk van de efod moeten voorstellen, hoewel er veel artistieke weergaven beschikbaar zijn. Professor Nahum Sarna schrijft:

De efod kan heel goed een kledingstuk zijn geweest dat ooit wijdverbreid was onder de hogere klassen in het Nabije Oosten en dat uiteindelijk ouderwets werd. Het aangeboren conservatisme van religieuze instellingen zorgde ervoor dat het alleen in kerkelijke kringen werd bewaard, waar het zich ontwikkelde tot een sacraal gewaad.

Hoe het ook wordt voorgesteld, de efod wordt in het algemeen begrepen als een belangrijk kledingstuk dat door de kohanim wordt gedragen als onderdeel van hun Avodah/Dienst aan God in het Heilige Gebied.

In zijn werk, Shmirat HaLashon, geeft Rabbi Yisrael Meir Kagan, bekend als de Chofetz Chai’im, commentaar op het uiterlijk van de efod in het kader van zijn lessen over het onderwerp van het beschermen van onszelf tegen verboden spraak. Hij leert ons: “Met betrekking tot de me’il [het buitenste gewaad van de efod] (Exodus 28:32): “De halsopening eraan moet naar de binnenkant ervan omgeslagen zijn, een boord moet er dus rondom die opening zijn, door de wever erin gemaakt, zoals de opening van een pantserhemd, moet het daarbij zijn, het mag niet ingescheurd worden.”

Voor de Chofetz Chai’im is deze “grens” rond de opening van de efod bedoeld om te worden begrepen als een soort vangrail, als een waarschuwing en barrière voor wat er uit de opening zou kunnen komen. In zijn leringen wordt dit opgevat als de bescherming die we moeten oprichten, om zo te zeggen, om onszelf te beletten om lashon hara te plegen. Hij vervolgt met commentaar op een kenmerk van de efod beschreven in Exodus 28:33-34:

Maak op de zoom rimonim/granaatappels van hemelsblauwe, purperrode en karmozijnrode garens, helemaal rondom de zoom, met gouden belletjes ertussen: een gouden bel en een granaatappel, een gouden bel en een granaatappel, helemaal rondom de zoom van het gewaad.

Als je denkt aan de zilveren versieringen op Thorarollen in menige synagogen, vinden we symbolische voorstellingen daarvan. Soms nemen deze de vorm aan van granaatappelachtige beelden en heel vaak met belletjes die te horen zijn als een Thorarol wordt gedragen of opgetild. De Chofetz Chai’im wijdt in zijn opmerkingen verder uit als hij de betekenis van de rimonim uitlegt, wat in modern Hebreeuws het woord is voor granaatappel. Hij leert:

Het geluid van de rimonim zal worden gehoord wanneer de Kohen naar het heiligdom komt . . .

Dit zou ons moeten herinneren aan de hele sectie van Tazria en Metzora: de plaag herkenningstekens op de huizen, de plekken op de kleding, de plaag herkenningstekens op de mensen (Leviticus 13:46): “Eenzaam zal degene zitten die door deze plaagplekken is getroffen” — zelfs buiten het kamp van Israël…

Dit herinnert ons aan de les in Leviticus 19:16: “U mag geen laster bedrijven onder uw verwanten.” In feite wordt ons in het volgende vers, Leviticus 19:17, geleerd: “U mag uw broeder niet haten in uw hart; bestraf, ja, bestraf uw naaste, opdat u niet zonde draagt ​​omwille van hen!” Verder wordt ons geleerd in Leviticus 25:17: Doe elkaar geen onrecht aan, maar vrees uw God; want Ik, de Eeuwige, ben uw God.”

In navolging van Rashi en andere commentatoren, stipuleert de Chofetz Chai’im dat dit verwijst naar “verbaal onrecht, wat ook in de categorie van kwaadspreken valt.” Hij voegt eraan toe dat we een soortgelijk voorbeeld vinden in Deuteronomium 27:24: “Vervloekt is degene die zijn naaste in het geheim neerslaat,” wat verwijst naar lashon hara.”

We leven in een tijd waarin we dagelijks worden herinnerd aan en voorbeelden krijgen van de kracht van spraak, en van het onjuiste gebruik ervan, zoals de Chofetz Chai’im en onze traditie ons leren. In dit tijdperk van non-stop informatie worden we van alle kanten gebombardeerd met woorden, in allerlei vormen. Vanuit een Mussar-perspectief weten we dat onze eerste verplichting is om onszelf ervoor te behoeden dat wij misbruik maken van de kracht van spraak.

Rabbi Judah Loew, de Maharal van Praag leert ons:

Aangezien mensen werden geschapen als een fysiek wezen en niet alleen als een pure ziel zonder lichaam, is hun pure ziel alleen niet hun volledige essentie. Met andere woorden, noch de ziel noch het lichaam alleen vertegenwoordigt de essentie van het menselijk wezen.

Integendeel, de essentie van een menselijk wezen is het spraakvermogen want het combineert deze twee componenten, dat wordt uitgedrukt door het fysieke orgaan van de tong. Want mensen bestaan ​​uit zowel een fysiek lichaam als een ziel. Spraak is uniek voor mensen, aangezien geen enkel dier kan spreken. Spraak is geworteld in de ziel en toch wordt het gevonden in een fysiek orgaan, en is daarom de essentie van de mens omdat het het fysieke en het spirituele combineert.

In onze studie en beoefening van Mussar streven we ernaar onszelf te verbeteren, dag na dag en stap voor stap, door te werken aan  onze neshamah, en ook door te werken aan het verbeteren van onze uiterlijke expressies die zich vertalen in woorden en daden. Dit resoneert inderdaad ook met de parasha van vorige week, toen onze voorouders in verband met de bouw van de aron, de Heilige Ark die de stenen tafelen met Gods geboden zou bevatten, deze opdracht kregen:

Je moet het bedekken met zuiver goud, van binnen en van buiten moet je het bedekken, en bovenaan moet je er een omlijsting van goud omheen maken. (Exodus 25:11)

Hoewel het gebod in de parasha van vorige week over een levenloos, zij het heilig, object kan gaan, weten we dat onze traditie ervan uitgaat dat het gebod ook bedoeld is om te bezien hoe we ons diepste wezen afstemmen op onze uiterlijke expressies in het leven en de wereld die we delen met de mensen om ons heen.

VOOR FOCUS:

  • Kan je momenten bedenken waarop je innerlijke neshamah suggereert dat je op een andere manier moet spreken en handelen dan wat eruit komt?
  • Tot welke middah (of middot) zou je je kunnen wenden om je te helpen bij het op een lijn brengen van je innerlijke en uiterlijke realiteiten?
  • Beoefen elke dag sh’mirat lashon, zelfs als de wereld om ons heen talloze voorbeelden laat zien van de afwezigheid van deze belangrijke middah. Elke keer dat we onszelf beheersen, versterken we onze neshamah en komen we een beetje dichter bij onze beste versie van wie we kunnen zijn.

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Terumah

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Terumah – Exodus 25:1-27:19

Rabbi Judith Edelstein

Er hebben zich in de laatste paar parshiyot in het boek Exodus een heleboel dramatische gebeurtenissen voorgedaan. De Israëlieten ontsnapten aan slavernij; vluchtten voor de Egyptenaren; staken de Rietzee over in gezang; stonden aan de voet van de berg Sinai, Gods aanwezigheid manifesteerde zich in de wolken en vuur erboven, trillend terwijl ze als gehypnotiseerd luisterden naar de Tien Geboden. In de lezing van vorige week kregen ze een opsomming van wetten over hoe te leven, en die ze moesten volgen. Ten slotte verdween Mozes, van wie ze volledig afhankelijk waren, veertig dagen en nachten. Je zou hopen dat het volk in de parasha Terumah van deze week de kans zou krijgen om uit te rusten. Maar in plaats daarvan werden ze gedwongen om donoren, ambachtslieden en aannemers te zijn.

Parshat Terumah leest als een architectonisch bouwplan, met pagina na pagina gedetailleerde instructies over hoe de Mishkan gebouwd moet worden, het draagbare heiligdom dat de Israëlieten tijdens hun reis door de woestijn mee moeten nemen. God besluit om van boven de berg af te dalen om dichter bij de kinderen van Israël te zijn en zegt tegen Mozes:

וְעָ֥שׂוּ לִ֖י מִקְדָּ֑שׁ וְשָׁכַנְתִּ֖י בְּתוֹכָֽם׃

“Maak voor mij een heilige plek, zodat ik tussen jullie kan wonen.” (Exodus 25:8)

Hoewel de ontelbare details met betrekking tot het uiterlijk van de tabernakel en de constructie ervan, het goud, de juwelen, de stoffen, het acaciahout, de staven, de palen, de cherubijnen, enz. overweldigend kunnen zijn voor de leek, zit er een indringende boodschap achter de stortvloed aan aanwijzingen en afmetingen. God wil dichtbij komen om BIJ de Israëlieten te ZIJN. Hoe is God wel niet verzacht: van het verschijnen als een bedreigende kracht op de bergtop, tot het bieden van troost en bescherming om “met de mensen om te gaan!” Wat is de Heilige geëvolueerd en kwetsbaar geworden! Hoe meer God hen heeft gegeven, hoe meer Degene wil geven – van het wakker worden en het horen van hun geschreeuw toen ze slaven waren in Egypte, tot het nu dichtbij hen komen in hun vrijheid. Dit is inderdaad een culminerende daad van vrijgevigheid/nedivut, een uitbreiding van het diepste zelf van de Heilige om Am Yisrael te omarmen en verdergaand dan alles wat God tot dan toe al voor hen heeft gedaan.

Toch houdt God nog steeds enige afstand tot hen waarbij hij Mozes als bemiddelaar gebruikt. Het is niet de eerste keer dat Mozes in deze rol terecht komt, en het zal ook niet de laatste keer zijn. Het is echter opmerkelijk dat een religie die begon met een reeks tussenpersonen (Mozes en daarna de profeten) zich ontwikkelde tot een religie waarin mensen direct contact hebben met de Heilige. Waarom is God terughoudend om rechtstreeks tot de Israëlieten te spreken? Is de Ene bang voor afwijzing of teleurstelling? (Is dit wat ons ervan weerhoudt om vrijgevig te zijn?) Is Mozes een schild? Heeft God het Heiligdom nodig voor het welzijn van de Ene of is het voor het welzijn van Am Yisrael?

Let op: God geeft hen geen opdracht om zomaar iets te bouwen. De Ene is juist heel precies en vereist een heilige plek. “God sprak tot Mozes en zei: ‘Spreek tot de Kinderen van Israël dat ze voor Mij een gewijde gave afzonderen; Van een ieder wiens hart hem daartoe aanspoort moet je deze voor Mij afgezonderde gewijde gave in ontvangst nemen.'” (Exodus 25:1-2)

Het is veelzeggend dat er geen specifieke vereisten zijn voor de geschenken. In plaats daarvan wordt het aan het individu overgelaten om zich geroepen te voelen om te geven. De omvang wordt ook aan hen overgelaten. De middah waar het hier om gaat, is wederom vrijgevigheid/nedivut. God geeft het voorbeeld van  vrijgevigheid door de hand uit te steken naar de Israëlieten door dichtbij hen te zijn in het eerste vers. Als reactie hierop wordt Am Yisrael in vers 2 gevraagd om vrijgevigheid te cultiveren door “geschenken” te geven, en later om te werken aan de bouw van het heiligdom. We leren hieruit dat er veel manieren zijn om nedivut tot uitdrukking te brengen: “Er zijn drie soorten grootmoedigheid: monetair, fysiek en intellectueel.”

De Israëlieten worden door De Ene uitgenodigd om nedivut te cultiveren door een materiële donatie te doen en diensten te verlenen (fysiek en intellectueel/spiritueel). In eerdere parshiyot werden wetten gegeven over hoe rechtvaardig te leven. Nu verheft God hen verder door hen te leren hoe ze hun ziel kunnen verheffen, één middah per keer, te beginnen met vrijgevigheid/nedivut. Dit wordt een fundamentele middah, zowel letterlijk als figuurlijk, omdat ze een gebouw creëren dat Gods aanwezigheid verwelkomt en huisvest.

Toen God de mensheid schiep, maakte God hen tot een gever en een nemer. De kracht van het geven is een hogere kracht van de eigenschappen van de Schepper van alles. Gezegend zij de Ene, die genade heeft, goed doet en geeft zonder iets in ruil te ontvangen. Zo maakte hij hen, zoals er geschreven staat: ‘Naar het beeld van God schiep God de mens’ want zij zijn in staat genade te hebben, goed te doen en te geven.

Droeg ieder van de Israëlieten bij? Waarschijnlijk niet. Zonder twijfel waren er, net als bij onze generatie, millennia later, nemers en gevers. Men heeft misschien geen diepe zakken, maar zelfs de financieel minst draagkrachtige mensen zijn verplicht een minimale bijdrage bij te dragen aan het welzijn van de gemeenschap. Of de bijdrage nu groot of klein is, de gever is in feite ook de begunstigde. “Iemand die een groot geschenk geeft aan een ander die erom vraagt, is half grootmoedig. De werkelijk grootmoedige is iemand die altijd geeft, weinig of veel voordat erom wordt gevraagd.”

Sommigen van ons geven geld, maar zijn gierig met onze tijd, of vice versa. Je zou jezelf vrijgevig kunnen noemen omdat je geld, tijd en/of diensten geeft. Als je dat echter met tegenzin of onverschillig doet, brengt het je niet dichter bij God. Je bent innerlijk niet veranderd; en je bent niet gegroeid op zielsniveau.

En als iemand liefdadigheid geeft, moet hij dat vergezeld doen gaan van liefdevolle vriendelijkheid, zoals met jouw geld iets kopen dat de arme persoon nodig heeft om hem de moeite te besparen het zelf te kopen… of die persoon te voorzien van de nodige fondsen.

Als je je bewust kunt worden van waar je staat in het spectrum van nemen versus geven, en als je gemotiveerd bent, kun je groeien, net zoals God dat deed. Het kost moeite, maar dit zal je in staat stellen om op zinvolle wijze een evenwichtige vrijgevigheid te cultiveren om dichter bij Goddelijkheid te komen, waar de praktijk van Mussar om draait.

Zoals we hieronder kunnen zien, zijn de mogelijkheden voor vrijgevigheid net zo groots als de vleugels van een adelaar. En dat geldt ook voor de beloningen;

…je moet grootmoedig zijn met al je huishoudelijke gebruiksvoorwerpen, door ze uit te lenen aan je buren en kennissen…grootmoedig in het uitlenen van geld aan

de armen…de rijken…in je zakelijke handelingen met iedereen en niet kleinzielig zijn voor je vriend over kleinigheden. Als je wijn, olie of iets dergelijks afmeet, mag je niet te precies zijn, maar geef een beetje meer (Bava Batra 88b). En je moet grootmoedig zijn…om je in te spannen voor alle mensen, om hun juk en hun last te helpen dragen, om te treuren om hun ellende, om voor hen te bidden,

om je te verheugen in hun vreugden, om de zieken te bezoeken en om liefdevolle vriendelijkheid te betonen aan de doden. Je moet vooral grootmoedig zijn met je Torah-wijsheid (Sukkah 49b).

Aan de andere kant is het niet verstandig om al je tijd te geven ten koste van die van jouzelf. Het is net zo belangrijk om tijd te maken om de materiële zaken te verkrijgen die je nodig hebt, voor je eigen welzijn, voor shlemut/heelheid en voor een gezond leven.

Vrijgevigheid/nedivut lijkt misschien alleen te gaan over het geven aan anderen. Wanneer het echter met oprechtheid en regelmaat wordt gedaan, zijn wijzelf ook de begunstigden ervan. Zoals Alan Morinis leert:

Het hart geeft vrijgevig wanneer het beseft dat het geen afzonderlijke en geïsoleerde entiteit is, maar eerder tot een groter geheel behoort. Geven is gemakkelijk voor een dergelijk hart omdat het geen verschil ervaart tussen degene die geeft en degene die ontvangt. Dit kan een ideaal lijken, maar in werkelijkheid bouwen en versterken alle daden van geven relaties. Vrijgevigheid brengt van nature de gever en de ontvanger dichter bij elkaar, totdat er uiteindelijk noch “ik” noch “jij” is, maar alleen liefde.

Dit geldt ook voor onze relatie met God. In Psalmen 27:4 lezen we: “Eén ding vraag ik van God, hier ben ik naar op zoek: al de dagen van mijn leven in Gods huis te wonen.” Laten wij, als studenten van Mussar die streven naar een evenwicht tussen vrijgevigheid en het toepassen van Parasha Terumah op ons leven, laten wij overwegen om een ​​heiligdom in ons hart te bouwen van waaruit onze vele hulpbronnen naar het materiële en spirituele universum stromen.

Wanneer we een plek creëren waar God in ons leven kan wonen, zullen we nooit meer gevangen zitten in de illusie van afgescheidenheid. God zal beschikbaar en toegankelijk zijn voor ons in de binnenste kamer van het hart en in de innerlijke dimensie van de hele Schepping.

VOOR FOCUS:

  • Waar bevind je jezelf in het spectrum van vrijgevigheid/nedivut?
  • Welke andere middot, indien aanwezig, moet je gebruiken om te komen waar je zou willen zijn?
  • Wat staat je in de weg om te weinig vrijgevig of juist te vrijgevig te zijn?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Mishpatim

Torah vanuit een Mussar perspectief

Parasha Mishpatim – Exodus 21:1-24:18

Rabbijn Eric S. Gurvis

Zoals ik al eerder heb verteld, ben ik dit jaar interim rabbijn van de gemeente die ik eind jaren ’80-begin jaren ’90 diende in Jackson, Mississippi.  Het is een opwindend en druk jaar geweest – zeker omdat ik elke maand naar het zuiden reis om een tijdje “in residence” te zijn. Er is zoveel veranderd in Jackson sinds ons gezin in de vroege zomer van 1992 vertrok.  Eén verandering is dat er nu een echte bagel-winkel is. In mijn tijd moesten we 200 mijl reizen, noordwaarts naar Memphis of zuidwaarts naar New Orleans om bagels te vinden.

Toen ik vorige week begon met het bestuderen van het gedeelte van deze week, zat ik in die bagel-winkel te wachten om koffie te drinken met een collega en vriend. De winkel bevindt zich in een winkelcentrum dat een groot deel uitmaakte van ons leven tijdens mijn jaren in Jackson. Aan de ene kant van het plein zat namelijk de Olde Tyme Deli – een delicatessenzaak en bakkerij in Joodse stijl, eigendom van leden van de congregatie. Hun kinderen en kleinkinderen zijn vandaag de dag nog steeds zeer aanwezig in mijn gemeenschap.

Zittend aan een tafel, kijkend uit het raam, zag ik aan de overkant van de binnenplaats een aantal woorden hoog op een muur. Ik weet eerlijk gezegd niet of de woorden er al waren toen ik in de stad woonde. Ik heb in die jaren waarschijnlijk nooit met uitzicht op die hoek gezeten. Maar toen ik met een Mussar-boek op de tafel voor me zat en naar de woorden keek, kon ik het niet helpen, maar ik voelde een resonantie van boven. De woorden op de muur luidden: “Draag vriendelijkheid in je hart.” Nu staat Jackson bekend als de “gesp van de Bijbelgordel.” Er zijn dus veel zinvolle verzen en gezegden. Maar toen ik met mijn Mussar boek opnieuw Parasha Mishpatim zat te bestuderen, kon ik niet anders dan getroffen worden door het feit dat ik naar een bepaald vers en een bepaalde waarde in onze parasha werd geleid.

In Exodus 22:24 wordt ons geleerd:

אִם־כֶּ֣סֶף תַּלְוֶ֣ה אֶת־עַמִּ֗י אֶת־הֶֽעָנִי֙ עִמָּ֔ךְ לֹא־תִהְיֶ֥ה ל֖וֹ כְּנֹשֶׁ֑ה לֹֽא־תְשִׂימ֥וּן עָלָ֖יו נֶֽשֶׁךְ׃

Als je geld leent aan Mijn volk, aan de armen onder jullie, gedraag je dan niet tegenover hen als een schuldeiser; vraag geen rente van hen.

In Ohr Ha-Nefesh begint Rabbi Chaim Ephraim Zaitchik zijn les door te verwijzen naar Rashi’s commentaar op dit vers. Rashi citeert Midrash Tanhuma en richt zich op de woorden – et he-ani imackh – “de armen onder jullie” en hij stelt: “Kijk naar jezelf alsof je die arme persoon bent.”

Rav Zaitchik leert:

Er zijn mensen die uit zichzelf goede daden en met grote zelfopoffering verrichten uit yir’at shamayim/ontzag voor de Hemel, en om een ​​mitswa te vervullen. Echter, onvermijdelijk kan een deel van iemands inspanning zelfs als het gedaan wordt om een mitswa te vervullen, tekortschieten. Dit kan waar zijn zelfs wanneer iemand een mitswa vervult, zoals geld lenen aan anderen en daden van chesed/liefdevolle vriendelijkheid doen voor zijn medemens vanuit een lev tov/goed hart.

Men moet er echter voor zorgen dat het vervullen van de mitswa niet stiekem verbonden is met gevoelens (hints) van spot, noch neerkijken op de ander met het gevoel dat hij/zij minderwaardig is.

Zelfs wanneer we een mitswa vervullen met de beste bedoelingen, is de realiteit dat we feilbare mensen zijn. Zelfs de besten onder ons kunnen soms merken dat onze gedachten van het positieve naar een negatief aspect afdwalen, zelfs zonder intentie. Dit is een deel van ons menselijk zijn, wat sommigen “monkey-mind” noemen, waarbij onze gedachten afdwalen. Rav Zaitchik leert ons dat dit iets is dat we duidelijk moeten inzien en onszelf moeten bijsturen om het te overwinnen.

Hij leert:

Als iemand, terwijl hij de mitswa van gemilut chasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid vervult, gedachten of gevoelens van superioriteit laat binnensluipen, dan vervult zo iemand de mitswa van gemilut chasadim niet met shlemut/heelheid.

Dit is vanwege een gebrek aan hishtat-fut btzaar chaveyro – het niet “deelnemen aan de problemen van iemands medemens.”

Het idee dat we ernaar moeten streven om oprecht te zijn in onze vervulling van mitswot, vooral met betrekking tot mitswot waarin onze daden invloed hebben op anderen, doet me onmiddellijk denken aan de middah van nosea bol im chaveyro – het dragen van de last met onze medemens. Zoals we weten, is dit een primaire focus van Rabbi Simcha Zissel Ziv, de Alter van Kelm, die leert: “Onze Wijzen leerden: Een van de methoden waarmee de Torah wordt verworven, is door mede de last van onze medemens te dragen.” De Alter instrueert ons ook: “Het niveau bereiken van iemand die de last van zijn medemens draagt, is onmogelijk tenzij men gewend is om zijn naaste lief te hebben in gedachten en daden.”

Als ik nadenk over de leer van de Alter samen met die van Rav Zaitchik, zie ik in de les van de laatste een oproep voor een additioneel niveau van bewustzijn waarnaar we moeten streven terwijl we werken aan het vervullen van de mitswot. We moeten streven naar bewustzijn van waar ons hart, onze geest en onze ziel zijn, terwijl we een mitswa vervullen. Om zeker te zijn, moeten we ernaar streven om shalem te zijn – van harte terwijl we een mitswa vervullen beyn Adam la-Makom – tussen ons en de Heilige. Dit geldt niet minder wanneer we een mitswa vervullen zoals die in Exodus 22:24 wordt gepresenteerd: “Wanneer u geld leent aan mijn volk, aan de armen onder u, gedraag u dan niet tegenover hen als een schuldeiser; eis geen rente van hen.”

Rav Zaitchik herinnert ons eraan dat hoe we een mitswa vervullen net zo belangrijk is als het vervullen ervan. Als we niet oppassen, kan ons gedrag de essentie van onze daad verzwakken. Ik streef er altijd naar om me bewust te zijn (en soms faal ik) om me ervan bewust te blijven dat de andere persoon, voor wie ik mijn best doe met een daad van chesed, of op een andere manier, een weerspiegeling is van Tzelem Elohim – het beeld van God. Als ik wrok of bittere gevoelens mijn daad laat kleuren, vermindert dat niet alleen mijn shlemut/heelheid, maar mogelijk ook de impact van mijn daad, zelfs als ik ernaar streef om hem te helpen. Rav Zaitchik voegt deze dimensie van hishtat-fut b’tza’ar chaveyro – “actief deelnemen aan de problemen van iemands medemens” toe aan ons zielencurriculum.

We zijn misschien geneigd dit te zien als empathie – niet alleen een ander helpen hun last te dragen, maar de tza’ar/problemen met hen te voelen. Als we ons in hun positie kunnen verplaatsen en proberen met hen mee te voelen, kan dat ons zelfs helpen onze daden te versterken om hen te helpen de last te dragen. Vanaf mijn stoel aan de tafel in Jackson troffen de woorden, “Draag vriendelijkheid in je hart” mij als een zeer visuele herinnering aan de les die ik leerde van Rav Zaitchik!

VOOR FOCUS:

  • Kun je een gelegenheid bedenken waarbij je volledig betrokken was bij het vervullen van een mitswa, maar je hart, geest en/of ziel ergens anders waren?
  • Hoe kun je ervoor zorgen dat je tijdens het vervullen van een mitswa of het uitvoeren van een handeling van chesed, volledig aanwezig en betrokken bent bij de handeling die je uitvoert?
  • Welke middah (of middot) kan je helpen om zo’n aanwezigheid en focus te bereiken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Yitro

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Yitro Exodus 18:1- 20:23

Rabbi Eric S. Gurvis

Het drama in onze wekelijkse parashot wordt week na week heftiger. Deze week bereiken we een hoogtepunt als Mozes de berg beklimt om Gods Torah te ontvangen. Vóór zijn opstijgen instrueert God Mozes hoe hij het Israëlitische kamp rond de berg moet inrichten. Dit volgt op Mozes’ schoonvader, Yitro, die hem instrueert om de last van Israël niet helemaal alleen op zich te nemen.

Als je Exodus 18:21 leest, lijkt het erop dat God het eens is met Yitro’s advies. God zegt tegen Mozes:

וְאַתָּ֣ה תֶחֱזֶ֣ה מִכׇּל־הָ֠עָ֠ם אַנְשֵׁי־חַ֜יִל יִרְאֵ֧י אֱלֹהִ֛ים אַנְשֵׁ֥י אֱמֶ֖ת שֹׂ֣נְאֵי בָ֑צַע

En ook moet je onder het volk uitkijken naar flinke mannen die ontzag hebben voor God, betrouwbare mannen, wars van eigenbelang en je moet over hen hoofdleiders over duizend-, honderd-, vijftig- en tientallen aanstellen.

In dit vers worden twee uitdrukkingen gebruikt om te verwijzen naar de typen leiders die Mozes moet identificeren: Anshei Chayil/bekwame individuen en Anshei Emet/waarheidslievende mensen.

In Chochmat HaMatzpun deelt Rabbi Moshe Igbui een les van Rabbi Shlomo Wolbe, waarin Rav Wolbe het volgende stelt:

Emet/Waarheid is een van de fundamenten van de nefesh/ziel. En de nefesh komt van boven, volgens een lering van Rabbeinu Yonah Gerondi in Sha’arei Teshuvah – “De Heilige is emet/waarheid. En de nefesh van elk individu is gebaseerd op emet.

Niettemin bestaat HaAdam (de Mens) uit shekarim/onwaarheden, tenminste vanuit het aspect van het lichaam en zijn krachten. De Heilige wenste dit om het mogelijk te maken dat alle leugens veranderd zouden kunnen worden, zodat ieder mens de potentie zou hebben om een ​​ish/isha emet/een persoon van waarheid te worden.

Men kan zeggen dat de waarheid in een individu ontstaat vanuit de nefesh. En de Avodah/Dienst van een persoon moet zodanig zijn dat de emet ook gerealiseerd zal worden in de mate dat zowel qua lichaam als qua inspanning, alles waar zal zijn.

Rav Wolbe vervolgt, en citeert Rashi die ons begrip van het vers uitbreidt: “ANSHEI EMET/MENSEN VAN WAARHEID — Dit zijn mensen die vertrouwen afdwingen — die het verdienen dat men op hun woorden vertrouwt.” Rav Wolbe leert, de essentie van een persoon van “emet is dat men zijn beloften nakomt, en dat degene die een belofte doet ook echt van plan is zijn belofte na te komen.” Toch breidt Rav Wolbe dit uit, en impliceert dat intenties alleen niet voldoende zijn. Men kan niet worden beschouwd als een ish/isha emet/een persoon van waarheid totdat men de waarheid van zijn belofte vervult.

Later in zijn lering stelt Rav Wolbe dat “we hebben geleerd dat de havtachah/belofte zelf geen emet is, totdat deze is gerealiseerd in koach/actie.”

In onze studie en beoefening van Mussar streeft ieder van ons ernaar onszelf te zien zoals we werkelijk zijn, en een betere versie van onszelf te visualiseren en daar naar toe te werken. Door onze Mussar-studie en -beoefening streven we ernaar een afstemming te creëren tussen onze gedachten, gevoelens, woorden, daden en kortom, onze nefesh – niet alleen maar “ziel,” maar ook ”wezen.”

Laten we onthouden dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd: “We hebben geen nefesh, we zijn een nefesh.”

Dit suggereert voor mij dat we ons weer kunnen richten op ons focusvers: En ook moet je onder het volk uitkijken naar flinke mannen die ontzag hebben voor God, betrouwbare mannen, wars van eigenbelang en je moet over hen hoofdleiders over duizend-, honderd-, vijftig- en tientallen aanstellen (Exodus 18:21)
Een ish Chayil worden gaat niet over macht en kracht, maar over oprechte inspanningen om ons potentieel te verwezenlijken. Samen met het streven om een ​​ish/isha emet/een persoon van waarheid te zijn, betekent dit dat we ons innerlijke zelf en uiterlijke zelf op één lijn brengen. Hoewel velen van ons naar deze afstemming streven, plaatst het leven in de echte wereld obstakels op ons pad. Soms zijn we ons eigen obstakel. Daarom moeten we ons bewust blijven van ons zielscurriculum en het werk dat we moeten verrichten om die afstemming te bereiken en te behouden.

Verderop in zijn lering maakt Rav Wolbe dit duidelijk wanneer hij stelt:

De Heilige verlangt dat het niet genoeg is dat God in ieder van ons een nefesh heeft geïmplanteerd, waarvan de basis emet/waarheid is. In plaats daarvan is het Gods ratzon/wil dat deze emet aantoonbaar wordt in elk woord of elke daad. Het lichaam moet waar zijn door keuzes te maken die waar zijn. We worden getest in die zin dat we onze yetzer/neigingen moeten overwinnen opdat het ons niet verzwakt. We moeten tikoen bewerkstelligen zodat onze yetzer kan worden hersteld in het licht van emet. Alleen dan kunnen we gezien worden als een ish/isha emet in werkelijkheid.

De uitdaging om te streven een ish/isha Chayil en een ish/isha emet te worden is een hele opgave. Het is een kwestie van waakzaamheid en standvastigheid in onze inspanningen om een ​​betere versie van onszelf te worden.

De leringen die Mozes in deze week (en daarna) op de berg Sinai ontvangt, zijn richtlijnen en wegwijzers om ons te helpen op ons pad, terwijl we ernaar streven de beste te worden die we kunnen zijn. Uiteindelijk is het aan ieder van ons om ons best te doen en dat te doen met emet/truth als ons baken om onze weg te verlichten.

VOOR FOCUS:

  • Kun je een stap terug doen en naar jezelf kijken en voorbeelden zien waarin je in staat was om een ​​ish/isha Chayil te zijn – een “bekwaam persoon” – iemand die zijn yetzer kanaliseert om het beste van jezelf te bereiken waartoe je in staat bent?
  • Kun je een stap terug doen en naar jezelf kijken en voorbeelden zien waarin je in staat was om een ​​ish/isha emet te zijn – een persoon van waarheid?
  • Op welke middot zou je het beste kunnen leunen terwijl je ernaar streeft om deze twee kwaliteiten te integreren, die door God zijn vastgelegd als eigenschappen om naar op zoek te gaan in de mensen waarop Mozes kon vertrouwen tijdens zijn leiderschap van de Israëlieten?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.

Beshallach

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Beshallach – Exodus 13:17-17:16

Rabbi Eric S. Gurvis

In Exodus hoofdstuk 15 maken we kennis met een terugkerend motief van de woestijnervaring: kvetching. Onze Israëlische voorouders zijn nog maar net begonnen aan hun reis, als we deze openingsgedeelten van Sefer Shemot lezen. Nadat ze getuige waren geweest van hun redding van de Egyptenaren, die hen tot aan de oevers van de Rietzee hadden achtervolgd, en nadat ze veilig door de zee waren gegaan, ontsnapten ze aan de Egyptenaren, en in plaats van ontzag te hebben ​​voor wat ze zagen gebeuren, begonnen de kinderen van Israël snel tot inzicht te komen van de uitdagingen die voor hen lagen. En ze beginnen te klagen bij Mozes.

In zijn boek Eyes Remade for Wonder, gebaseerd op een Midrasj in Shemot Rabbah 24:1, biedt Rabbi Lawrence Kushner deze kijk op de oversteek van de Zee, waarover we in de parasha van deze week lezen:

De splitsing van de Rode Zee is volgens de Joodse traditie het grootste wonder dat ooit is verricht. En toch hebben we een midrasj die twee Israëlieten noemt, Ruben en Simon, die een andere ervaring hadden.

Blijkbaar was de bodem van de zee, hoewel veilig om op te lopen, niet helemaal droog maar een beetje modderig, zoals een strand bij eb.

Ruben stapte erin en krulde zijn lip. “Wat is dit voor modder?

Simon fronste, “Er is overal modder!

Dit is net als de slijkputten van Egypte!” antwoordde Ruben.

Wat is het verschil?” klaagde Simon. “Modder hier, modder daar; het is allemaal hetzelfde.

En zo ging het verder met die twee, mopperend over de bodem van de zee.

En omdat ze totaal nooit een keer om zich heen keken, begrepen ze nooit waarom iedereen op de verre kust zong en danste. Voor Ruben en Simon heeft het wonder nooit plaatsgevonden.

Heb je ooit de ervaring gehad, dat je zo in beslag werd genomen door uitdagingen, ongemak of afleidingen dat je iets miste dat grootser was dan wat je met het blote oog kon zien? Natuurlijk heb je dat. We hebben die ervaring allemaal wel eens gehad.

We kunnen een voorbeeld hiervan zien in Exodus 15:23-26, samen met een Mussar-lering over deze verzen. In het stuk van vandaag lezen we:

Ze kwamen bij Marah, maar ze konden het water van Marah niet drinken omdat het bitter was; daarom werd het Marah genoemd. En het volk mopperde tegen Mozes en zei: “Wat moeten we drinken?” Dus riep hij tot de Eeuwige, en de Eeuwige liet hem een ​​bepaalde houtsoort zien; Mozes gooide het in het water en het water werd zoet. Daar gaf God hen wetten en voorschriften, en daar werden ze op de proef gesteld.

God zei: “Als u de Eeuwige, uw God, nauwgezet zult gehoorzamen, en zult doen wat rechtvaardig is in Gods ogen, en u zult luisteren naar Gods geboden en u al Gods wetten zult naleven, dan zal Ik geen van de ziekten over u brengen die Ik de Egyptenaren heb gebracht, want Ik, de Eeuwige, ben uw genezer.”

In een commentaar in Leket Sichot Mussar leert Rabbi Yitzchak Eizek Sher:

Israël stak de Rode Zee over na de tien wonderen, die niet noodzakelijkerwijs wonderen waren om hen te redden van de zee en van de Egyptenaren, maar om hun erkenning van God’s liefde  voor hen te vergroten. Deze wonderen, de plagen, waren bedoeld om te communiceren dat Israël Gods eerstgeborene is, om hen zich te laten verheugen en om hen ruach/enthousiasme bij te brengen.

Rav Sher suggereert dat we de focus van de makkot/plagen moeten verleggen van het louter opmerken van bovennatuurlijke gebeurtenissen. Net als bij Rabbi Kushners les over de Midrash, leert Rav Sher dat er een grotere boodschap zit in Gods daden jegens Farao en Egypte – namelijk bnei Yisrael begrip bij te brengen van Gods bestaan, kracht en liefde voor Israël. De plagen zelf waren fysieke manifestaties – dat wil zeggen, voorbeelden van gashmiyut/lichamelijkheid oftewel fysiek-heid. Toch is het uiteindelijke doel met betrekking tot bnei Yisrael om ze naar een niveau van ruchaniyut/spiritualiteit te brengen. Zo ook met onze studie en beoefening van Mussar!

Rav Sher vervolgt:

De hemelen gingen open voor bnei Yisrael, en ze zeiden: “Dit is mijn God, en ik zal God verheerlijken.” Exodus 15:2 . . . Vandaar reisden ze de Wolk van God volgend, zich in deveikut aan God hechtend. Ze liepen drie dagen door de woestijn zonder water te vinden. Toch klaagden ze helemaal niet, omdat ze geen behoefte voelden om te drinken. Pas toen ze Marah bereikten en hoorden dat daar water was om te drinken . . . zeiden ze: “Wat zullen we drinken?” Dat is te zeggen, waarom zouden we moeten drinken als we kunnen zijn als malachim/engelen die deze behoefte niet hebben? En er staat dan geschreven: “de Eeuwige liet Mozes een houtsoort zien; Mozes gooide het in het water en het water werd zoet.” Exodus 15:25

Mensen hebben menselijke behoeften. Daarom wordt er niet van ons verwacht dat we volledig boven onze fysieke behoeften als mens uitstijgen. Toch wordt er van ons verwacht dat we boven onze lichamelijkheid uitstijgen terwijl we onze gashmiyut/lichamelijkheid overstijgen en naar ruchaniyut/spiritualiteit reiken. We moeten ernaar streven om te vervullen dat we geschapen zijn als Btzelem/“naar het beeld van God,” of zoals ons elders in onze traditie wordt geleerd, met een vonk van het Goddelijke Licht in ons.

Rav Sher vervolgt:

Zo gaf de Heilige opdracht dat het verplicht is voor een mens om een ​​mens te zijn, en dat dit zelfs grootser is dan een engel te zijn. De engelen hebben niets te maken met gashmiyut/lichamelijk bestaan ​of fysieke behoeften. Echter, als een adam/een mens beproevingen ondergaat en consequent al zijn dagen volhoudt, verkrijgen ze het vermogen om het bittere in zoet te veranderen, de duisternis in licht en het lichamelijke in dat wat spiritueel is.

Net zoals er over Mozes wordt gezegd dat hij Ish Ha-Elohim/de Man van God is, zo kan worden gezegd dat heel Am Yisrael Am HaShem/het Volk van God is, die ruchaniyut/het spirituele integreert met het gashmiyut/lichamelijke. Dit kan worden bereikt door te zorgen voor de behoeften van mensen en zich aan hun Schepper te hechten.

We worden allemaal geconfronteerd met beproevingen en uitdagingen in ons leven. Het is een onderdeel van het menselijke bestaan. Toch kunnen we, als we opletten, boven het puur lichamelijke uitstijgen en streven naar de kedushah/heiligheid waartoe we worden opgeroepen in Leviticus 19:2 – “Spreek tot de hele gemeenschap van Israël en zeg tegen hen: ‘Jullie zullen heilig zijn, want Ik, jullie God, ben heilig.’” Het vergt echter bewustzijn en bewuste betrokkenheid om verder te reiken dan het lichamelijke, om naar kedushah te streven en onze spirituele vermogens te vervullen.

Volgens de Midrash en Rabbi Kushners herinterpretatie van de scène zaten Ruben en Simon vast, niet alleen in de modder, maar op het niveau van gashmiyut/het fysieke. Zoals hij zegt, “omdat ze nooit verder keken” konden ze de nes/het wonder dat had plaatsgevonden niet zien. Ook konden ze hun gashmiyut niet overstijgen om naar ruchaniyut/het spirituele te reiken.

Als we ons leven in de fysieke wereld leiden, kunnen ook wij vastlopen in het alleen zien van het fysieke. Toch kunnen we door onze studie en beoefening van Mussar, en andere spirituele aspecten van onze traditie zoals gebed, onze ogen, en ook onze harten en zielen, verheffen door het spirituele potentieel te zien dat voor ons ligt. Zoals Rav Sher leert:

Als iemand beproevingen onder ogen ziet en consequent al zijn dagen doorzet, verkrijgt hij het vermogen om het bittere in zoet te veranderen, de duisternis in licht en het lichamelijke in dat wat spiritueel is… Moge het worden gezegd dat heel Am Yisrael Am HaShem/het Volk van God is, die ruchaniyut/het spirituele integreert met de gashmiyut/het lichamelijke. Dit kan worden bereikt door te zorgen voor de behoeften van mensen en zich te hechten aan hun Schepper.

Als we Shirat HaJam horen in de synagoge, zullen we opstaan, symbolisch voor onze ervaring van het staan ​​met onze voorouders toen zij bij de Zee stonden. Terwijl we dat doen, moeten we niet alleen in fysieke zin opstaan, maar ook onze harten en zielen zich laten verheffen. Mogen we onze ogen opslaan, zodat we de spirituele behoeften van ons leven, van dit moment, en ons potentieel kunnen zien, in de woorden van Rav Sher, om “te zorgen voor de behoeften van mensen en ons te hechten aan onze Schepper.”

VOOR FOCUS:

  • Kun je je een moment herinneren waarop je erg vast zat in gashmiyut/lichamelijkheid en je daardoor het grotere gevoel van wat er gebeurde miste?
  • Welke middot zouden kunnen hebben geholpen om gashmiyut en ruchaniyut/spiritueel bewustzijn met elkaar in evenwicht te brengen?
  • Hoe kun je je Mussar-tools gebruiken om het grotere plaatje te zien en niet verstrikt te raken in kleinere details die je vermogen om kedushah en ruchaniyut te bereiken belemmeren?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.