Vayechi

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parsha Vayechi – Genesis 47:28-50:26

Rabbi Eric S. Gurvis

In Genesis 47:29 lezen we hoe Jacob, vlak voor zijn dood, Josef bij zich roept:

וַיִּקְרְב֣וּ יְמֵֽי־יִשְׂרָאֵל֮ לָמוּת֒ וַיִּקְרָ֣א לִבְנ֣וֹ לְיוֹסֵ֗ף וַיֹּ֤אמֶר לוֹ֙ אִם־נָ֨א מָצָ֤אתִי חֵן֙ בְּעֵינֶ֔יךָ

שִֽׂים־נָ֥א יָדְךָ֖ תַּ֣חַת יְרֵכִ֑י וְעָשִׂ֤יתָ עִמָּדִי֙ חֶ֣סֶד וֶאֱמֶ֔ת אַל־נָ֥א תִקְבְּרֵ֖נִי בְּמִצְרָֽיִם׃

Toen Israëls tijd om te sterven naderbij kwam, ontbood hij zijn zoon Josef en zei: “Als ik enige genegenheid bij je mag aantreffen, leg dan je hand onder mijn heup en bewijs mij een ware liefdesdienst: begraaf me toch niet in Egypte.”

Rabbi Adin Steinsaltz geeft dit perspectief:

De tijd dat Israël zou sterven naderde, hij voelde dat zijn einde nabij was. En hij riep zijn zoon Josef, zowel omdat hij zijn favoriete zoon was, alsmede omdat hij de heerser van Egypte was, en hij zei tegen hem: Alsjeblieft, als ik in je ogen genade heb gevonden, leg dan je hand onder mijn heup en zweer mij (zie Genesis 24:2) dat je mij goed en betrouwbaar zult behandelen; begraaf me niet in Egypte. Jakob voelde de behoefte Josef een eed te laten afleggen, omdat dit geen eenvoudige vraag was.

We weten dat de traditie alle daden voor iemand die is gestorven beschouwt als een daad van ‘chesed shel emet‘ – een daad van ware liefdevolle vriendelijkheid. Wat voor chesed we in deze context ook verrichten, kan niet worden teruggedaan door de overledene. In zijn hoofdstuk over chesed in het ‘Sefer Ma’alot HaMiddot‘, citeert de 13e-eeuwse geleerde Rabbi Yechiel ben Yekutiel ons vers als basis voor het inzicht dat chesed meer impact kan hebben dan tzedakah:

Er wordt geleerd dat in drie gevallen daden van chesed meer waardevol zijn dan daden van tzedakah.

Tzedakah betreft iemands geld, terwijl gemilut chasadim zowel geld als fysieke daden kan omvatten. … Over iemand die gestorven is een lofrede houden, hen begeleiden naar hun begrafenis en zorgen voor hun begrafenis is een volledig geven van chesed, zoals onze vader Jakob, vrede zij met hem, tegen zijn zoon Josef zei (in Genesis 47:29): ‘Doe me dit plezier, leg je hand onder mijn heup als teken van je rotsvaste loyaliteit: begraaf mij niet in Egypte.’

Onze leraren vragen, welke vorm van chesed is werkelijk echt emet/waar? Dat wat men doet voor de doden omdat men geen beloning verwacht, behalve van de Heilige.

Terwijl we deze laatste parasha van Sefer Bereishit lezen, vraagt Israël’s verzoek aan Josef ons om ons te concentreren op de middah van chesed, en een aantal Ba’alei Mussar / Mussar-geleerden doen dat, commentaar leverend op onze tekst. Een van die figuren is Rav Shlomo Wolbe. Hij begint door naar Rashi te verwijzen, die, net als Rabbi Yechiel, nadenkt over de onzelfzuchtigheid die is betrokken bij een chesed-daad die gedaan wordt ten behoeve van iemand die aan het sterven is, of iemand die is overleden. Hij verdiept zich verder in de onzelfzuchtigheid van deze daden van chesed:

Chesed shel emet is niets anders dan precies dat wat men met de doden doet. Desalniettemin, elke daad van chesed die men uitvoert zonder enige mogelijkheid om iets tovah/goeds terug te krijgen en die geen schade berokkent aan degene die de handeling verricht, kan worden begrepen als chesed shel emet.

Als iemand een chesed-daad verricht en een tashloom/beloning verwacht – bijvoorbeeld als hij wil dat zijn daad in een krant wordt gepubliceerd, waarin staat dat hij dit en dat heeft gedaan; of zelfs als iemand een chesed-daad verricht om zijn beloning in de wereld hierna te verdienen – dan valt dit buiten de sfeer van chesed shel emet.

Iemand die een chesed-daad verricht zonder enige beloning te verwachten – dit is Emet!

Rav Wolbe vervolgt: “We kunnen hieruit afleiden dat Emet een veel dieper onderwerp is dan we gewend zijn te denken.” Hij suggereert dat wat we hieruit moeten leren is dat we moeten streven naar het verrichten van chesed-daden en mitzvot met tzin-ut/bescheidenheid. Als niemand weet wat we hebben gedaan, dan benaderen we de sfeer waarin we een daad met een mate van emet verrichten. Rav Wolbe leert dat “tzin-ut een van de drie fundamenten is waarop een daad berust.” Hij citeert het bekende vers uit Micha 6:8,

הִגִּ֥יד לְךָ֛ אָדָ֖ם מַה־טּ֑וֹב וּמָֽה־יְהֹוָ֞ה דּוֹרֵ֣שׁ מִמְּךָ֗

כִּ֣י אִם־עֲשׂ֤וֹת מִשְׁפָּט֙ וְאַ֣הֲבַת חֶ֔סֶד וְהַצְנֵ֥עַ לֶ֖כֶת עִם־אֱלֹהֶֽיךָ׃

“Vertel mij, O sterveling, wat goed is en wat God van je verlangt: anders dan rechtvaardigheid te betrachten, liefdadigheid te beminnen en nederig met jouw God te wandelen.”

Rav Wolbe besluit deze discussie met de stelling dat “onze daden tzin-ut/bescheidenheid vereisen. Alleen dan kunnen we het zien als daden van Chesed shel Emet.”

Op een andere plek in zijn boek ‘Ohr Hayyim” van Rabbi Chaim Moshe Reuven Elazary, een leerling van de Slabodka Yeshiva, verbreedt zich ons perspectief op hoe we kunnen denken over Israël’s verzoek aan Josef. Hij suggereert dat we het kunnen opvatten als dat Israël om een gunst vraagt. Hij baseert dit op Israël’s verzoek aan Jozef om een eed af te leggen dat hij zijn vader’s verzoek vervult om hem niet in Egypte te begraven. Rav Chaim suggereert dat Israël misschien nog onafgehandelde zaken heeft met zijn zoon, waardoor hij vermoedt dat zijn verzoek mogelijk niet zal worden vervuld. Hij suggereert zelfs dat dit misschien wat bagage is dat is overgebleven van Jakob’s eigen daden bij de begrafenis van zijn geliefde Rachel langs de weg bij Beth Lechem, in plaats van haar naar de familiegrafplaats in Hebron in de Ma’arat HaMachpela Machpela-grot te brengen. Hij suggereert dat Israël, in plaats van een tovah/gunst te vragen, een beroep zou moeten hebben gedaan op zijn eigenschap van chesed, die duidelijk al is gedemonstreerd geworden, als een verlengstuk van zijn zorg voor zijn familie in Egypte en zijn vervulling van de mitsvah van kibud av/eerbetoon aan zijn vader.

Rav Chaim leert dat het beter zou zijn om zijn vader’s verzoek uit chesed te vervullen in plaats van uit chovah (plicht). Hij citeert de commentaren van Chizkuni:

ועשית עמדי חסד ואמת “En verricht voor mij een daad van goedheid en waarheid.” Waar we ook de uitdrukking chesed v’emet vinden, verwijst dit naar het meer geven aan iemand dan hij verwacht of het aan iemand vragen iets te doen wat hij niet verplicht is te doen… Jakob herinnert Josef eraan dat het zijn plicht is zijn vader te begraven, maar hij Jakob is niet gerechtigd te eisen dat hij hem naar het graf van Machpelah brengt. Hij smeekt hem daarom hem niet in Egypte te begraven.

Rav Chaim ziet Josef’s bereidheid om verder te gaan dan wat van hem verwacht wordt, als een voorbeeld van Josef’s karakter. Ja, hij begon zijn leven dan wel met verstoorde relaties met zowel zijn vader als zijn broers. Echter, zijn gedrag gedurende de 17 jaar sinds Jakob en de familie naar Egypte trokken, en nu in zijn bereidheid om verder te gaan dan wat van hem verwacht zou mogen worden, toont ons een voorbeeld van hoe we ons kunnen blijven ontwikkelen om de beste versie van onszelf te worden. Zoals Rav Chaim leert, “De Torah presenteert deze speciale tekst om Josef’s prijzenswaardigheid te bewijzen voor de chesed die hij aan zijn vader betoonde.” Deze aangrijpende episode, en de lessen van chesed en het extra moeite doen richting chesed shel emet, ware liefdevolle vriendelijkheid, zijn het waard om mee te nemen als we nadenken over onze eigen woorden en daden.

Bij het beëindigen van Sefer Bereishit zeggen we: Chazzak, chazzak v’nitchazeyk, Sterkte, sterkte, dat we elkaar mogen versterken!

Voor focus:

  • Kan je een gelegenheid bedenken waarbij je je ‘uitgenodigd’ voelde om een ​​chesed-handeling voor iemand anders uit te voeren? Had je verwachtingen als gevolg van het uitvoeren van die chesed-handeling?
  • Kan je, afgezien van het vervullen van de mitzvot met betrekking tot de doden, een gelegenheid bedenken waarbij een chesed-handeling die je uitvoerde misschien niet zo zuiver was als Rav Wolbe suggereert?
  • Waar in jouw leven en relaties zou je op dit moment kunnen proberen om te handelen met chesed die meer neigt naar emet?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayigash

Torah vanuit een Mussar Perspectief 

Parasha Vayigash: Genesis 44:18-47:27 

Rabbi Eric S. Gurvis 

We zijn alweer dicht bij het einde van onze reis door Sefer Bereishit. Na de parasha van deze week hebben we nog maar één gedeelte voordat we het boek Genesis voor dit jaar afsluiten en met Sefer Shemot verder gaan. 

Een centraal punt in de parasha van deze week is de openbaring van Jozefs identiteit aan zijn broers die met Benjamin naar Egypte zijn teruggekeerd. Tot op dit moment hebben de broers geen enkele indicatie gegeven dat zij in deze Egyptische ambtenaar hun broer Jozef herkennen, de broer die zij decennia eerder als slaaf hebben verkocht. Voor mij ligt het cruciale moment in de parasha van deze week in Genesis 45:3 wanneer Jozef zijn ware identiteit aan zijn broers onthult, die verbijsterd zijn als dat gebeurt: 

וַיֹּ֨אמֶר יוֹסֵ֤ף אֶל־אֶחָיו֙ אֲנִ֣י יוֹסֵ֔ף הַע֥וֹד אָבִ֖י חָ֑י וְלֹֽא־יָכְל֤וּ אֶחָיו֙ לַעֲנ֣וֹת אֹת֔וֹ כִּ֥י נִבְהֲל֖וּ מִפָּנָֽיו׃ 

Jozef zei tegen zijn broers: “Ik ben Jozef, Vader…. leeft hij nog? Zijn broers konden hem niet antwoorden, omdat zij zo overdonderd waren door hem. 

Het kost weinig moeite om je de gecompliceerde emoties voor te stellen die op dat moment door de kamer heen gingen tijdens Jozef’s openbaring. De Torah geeft de schok van de broers weer, waarbij wordt opgemerkt dat ze niet in staat waren om Jozef te antwoorden in het licht van zijn onthulling. Het Hebreeuws  כִּ֥י נִבְהֲל֖וּ מִפָּנָֽיו/ Ki niv-halu mi-panav – is hier weergegeven als “verbijsterd.” In zijn hedendaagse vertaling vertaalt Everett Fox niv-halu als “ze waren doodsbang.” Anderen vertalen het als “geschokt” of “in paniek.” Rashi interpreteert het als een reactie die de emotionele bagage weerspiegelt die de broers sinds de dag dat ze Jozef de put in gooiden, met zich meedroegen. Hij ziet hun verbijsterde reactie als het gevolg van de schaamte die ze sinds die fatale dag met zich meedroegen, evenals de leugen die ze bij hun vader (en zichzelf) leefden. Rabbi Judah Loew, de Maharal van Praag, gaat nog wat verder en ziet de paniek van de broers als mogelijk een reflectie van de angst dat hij hen zou vergelden voor hun daden van lang geleden, vooral ook in het licht van zijn huidige positie en macht in Egypte. 

Dit wordt versterkt door Rabbi Adin Steinsaltz in zijn commentaar waarin hij opmerkt: 

Jozef wist natuurlijk de hele tijd wie deze mannen waren, die voor hem stonden, maar de broers waren overweldigd door verwarring en angst over de plotselinge openbaring. Tot nu toe beschouwden zij Jozef als volledig verloren, zelfs als ze misschien droomden dat ze hem ooit als een slaaf ergens zouden ontdekken en hem misschien zouden kunnen bevrijden. Maar nu staat hij voor hen als een vooraanstaande persoonlijkheid, hun schijnbare tegenstrijder, de heerser in wiens handen hun lot ligt. 

In Ohr HaTzafun Bereishit 39:3 biedt Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Novarodok, de volgende visie: 

Jozef’s openbaring aan zijn broers was geweldig nieuws voor hen. Ze hadden hem in heel Egypte gezocht, door speciale poorten binnen te gaan en zich over verschillende markten te verspreiden om hem te vinden. . .  Ze vreesden dat hij zich onder de Egyptenaren zou assimileren, of dat hij misschien volledig verloren zou zijn gegaan voor de wereld. Ook konden ze het verdriet van hun vader niet onder ogen zien. 

Nu verschijnt hij plotseling levend en wel voor hen en bekleedt hij een hoge positie in het land Egypte, slechts ondergeschikt aan de farao. Ze realiseerden zich ook dat ze hem geen kwaad hadden berokkend door hem te verkopen. Integendeel, het was de reden voor zijn opklimmen tot grootsheid, van waaruit redding kwam voor de hele wereld als gevolg van de hongersnood. Het is precies zoals Jozef in hun aanwezigheid stelde: “Wees nu niet verdrietig, noch boos in jullie eigen ogen. Jullie hebben me verkocht omdat God me voor jullie uit heeft gezonden om jullie levensredder te zijn.” 

De mix van gevoelens die door de harten, gedachten en zielen van de broers stroomden, moet overweldigend zijn geweest. Hoewel het misschien niet zo dramatisch hoeft te zijn, kan ieder van ons terugdenken aan een tijd waarin we ons geconfronteerd zagen met onze eigen complexe scala aan gevoelens. 

De Alter vervolgt: 

Desondanks, toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte, waren ze bang voor hem en konden ze geen woord over hun lippen krijgen. Ze voelden een overvloed aan schaamte om hoe ze zich jegens hem hadden gevoeld, hetgeen leidde tot hun besluit om hem te verkopen, hoewel Jozef het hen totaal niet voor de voeten wierp. Integendeel, hij probeerde hen te kalmeren. Toen hij zei: “God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie een gedeelte van het land te geven, en om jullie daar een toevluchtsoord te bieden.” Toch konden ze zich niet ontspannen, noch konden ze woorden vinden om op hem te reageren. 

De Alter suggereert dat we de reactie van de broers op deze manier zouden kunnen begrijpen: 

Ze zouden waarschijnlijk meer gerustgesteld zijn geweest als Jozef geen woorden van troost en verzoening tot hen had gesproken, maar hen in plaats daarvan wreed zou hebben behandeld en hen streng had bestraft. Ze zouden dit hebben kunnen zien als een afronding, een einde aan wat ze verwachtten als straf voor wat ze hadden gedaan. Dit wordt geïmpliceerd in Genesis 50:15 wanneer ze, na de dood van hun vader, zeggen: “Wat als Jozef nog steeds boos op ons is en ons betaald zet voor al het boosaardige dat we hem hebben aangedaan!” 

Echter, nadat Jozef hen helemaal geen verwijten maakte en bovendien hen ook nog troostte, was er geen enkele beperking aan hun verlegenheid en hun vreselijke angst voor hem. 

De Alter haalt een groter thema van Din/Oordeel aan, en past de lessen van deze episode toe op onze positie voor het oordeel door de Heilige op Yom HaDin – de Dag van het Oordeel. Maar terwijl we ons voorbereiden om Sefer Bereishit voor dit jaar af te sluiten, met al haar maar al te reële verhalen over menselijke en familiale relaties, wil ik blijven stilstaan bij ons eigen leven en onze eigen relaties terwijl we deze parasha lezen. 

Alhoewel wij deze week een pagina van de seculiere kalender omslaan, zijn deze momenten voor ons toch reflectiepunten. Ze bieden kansen, die er in onze traditie continu zijn, zoals we herinnerd worden door onze liturgie op de weekdagen met de Tussentijdse Zegeningen in de Amidah voor Teshuvah/berouw en Slichah/vergeving. De opname van deze twee belangrijke waarden in onze dagelijkse liturgie is een voortdurende herinnering dat we allemaal werk in uitvoering zijn. We hoeven niet te wachten op de Yamim Noraim/Dagen van Ontzag en Inkeer, onze persoonlijke Yom HaDin, of soortgelijke momenten, om van koers te veranderen. Inderdaad, onze studie en praktijk van Mussar is een constante herinnering aan en proces voor zulke veranderingen! 

Ieder van ons heeft zijn eigen bagage van gedachten, woorden, daden en interacties in de loop van zijn of haar leven, of misschien alleen maar over het jaar 2024. Terwijl we samen met de wereld om ons heen het begin van 2025 markeerden, kunnen we misschien onze Cheshbon HaNefesh/Boekhouding van de Ziel richten op datgene waar we in onze eigen relaties willen genezen van wat gebroken is, zodat ons eigen “onafgemaakte werk” als af kan aanvoelen, zoals de Alter suggereert ten aanzien van de broers van Jozef. Zelfs als we één klein stukje gebrokenheid kunnen genezen, kunnen we 2025 vanuit een sterker perspectief beginnen en een fundament hebben waarop we in de maanden en het komende jaar kunnen bouwen en herbouwen. 

VOOR FOCUS:  

  • Met wie identificeer je je het meest, als je het verhaal van Jozef’s hereniging en verzoening met zijn broers leest,? 
  • Welke middot spreken je aan in de woorden en daden van de broers in deze beladen episode? 
  • In welke relatie(s) zou je iets willen toepassen van wat je deze week uit onze parasha leert? 

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Miketz

Torah vanuit een Mussar Perspectief 

Parasha Miketz – Genesis 41:1-44:17 

Rabbi Eric S. Gurvis 

Onze wereld is gevuld met drama. Voor sommigen is dit ook waar voor deze laatste weken van december, die gevuld kunnen zijn met verschillende bijeenkomsten. Zo ook in ons Torah-gedeelte, Parasha Miketz. Vorige week hebben we Josef ontmoet en lazen we hoe hij in Egypte belandde. In het deel van deze week komt Josef onder de aandacht van de farao vanwege precies dat talent waardoor zijn broers hem aan een passerende groep Ismaëlieten verkochten – dromen interpreteren. Nu maakt dat zijn talent hem echter een hoge positie aan het hof van de farao oplevert. Ondertussen voelt de familie thuis de gevolgen van een hongersnood, en worden Josefs broers naar Egypte gestuurd om voedsel te verkrijgen. Dit brengt hen naar Josef, die ze echter niet herkennen. Het daaropvolgende heen en weer gebeuren heeft hen ertoe gebracht terug te keren om hun jongste broertje Benjamin, die Rachel als moeder deelt met Josef, naar Egypte te brengen. Josef verzint een strategie die hem ertoe aanzet de broers van diefstal te beschuldigen, terwijl hij stiekem de “gestolen” beker in Benjamins zak laat plaatsen. 

In Genesis 44:14-17 lezen we van een spannende en dramatische uitwisseling tussen Juda en de mysterieuze Egyptische leider Josef, die dit weekgedeelte afsluit: 

Toen Juda en zijn broers opnieuw het huis van Josef binnengingen, die daar nog steeds was, wierpen ze zich op de grond voor hem. Josef zei tegen hen: “Wat is dit voor een daad die jullie hebben verricht? Wisten jullie niet dat een man als ik een goed waarzegger is?” 

Juda antwoordde: “Wat kunnen wij zeggen tegen mijn heer? Hoe kunnen we pleiten; hoe kunnen we onze onschuld bewijzen? God heeft de misdaad van uw dienaren onthuld. Hier zijn wij dan, slaven van mijn heer, de rest van ons net zo goed als hij in wiens bezit de beker is gevonden.” 

Maar Josef antwoordde: “Ver van mij om zo te handelen! Slechts degene in wiens bezit de beker is gevonden, zal mijn slaaf zijn; de rest van jullie gaan in vrede terug naar jullie vader.” 

We kunnen ons gemakkelijk de complexe emoties van alle kanten van dit familie-drama voorstellen. Juda weet dat de broers niets hebben gestolen. Toch weet hij diep in zijn hart dat er tekortkomingen in zijn karakter zijn en verkeerde acties in het verleden. 

Op de woorden “GOD HEEFT ONTHULD” merkt Rashi op: “We weten dat we niets verkeerd hebben gedaan, maar het is door de Heilige geregeld dat dit ons zou overkomen. De Crediteur heeft een gelegenheid gevonden om de schuld te vereffenen.” Rabbi Abraham ibn Ezra gaat verder en stelt: “Ze spreken bij wijze van parabel. We hebben een zonde begaan. Het was als het ware of het verloren en al lang vergeten was. Maar het blijkt vandaag terug gevonden te zijn.” De commentatoren veronderstellen dat Juda bij zichzelf denkt: we hebben misschien weten te ontsnappen aan menselijke gevolgen voor wat we met onze broer Josef hebben gedaan, afgezien van de woede en het verdriet van onze vader. Maar nu lijkt het erop dat God genoegdoening zal eisen voor onze misstap. 

Rabbi Ben Zion Bamberger koppelt deze episode aan het rabbijnse concept van middah kneged middah. We zouden dit kunnen begrijpen als quid pro quo – de broers krijgen nu hun bittere medicijn voor hun daden uit het verleden. Rabbi Bamberger leert:  

Wanneer we ons geconfronteerd zien met problemen, moeten we er niet aan voorbij gaan dat dit een voorbeeld kan zijn van middah kneged middah, [letterlijk] “een maatregel leidt tot een gelijksoortige maatregel” van de Heilige. 

Zulke dingen gebeuren om mensen te leren de gevolgen van hun zonden, en de schade van die zonden die ze als gevolg anderen kunnen berokkenen, te begrijpen. Bovendien kan een dergelijk bewustzijn, wanneer we te maken hebben met een schijnbaar gebrek aan rachmanut/compassie in tijden van moeilijkheden, ons  helpen een en ander te realiseren. Wanneer dit gebeurt moeten we onze middot onderzoeken en proberen eventuele tekortkomingen binnen onze middot te corrigeren. 

Rav Bamberger legt uit dat dit de bewustwording kan zijn waar de broers mee te maken kregen toen ze zich hun zonde herinnerden wat betreft het verkopen van hun broer Josef als slaaf. Maar zoals de Rav leert, kan het heel goed zijn dat de broers nog niet volledig begrijpen wat ze hebben gedaan door hun broer te verkopen. Hij wijst ons op een opmerking van Ovadia Sforno die leert: “God heeft de ongerechtigheid gevonden. God straft ons niet voor deze daad, waaraan we onschuldig zijn, maar voor een veel eerdere misdaad.” 

Rav Bamberger stelt: 

Dit wordt voor ons verduidelijkt door de les van de shvatim/stammen (waarmee de broers worden bedoeld): Voor een adam shaleym/degene die naar heelheid streeft, zullen yissurim/ beproevingen fungeren als een vorm van tochechah/berisping, een teken van de hemel om hun middot en hun eigenschappen te verfijnen. 

In onze joodse kalender hebben we Rosh Hashanah afgelopen oktober gevierd. We weten dat de maand Elul en de Yamim Noraim vragen om Cheshbon Ha-Nefesh, de inventarisatie van onze woorden en daden als we ons voorbereiden om een nieuw jaar binnen te gaan. In de wereld waarin we leven, brengt een ander telsysteem ons in de komende dagen naar een ander nieuw jaar. Voor velen leidt het bewustzijn van het seculiere nieuwe jaar ook tot cheshbon ha-nefesh/rekening van de ziel, terwijl we reflecteren op het seculiere jaar dat voorbij is. Rav Bamberger’s les van de ervaring van de broers, evenals ons Chanukah feest, kan ons dezelfde kans bieden om na te denken over onze woorden, daden en zelfs gedachten over het voorbije jaar.  

Zoals Rav Bamberger leert:  

Wanneer een persoon zijn cheyto/falen erkent, omdat wat lijkt op een straf, kan hij ervoor kiezen om dit te zien als een teken van de Heilige van middah kneged middah – een berisping van God. 

In de context van de Mussar-traditie past dit bij het algemene perspectief dat wordt uitgedrukt in Talmoed Berachot 33b: “Alles ligt in de handen van de hemel, behalve yirat shamayim/de vrees voor de hemel.” Dit kan ons gemakkelijk doen denken aan de middot van Emunah/Geloof, Bitachon/Vertrouwen in God; en Yirah/Vrees (of Ontzag). Dit zijn uitdagende middot voor velen in de wereld van vandaag, zoals ze worden benadrukt in de klassieke Mussar-literatuur. Desondanks is de les van Rav Bamberger dat we onze eigen daden en middot moeten onderzoeken wanneer het leven ons uitdaagt en ons best moeten doen om onze eigenschappen te corrigeren, een belangrijk onderdeel van de reden dat we op het Mussar-pad blijven, terwijl we proberen de beste versie van de persoon te worden die we zouden kunnen zijn. 

Terwijl Rav Bamberger Juda’s innerlijke reflectie bekijkt in het licht van de uitdaging van de beschuldigingen tegen Benjamin, kunnen we ons ook gemakkelijk voorstellen dat Josef ook nadenkt over zijn eigen woorden en daden uit het verleden. Deze reflectie, de cheshbon ha-nefesh en de hitlamdut die het kan bieden, kan ons helpen in balans te blijven terwijl we uitdagingen het hoofd bieden en onze koers uitstippelen naar het worden van die betere versie van onszelf. 

Moge het licht dat we halen uit Josef en zijn broers, hun worstelingen en groeiende wijsheid onze paden verlichten, net zoals onze Chanukah-lichtjes meer licht en warmte brengen in een tijd van toenemende duisternis in onze fysieke wereld in dit seizoen. 

Chag Urim Sameach!

VOOR FOCUS:

  • Terwijl je elke avond naar het toenemende licht van het feest kijkt, wat wordt belicht voor jou in je Mussar-werk? 
  • Waar zou je hitlamdut kunnen toepassen in deze donkerste periode terwijl we de pagina van onze seculiere kalender omslaan en uitkijken naar het toenemende licht? 
  • Terwijl we reflecteren op de relatie tussen Josef en zijn broers, waar kunnen we ons op richten bij onze reflectie bij onze eigen samenstelling van relaties en de kans aangrijpen voor vergeving, genezing en het versterken van de relaties in ons leven?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayishlach

Torah vanuit een Mussar Perspectief
Parshat Vayishlach – Genesis 32:4-36:43
Rabbi Eric S. Gurvis

Het is nog maar een week geleden dat we Parshat Vayetze lazen. In het verhaal van Genesis zijn er echter twintig jaar verstreken sinds Jacob zijn familiehuis verliet. In de lezing van deze week vinden we hem als het ware “onderweg,” nadat hij Haran en Laban heeft verlaten en op weg is, terug naar zijn ouderlijk huis. Natuurlijk is er veel veranderd in Jacobs leven. Hij reist met zijn gezin, twee echtgenotes, zussen Lea en Rachel, kinderen en een heel gevolg.

In de tussentijd tijd is Esau ook succesvol geweest. Om terug te keren naar huis moet Jacob door gebieden in de buurt van Esau. Hoewel er twintig jaar zijn verstreken sinds Jacob Esau er in liet lopen om zijn eerstgeboorterecht te verkopen. En zijn vader (met de hulp en zegen van moeder Rebekka) bedroog om aan Jacob de zegen te geven die aan Esau, de eerstgeborene, toebehoorde. Jacob is nog steeds bang voor zijn fysiek imposantere en iets oudere broer.

Terwijl we ons op onze parasha van deze week richten, is Jacob op weg naar huis. Onze portie begint:

Jacob stuurde boodschappers vooruit naar zijn broer Esau in het gebied Seir, het land van Edom, en instrueerde hen als volgt: “Dit moet je zeggen: ‘Aan mijn heer Esau, zo zegt uw dienaar Jacob: Ik heb bij Laban verbleven en ben daar tot nu toe gebleven; ik heb vee, ezels, kamelen, schapen en mannelijke en vrouwelijke slaven verworven; en ik stuur dit bericht naar mijn heer in de hoop uw goedgezindheid te winnen.'”

De boodschappers keerden terug naar Jacob en zeiden: “We zijn bij uw broer Esau geweest; hij zelf komt u tegemoet, en er zijn vierhonderd mannen bij hem.” (Genesis 32:4-7)

We kunnen ons gemakkelijk de onzekerheid voorstellen die Jacob moet hebben gevoeld, en zo gaat onze portie verder:

          וַיִּירָ֧א יַעֲקֹ֛ב מְאֹ֖ד וַיֵּ֣צֶר ל֑וֹ וַיַּ֜חַץ אֶת־הָעָ֣ם אֲשֶׁר־אִתּ֗וֹ וְאֶת־הַצֹּ֧אן

                    וְאֶת־הַבָּקָ֛ר וְהַגְּמַלִּ֖ים לִשְׁנֵ֥י מַחֲנֽוֹת׃׃

Jacob was zeer bang; in zijn angst verdeelde hij de mensen die bij hem waren, de kuddes vee en de kamelen, in twee kampen.

Ongeacht wie wij zijn hebben we allemaal wel situaties ervaren die angst uitlokken, in het verleden, in het heden en zonder enige twijfel zal het in de toekomst geschieden. Gezien wat er de laatste keer gebeurde toen de twee broers samen waren, Jacobs bewustzijn van zijn eigen daden, en Esau’s reactie daarop, kunnen we de ingewikkelde mengeling van gevoelens begrijpen die hij moet hebben ervaren.

In zijn werk, Madreigat Ha-Adam, bespreekt Rabbi Yosef Yoizel Horowitz, de Alter van Novarodok, uitvoerig de mida van bitachon/vertrouwen.

Zoals we weten uit onze studie en de beoefening van Mussar, wordt bitachon vanuit een klassiek perspectief begrepen als volledig vertrouwen in God. In het gedeelte van Madreigat Ha-Adam getiteld U-vacharta Ba- Chayim, ‘je moet voor het leven kiezen’ (gebaseerd op de zin in Deuteronomium hoofdstuk 30), biedt de Alter ons een inzicht dat sterk leunt op de lessen van Rabbi Mozes ben Nachman, de Ramban. Zijn inzicht biedt ons een andere invalshoek van waaruit we kunnen ontdekken wat mogelijk in Jacobs hart speelde op deze angstige nacht voordat hij zijn broer ontmoette. De Alter van Novarodok leert:

Het wordt uitgelegd in het commentaar van Ramban over het onderwerp Bitachon, dat allen, die vertrouwen, geloven, maar niet allen die geloven vertrouwen. Dat allen die vertrouwen (in God) geloven is vrij duidelijk, want als iemand niet gelooft in God, op wie zal hij dan vertrouwen?

Maar het is mogelijk dat niet allen die geloven op God vertrouwen omdat ze misschien bang zijn om op God te vertrouwen vanwege hun zonden. Dit vinden we terug in het geval van Jacob, hij was bang vanwege zijn eerdere zonden.

De Alter baseert dit op een les uit de Talmoed Brachot 4a waar ons geleerd wordt,

Rabbi Ya’akov bar Idi bracht een tegenstrijdigheid tussen twee verzen naar voren. Er staat geschreven dat God Jacob in zijn droom van de ladder zei: “Zie, ik ben met jou en ik zal je beschermen waar je ook gaat” (Genesis 28:15). Maar toch, toen Jacob terugkeerde naar Kanaän en zich realiseerde dat Esau onderweg was om hem te begroeten, staat er: “En Jacob werd zeer bang, en hij was bezorgd” (Genesis 32:8).

Waarom vertrouwde Jacob niet op Gods belofte? Jacob was bezorgd en zei tegen zichzelf: In het geval dat ik een zonde zou kunnen hebben begaan nadat God de belofte aan mij deed, zal dat ervoor kunnen zorgen dat God die belofte van bescherming intrekt.

De Alter gaat verder,

Zoals Ramban uitlegt, “Vertrouw op God en doe goed.” Hij leert dat men op God de Almachtige moet vertrouwen, zelfs als men een slecht persoon zou zijn. Zoals we leren in Talmoed Bava Kamma zegt Rabbi Ḥanina: Iedereen die zegt dat de Heilige de overtredingen vergeeft, hen zal het leven worden ontnomen, zoals staat geschreven: “De Rots, Gods werk is perfect, want al Gods wegen zijn rechtvaardig.” (Deuteronomium 32:4). Echter, in de Talmoed Yerushalmi Ta’anit hoofdstuk 2 leren we: “de Almachtige is geduldig en zal het aan God verschuldigde innen….

De Alter legt enkele redenen uit waarom Jacob zijn gezin en kamp zou kunnen hebben verdeeld, langs de lijnen van wat de Torah verklaart, namelijk dat hij wilde zorgen dat sommigen overleefden voor het geval zijn ontmoeting met Esau slecht zou aflopen. De Alter biedt echter een interpretatie die niet in onze parasha voorkomt:

We kunnen ook zeggen dat Jacobs angst was dat hij zou zondigen, aangezien “hij ‘onafgemaakte zaken’ met Esau had.” Isaac had Esau ook gezegend, zeggende:

“Maar door jouw zwaard zul je leven, En je zult je broer dienen;

Maar wanneer je ongeduldig wordt,

Zul je zijn juk van je nek afschudden.” (Genesis 27:40)

Hieruit zouden we kunnen afleiden dat Jacob niet alleen bang was voor de schade die Esau hem zou kunnen berokkenen, maar ook voor de mogelijkheid dat hij, Jacob, Esau zou kunnen schaden en daardoor zou zondigen. De Alter vervolgt,

Esau’s kracht was zo groot dat als Jacob zich een beetje onderdanig zou gedragen, Esau hem gemakkelijk zou overweldigen. Daarom kunnen we inzien dat hij niet alleen slechts toe kon met de kracht van bitachon/vertrouwen. Zou hij zondigen, dan zou deze zonde ervoor kunnen zorgen dat Esau hem… zou verslaan, en daarom vreesde Jacob dat hij zou zondigen als gevolg daarvan.

Dit is niet omdat de zonde op zich een gebrek aan bitachon is, maar omdat een mogelijke zonde ervoor zou kunnen zorgen dat Jacob niet de baas over Esau zou zijn… We moeten in gedachten houden dat zelfs de slechten kunnen vertrouwen op Gods chesed/liefdevolle goedheid en ook de mogelijkheid dat deze chesed een slecht persoon zou kunnen helpen om zichzelf te veranderen richting het goede.

Twee keer in de parasha van vorige week lazen we de zin Pachad Yitzchak, die als een naam voor God wordt begrepen. Het is niet een grote gedachtesprong om “de Vrees van Isaac” te beschouwen als een manier waarop Isaac God zou kunnen hebben begrepen vanwege zijn ervaring met zijn vader, Abraham, toen hij op het altaar werd geplaatst (Genesis 22) in gehoorzaamheid aan wat Abraham als Gods opdracht begreep. In zijn lering gebruikt de Alter herhaaldelijk de zin Pachad Ya’akov/de Vrees van Jacob.

We kunnen niet echt weten of dit een opzettelijke verwijzing naar de ervaring van zijn vader is, maar het is zeker niet een al te grote gedachtesprong om je voor te stellen dat het zo zou kunnen zijn.

Het menselijk leven omvat onzekerheid en angst. De Mida van Bitachon/ vertrouwen is zeker een nuttig hulpmiddel om dit in ons leven aan te pakken. Zoals ik een paar weken geleden opmerkte, worden veel hedendaagse Joden uitgedaagd om Bitachon uitsluitend in verband met de Eeuwige te zien. Met het risico om mijzelf te herhalen herinneren hedendaagse leraren ons eraan dat we kunnen beginnen met Bitachon van binnenuit – op onszelf te vertrouwen. Dit is zeker een belangrijk hulpmiddel voor ons in deze tijd waarin velen van ons, net als Vader Jacob, worstelen met onzekerheden in ons leven en onze wereld.

VOOR FOCUS:
  • Waar ervaar je Bitachon/Vertrouwen in je leven? Wat is de bron die je Bitachon brengt?
  • Waar heb je moeite met Bitachon in je leven?
  • Welke andere midot zouden je kunnen helpen om je gevoel van Bitachon te versterken?

Download deze parasha

Oorspronkelijke Engelse tekst
Use the link to read the original text in English.

Vayetze

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parshat Vayetze Genesis 28:10-32:3

Rabbi Eric S. Gurvis

Onze parasha opent met Jakob die zijn familiehuis verlaat om te vertrekken naar Haran, waar hij bij zijn oom Laban zal verblijven en er voor hem zal gaan werken. In Chochmat HaMatzpun citeert Rabbi Moshe Igbui een les van Ohr HaMussar over het openingsvers van onze sectie:

ַוַיֵּצֵ֥א יַעֲקֹ֖ב מִבְּאֵ֣ר שָׁ֑בַע וַיֵּ֖לֶ חָרָֽנָה׃

Jakob verliet Beersheba en zette koers naar Haran.

Bericht bekijken

De passage uit Ohr HaMussar opent met een citaat uit Midrash Bereishit Rabbah, waar we een krachtige uitleg van Psalm 121 lezen als de bron van Jakobs vertrouwen als hij verder gaat:

Rabbi Shmuel bar Nachman begon: “Een lied van verheffingen. Ik hef mijn ogen op naar de bergen he-harim” (Psalmen 121:1) – We kunnen dit ook lezen als: ik hef mijn ogen op naar mijn ouders ha-horim, naar mijn leraren en naar degenen die mij hebben grootgebracht.

“Waar zal mijn hulp vandaan komen?” (Psalmen 121:1) – In het geval van Eliëzer, de dienaar van Abraham, die belast was met het vinden van een vrouw voor Isaak, toen hij Rebecca ging halen, lezen we: “De slaaf nam tien kamelen…” (Genesis 24:10.) Maar ik Jakob heb niet eens één neusring of één armband om als eerbetoon aan te bieden.

Jakob zei toen: ‘Wat?!? Moet ik mijn vertrouwen in mijn Schepper verliezen? God verhoede, ik zal mijn vertrouwen in mijn Schepper niet verliezen.’ In plaats daarvan, “Mijn hulp komt van de Eeuwige” (Psalmen 121:2). “God zal niet toelaten dat je zal uitglijden; God die over jou waakt, zal niet sluimeren” (Psalmen 121:3). “Zie, de Beschermer van Israël slaapt noch sluimert…” (Psalmen 121:4). “De Eeuwige zal je behoeden tegen alle kwaad” (Psalmen 121:7) – doelend op Esau en Laban; “God zal je leven beschermen” (Psalmen 121:7) tegen de engel des doods. “De Eeuwige zal jouw gaan en komen bewaken” (Psalmen 121:8) – waarop “Jakob vertrok.”

Onze commentator gaat verder door uit te leggen dat terwijl hij zijn familiehuis verliet, Jakob nadrukkelijk de verschillende nisyonot/uitdagingen aanvoelde waarmee hij geconfronteerd zou worden. Niet alleen verlaat hij zijn huis, maar hij kan niet weten wat de toekomst voor hem in petto heeft in het huis van zijn oom Laban. Dit veroorzaakt stress en bezorgdheid bij Jakob, net zoals dat voor ieder van ons zou gelden. Dit drukte zwaar op hem totdat – zoals onze commentator stelt – Jakob gedwongen was te vragen: “Van waar zal mijn hulp komen?”

Hij citeert de Rabbijnse traditie in Talmud Megillah 17a die stelt dat Jakob veertien jaar in de Academie van Shem en Ever heeft gestudeerd. Terwijl hij daar leerde, bereidde hij zich voor op de mogelijkheid van oorlog. Hij leerde hoe hij zijn gezinshuis moest bouwen, waaruit het Huis van God zou voortkomen. Nu, terwijl hij het gezinshuis van zijn jeugd verlaat, ziet hij geen natuurlijke weg om menuchah en zijn doel te bereiken. Vandaar dat hij vraagt: “Van waar zal mijn hulp komen?” Jakob, die tot nu toe niet veel bewijs van een diep geloof in God heeft laten zien, verklaart desondanks dat zijn lot verbonden is met hoe God hem zal beschermen en leiden. Hoewel Jakob misschien geen materiële geschenken te bieden heeft, suggereert onze commentator dat Jakob zijn spirituele bronnen heeft om op terug te vallen.

Hij stelt dat,

Precies op het moment dat alle rationele of natuurlijke verklaringen falen voor wat er gebeurt, kan een persoon de behoefte voelen om zich tot het Goddelijke te wenden en hulp te zoeken bij het aangaan van de uitdagingen van het leven.

Onze leraar stelt: “Op het moment dat iemand geconfronteerd wordt met een nisayon/uitdaging, en antwoorden vanuit karakter of rationeel denken lijken te ontbreken, zal een persoon zich sterk moeten maken en niet afdalen van het niveau van bitachon/vertrouwen in De Eeuwige waarop hij/zij tot nu toe heeft vertrouwd. Hij/zij moet zijn bitachon gebruiken, of het nu in potentie of in werkelijkheid is, om zichzelf tot actie aan te zetten.

Voor sommigen is dit een uitdaging, aangezien bitachon in relatie tot God tegenwoordig voor velen een strijd is. Toch schrijft de hedendaagse Rabbi Itamar Schwartz, in zijn Bilvavi Mishkan Evneh:

Bitachon is de kracht in onze ziel om te geloven en in iets vertrouwen te stellen. Over het algemeen zijn er twee manieren waarop onze ziel de kracht van Bitachon gebruikt.

Eén soort Bitachon die we hebben, is – simpel gezegd – vertrouwen in God. Dit moet goed worden uitgelegd, omdat we ook weten dat we verplicht zijn om ons inspanningen te getroosten (hishtadlut), dus we moeten begrijpen hoe we onze Bitachon in verhouding brengen met onze menselijke inspanningen.

De tweede soort Bitachon is om Bitachon/vertrouwen in onszelf te hebben, wat in onze taal bitachon atzmi wordt genoemd, “zelfvertrouwen.”

Zelfs wanneer je je uitgedaagd voelt door de klassieke opvatting van bitachon als volledig vertrouwen op God, herinnert Rabbi Schwartz ons eraan dat we innerlijke bronnen hebben die ons ook in staat zouden moeten stellen ons gevoel van bitachon te versterken, te beginnen van binnenuit.

Inderdaad, dit is een constante boodschap die we horen in onze studie en praktijk van Mussar. We beginnen ons werk vanuit ons innerlijk.

Terugkomend op onze lering van Ohr HaMussar, biedt onze leraar een inzicht dat in onze uitdagende tijden behoorlijk lijkt te resoneren:

Men moet het gevoel van ‘in het moment leven’ behouden, en zich niet te veel laten meesleuren door wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren. We moeten leren te vertrouwen dat de dingen van morgen, of ze nu fysiek of spiritueel van karakter zijn, [tenminste tot op zekere hoogte] berusten op het vertrouwen dat we niet alleen zijn bij het tegemoet treden van onze nisyonot.

Hij legt uit dat Bitachon ons kan helpen onze zorgen, met betrekking tot de toekomst, te verminderen. Het versterken van ons gevoel van Bitachon kan ons helpen ons gevoel van menuchah/evenwichtigheid en shakey/trust te versterken, zodat we onze krachten kunnen aanspreken om sterk te staan tegenover de nisyonot waarmee we in ons leven worden geconfronteerd.

Op onze reis met Vader Jakob, zouden we de les van Rav Schwartz over bitachon atzmi/zelfvertrouwen in gedachten mogen houden, zelfs terwijl we proberen onze eigen nisyonot/uitdagingen van dit moment het hoofd te bieden en bitachon – onszelf overstijgend – aan te boren.

VOOR FOCUS:

  • Wat daagt jou uit bij het werken aan de middah van bitachon?
  • Waar kun jij je in jouw spirituele werk, evenals in het dagelijks leven, toe wenden om aan te voelen dat hulp komt van meer dan alleen jouw eigen bronnen, zowel fysiek als spiritueel?
  • Welke middot kunnen jou helpen je gevoel van bitachon te versterken, ofwel van buitenaf, ofwel van binnenuit?

Download deze parasha

Toldot

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parashah Toldot — Genesis 25:19-28:9

Rabbi Eric S. Gurvis

Met de Torah-lezing van deze week ligt de focus van Genesis niet meer op Abraham, over wiens dood en begrafenis we vorige week lazen. Onze aandacht gaat nu uit naar de tweelingbroers, Jacob en Esau, die in de ogen van onze rabbijnen – in termen van hun essentie als mens – tegenpolen vertegenwoordigen.
Jacob is degene die uiteindelijk met een engel zal worstelen, en Israel zal een persoon worden die de kracht en standvastigheid heeft om zijn natuurlijke neigingen te overwinnen en een beter mens te worden.
Esau wordt over het algemeen gezien als een man die wordt gedreven door zijn lagere instincten, de Torah beschrijft hem als “een bekwame jager, een man van het veld.” (Genesis 25:27)
De vader Isaak wordt daarentegen geïntroduceerd als “een rustige man, wonende in de tenten.” (ibid.)

In Kav HaYashar wordt Isaak door rabbijn Tzvi Hirsch Kaidanover in de Torah belicht als een ish tam, hij leert:

Wees oprecht met HaShem, uw God” (Devarim 18:13).

Weet dat de eigenschap van oprechtheid de meest verhevene is van alle prijzenswaardige kwaliteiten en eigenschappen die een persoon zou moeten verwerven.

Over onze voorvader Jacob staat er daarom: “En Jacob was een oprecht man, die in tenten woonde” (Genesis 25:27).

Jacob bezat zeker talrijke heilige kwaliteiten en eigenschappen, zoals vroomheid, ontzag, nederigheid, heiligheid en reinheid. Niettemin vereenzelvigt de Torah hem niet met een van deze eigenschappen, maar louter met die van oprechtheid, zoals er staat geschreven: “En Jacob was een oprecht mens.”

Het is dus duidelijk dat oprechtheid alle andere prijzenswaardige en heilige eigenschappen omvat.

Rabbi Eliyahu Dessler volgt een ander spoor met betrekking tot Isaak’s essentiële middah. In plaats van zich te richten op Isaak als een ish tam/een oprecht persoon, merkt Rav Dessler op dat terwijl vader Abrahams belangrijkste middah chesed/liefdevolle vriendelijkheid was, Isaak’s belangrijkste middah gevurah/kracht/strengheid was. Hij leert:

Gevurah komt, zoals we weten, overeen met het kenmerk van strikte gerechtigheid. Middat ha-din, het kenmerk van gerechtigheid, vormt de basis van alle onduidelijkheid in de wereld … de onduidelijkheid en het kwaad in de wereld maken kiddush HaShem, Heiliging van Gods Goddelijke Naam, mogelijk, die voortkomt uit menselijke keuzes.
Het is middat ha-din die erop staat dat een mens verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn keuzes.

Rav Dessler leidt zijn focus op gevurah (Isaak’s primaire middah) in door ons te herinneren aan de rol van yetzer ha-rah in onze wereld en in ons leven. Hij herinnert ons er aan dat God in het scheppingsverhaal de schepping pas tov me’od/heel goed verklaart nadat de mensheid is geschapen. Rav Dessler herinnert ons eraan dat Genesis 1 eindigt met deze woorden:

וַיַּ֤רְא אֱלֹהִים֙ אֶת־כׇּל־אֲשֶׁ֣ר עָשָׂ֔ה וְהִנֵּה־ט֖וֹב מְאֹ֑ד

En God zag alles wat er gemaakt was en vond het heel goed.

Hij herinnert ons eraan dat volgens de rabbijnen tov meod/heel goed staat voor de introductie van de yetzer ha-rah/de neiging tot het kwaad. Dit kan worden geleerd uit Midrash Bereishit Rabbah 9:7:

Rabbi Naḥman bar Shmuel bar Naḥman zei in naam van Rav Shmuel bar Naḥman: “Zie, het was heel goed” – dit is de goede neiging; “en zie, het was heel goed” – dat is de kwade neiging.
Is de kwade neiging dan heel goed?
Dit is een retorische vraag.
Zou de kwade neiging er niet zijn, dan zou iemand nooit een huis bouwen, nooit trouwen, nooit kinderen krijgen en nooit handel drijven.

Rav Dessler leert:

Een mens vecht tegen het kwaad in zichzelf om Gods wil uit te voeren. Men kiest het goede en creëert daardoor een kiddush HaShem – een heiliging van Gods Naam. Zelfs als iemand het advies van de yetzer ha-rah opvolgt, hoewel dit op het eerste gezicht een chillul HaShem lijkt – een ontheiliging van Gods Naam – , kan het toch ook uiteindelijk leiden tot kiddush HaShem.

Want Rav Dessler leert dat een persoon ernaar moet streven de yetzer ha-Rah te overwinnen, zodat wat misschien een slechte daad lijkt, kan worden getransformeerd in een kiddush HaShem. Daarmee kan ook de persoon zelf worden getransformeerd.
Jacob wordt het model van dit “worstelen” met de yetzer haRah. Door gevurah/kracht overwint hij zijn lagere instincten en duistere neigingen, zodat hij na verloop van tijd een beter persoon kan worden. Hij zal Yisrael worden, de stamvader van ons volk.

Rav Dessler negeert het potentieel van Esau echter niet. Hij leert:

Door Esau zou de kracht van de duisternis en middat haDin – de kwaliteit van rechtmatigheid – worden versterkt. Dit betekent niet dat Esau voorbestemd was om een ​​rasha te zijn – een slecht persoon. Hoewel we zeker veel voorbeelden aantreffen van zijn connectie met duisternis en het kwaad. Dit wordt gesuggereerd door de beschrijving van Esau als “helemaal rood, als een mantel van haar” of “toen Rivka langs een tempel van afgoderij liep, worstelde Esau om tevoorschijn te komen.”
Maar al deze dingen geven juist de intensiteit aan van de dienstbaarheid die van Esau werd geëist.

Zoals onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd, heeft ieder van ons zijn eigen neshamah en zijn eigen zielscurriculum. Ieder van ons moet zijn eigen middot verbeteren en de uitdagingen aangaan waarmee we in ons eigen leven worden geconfronteerd, en we moeten ons bewust zijn van onze sterke punten en van die gebieden die verdere aandacht en werk vereisen.
Rav Dessler belicht dit in het geval van Jacob en Esau als hij stelt:

Het leidt geen twijfel dat Esau krachten voor het goede kreeg die overeenkwamen met zijn krachten voor het kwade. Als hij al zijn krachten voor het goede had aangesproken, had hij het kwaad kunnen overwinnen. Hij had zijn eigenschap van gevurah voor het goede kunnen gebruiken en had zo het niveau kunnen benaderen van onze Vader Isaak.

Rav Dessler herinnert ons eraan dat “avodat HaShem/de Dienst aan God bestaat uit het voortdurend bewust omgaan met uitdagingen, moeilijkheden en obstakels. We worstelen voortdurend met onze yetzer ha-rah.”
Hij sluit deze les af door Rav Yerucham Levovitz te citeren, wiens les niet alleen past bij onze parashah, maar ook bij deze week waarin velen van ons in de Verenigde Staten samenkomen met onze families en vrienden om Thanksgiving te vieren, een feestdag die is beïnvloed door onze Bijbelse voorouders en het feest van Soekot.
Rav Levovitz leert:

De essentie van Avodat HaShem/Dienst aan God ligt precies in de yetzer ha-rah: in situaties waarin men de wil om goed te doen is verloren of waarin de “smaak” van goed doen ontbreekt. “Met heel je leven – zelfs als God je leven neemt” verwijst naar situaties van de grootste moeilijkheid. “Met al je macht – met al je bezittingen” betekent dat zelfs een persoon die normaal gesproken zou weigeren ook maar een cent te geven, al zijn bezittingen zal opgeven uit liefde voor God. De liefde voor God ontstaat uit zo’n situatie… Zonder obstakels te overwinnen, kan er geen liefde voor God zijn.

Terwijl velen van ons samenkomen om na te denken over de zegeningen van ons leven, mogen we deze tijd ook gebruiken om na te denken over hoe we onze middot kunnen gebruiken om onze yetzer ha-rah te beheersen en ons werk verder te ontwikkelen om de beste persoon te worden die we kunnen zijn, om op onze beurt kracht en zegen op te bouwen voor degenen met wie we deze reis door het leven maken en Gods wereld delen.

VOOR FOCUS:

  • Waar ervaar je de middah van gevurah in je leven? Op welke manieren zou je deze zielseigenschap kunnen versterken?
  • Hoe gebruik je de zegeningen van je leven om kedushah/heiligheid te versterken en te verbeteren?
  • Zijn er specifieke manieren waarop je je yetzer ha-rah zou kunnen kanaliseren om het leven van de mensen om je heen te verbeteren?

Download deze parashah

Chayei Sarah

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Chayei Sarah – Genesis 23:1-25:18

Rabbi Eric S. Gurvis

Onze parasha begint met de dood van onze eerste matriarch, Sarah. Na haar dood en begrafenis gaat Abraham op zoek naar een geschikte vrouw voor zijn zoon, Isaak. Hij belast zijn dienaar, Eliëzer, met deze belangrijke taak. In Genesis 24:12 lezen we over Eliëzers beroep op God om zijn missie tot een succes te maken:

וַיֹּאמַ֓ר יְהֹוָ֗ה אֱלֹהֵי֙ אֲדֹנִ֣י אַבְרָהָ֔ם הַקְרֵה־נָ֥א לְפָנַ֖י הַיּ֑וֹם

וַעֲשֵׂה־חֶ֕סֶד עִ֖ם אֲדֹנִ֥י אַבְרָהָֽם׃

En Eliëzer zei: ‘O Eeuwige, God van het huis van mijn heer Abraham, schenk mij heden voorspoed en wees genadig voor mijn heer Abraham.

“Behandel mijn heer Abraham barmhartig” is Eliëzers hartstochtelijke smeekbede aan God — aseh-hesed im adoni Avraham. De ‘Koren Jerusalem Bijbel’ vertaalt dit in het Engels als “betoon barmhartigheid aan mijn meester Avraham.” In zijn behandeling van Rashi’s commentaar vertaalt Rabbi Shraga Silverstein het als “betoon liefdevolle vriendelijkheid aan mijn meester, Abraham.”

We weten dat chesed/barmhartigheid een belangrijke Joodse waarde is, en het is tevens een middah. In Avot 1:2 wordt ons geleerd:

Shimon de Rechtvaardige was een van de laatste mannen van de Grote Vergadering. Hij zei altijd: de wereld berust op drie dingen: de Torah, de Tempeldienst en de praktijk van gemilut hasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid.

In een commentaar op ons vers leert Rabbi Bachya ben Asher:

ועשה חסד, “en verricht een gunst!” De dienaar smeekte God om deze middah te gebruiken aan het begin van zijn gebed en aan het einde ervan toen hij zei: “en daardoor zal ik weten dat U inderdaad een gunst hebt verricht voor mijn meester.”

Toen Eliëzer inzag dat de buitengewone karaktereigenschap van zijn meester Avraham de kwaliteit חסד/chesed was, was dit precies de eigenschap van God waarop hij een beroep deed toen hij tot de Eeuwige bad.

In onze liturgische traditie is Eliëzers smeekbede dat we een bakashah zouden noemen – dat wil zeggen, een smeekgebed waarin we God vragen om de vervulling van een specifiek verzoek. In Shney Luchot Ha-Brit leert Rabbi Yishayahu Horowitz:

U zult de respectievelijke eigenschappen van de patriarchen vinden waarnaar wordt verwezen in het verhaal van deze reis om een ​​vrouw voor Isaak te vinden. In ons vers bidt Eliëzer dat God een daad van chesed/vriendelijkheid zou verrichten, aangezien chesed Abrahams belangrijkste deugd is. Daarom vraagt ​​hij dat God een dergelijke daad verricht voor Abraham.

Dichter bij onze tijd leert de overleden rabbijn Jonathan Sacks:

God van mijn meester Abraham, maak mij vandaag succesvol en toon vriendelijkheid aan mijn meester Abraham. Zie, ik sta naast deze bron en de dochters van de stadsmensen komen naar buiten om water te putten. Moge het zo zijn dat wanneer ik tegen een jonge vrouw zeg: “Laat alstublieft uw kruik zakken zodat ik kan drinken,” en zij zegt: “Drink, en ik zal ook uw kamelen water geven” – laat haar dan degene zijn die U hebt uitgekozen voor Uw dienaar Isaak. Hieraan zal ik weten dat U chesed hebt betoond aan mijn meester. (Gen. 24:12–14)

Ja, chesed is een onderdeel van ons zielencurriculum, en een eigenschap die we van Abraham leren, net als van God. En het is een eigenschap die we in ons leven moeten nastreven om te cultiveren en te versterken.

Van Rabbi Shlomo Wolbe kunnen we de middah chesed beter begrijpen. Hij leert:

Chesed beperkt zich niet tot geld. Een aardig woord, een glimlach – deze dingen kunnen nieuwe energie geven aan iemand die het heeft opgegeven! Een bemoedigend woord kan vreugde brengen. Dit zijn zulke kleine dingen, maar o zo betekenisvol! Over het algemeen zijn er zoveel daden van chesed die gemakkelijk binnen ons bereik liggen – als we maar zouden merken dat ze nodig zijn!

Onze leraar en chaver, rabbijn Anthony Knopf, leert:

Vriendelijkheid is een universele waarde. Het is een kenmerk van onze menselijkheid, niet alleen van ons Joods-zijn. Volgens sommigen van onze grote rabbijnen, wanneer de Torah zegt dat mensen naar Gods evenbeeld zijn geschapen, verwijst dit naar het menselijk vermogen tot barmhartigheid.

Maar zou er een specifiek Joodse manier kunnen zijn om barmhartigheid te begrijpen en te beoefenen? In 1535 publiceerde Miles Coverdale de allereerste vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Engels. Toen hij bij het woord ‘chesed’ kwam, realiseerde hij zich dat er geen Engels woord was dat de betekenis ervan vastlegde. Om het te vertalen, moest hij een nieuw Engels woord bedenken – het woord ‘loving-kindness’.

In onze tijd hebben we zeker een wereld nodig die gevuld is met meer chesed – en de taak om meer chesed te brengen in onze wereld, en in de levens van degenen met wie we deze wereld delen, ligt bij ieder van ons.

Als we lezen over Abrahams opdracht aan Eliëzer en over Eliëzer’s smeekbede aan God, is dit een mooie gelegenheid voor ieder van ons om eens goed na te denken over onze eigen daden en onze benadering van chesed.

VOOR FOCUS:

  • Kun je een chesed-daad/actie bedenken die je de afgelopen week hebt ondernomen of ervaren?
  • In welke omstandigheden en in welke relaties zou je jouw chesed-nastreven opnieuw kunnen inrichten?
  • Welke middot zouden je kunnen helpen bij het versterken van je middah van chesed?

Download deze parashah

Vayera

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parasha Vayera – Genesis 18:1-22:24

Rabbi Eric S. Gurvis

We bevinden ons nu midden in de Abraham-Sarah-verhalencyclus en het gedeelte van elke week zit boordevol interessante verhalen en lessen die een nader onderzoek waard zijn. Na het eerste deel van Genesis 18, waarin Abraham en Sarah worden bezocht door drie malachim/boodschappers, of zoals sommigen het lezen, engelen, richt de focus zich op het lot van de steden Sodom en Gomorra. God redeneert, nu Hij een brit/verbond met Abraham heeft gesloten, dat Hij hem nu moet informeren over wat God van plan is met de steden. Dit leidt tot Abrahams welbekende debat met God over het lot van onschuldigen te midden van anderen die zich slecht gedragen.

In Genesis 18:19 lezen we:

כִּ֣י יְדַעְתִּ֗יו לְמַ֩עַן֩ אֲשֶׁ֨ר יְצַוֶּ֜ה אֶת־בָּנָ֤יו וְאֶת־בֵּיתוֹ֙ אַחֲרָ֔יו וְשָֽׁמְרוּ֙ דֶּ֣רֶךְ יְהֹוָ֔ה לַעֲשׂ֥וֹת צְדָקָ֖ה וּמִשְׁפָּ֑ט לְמַ֗עַן הָבִ֤יא יְהֹוָה֙ עַל־אַבְרָהָ֔ם אֵ֥ת אֲשֶׁר־דִּבֶּ֖ר עָלָֽיו׃

Want Ik heb hem, Abraham uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huisgezin zou onderrichten om de weg van de Eeuwige te houden door te doen wat rechtvaardig en juist is, opdat de Eeuwige voor Abraham alles tot stand zal brengen wat hem beloofd is.”

Vanuit een Mussar-perspectief kunnen we het vers lezen als het vaststellen van Abrahams geschiktheid als Gods partner vanwege zijn kwaliteiten om tzedek/rechtvaardigheid en mishpat/wettigheid na te streven. Zijn “cv” zoals het betrekking heeft op middot, wordt uitgebreid behandeld in Ohr HaTzafun, zoals Rabbi Nosson Tzvi Finkel, de Alter van Slabodka, ons leert:

Er staat geschreven: “Iemand die tzedakah/rechtvaardigheid en chesed/vriendelijkheid nastreeft, zal leven temidden van rechtvaardigheid en eer.” (Spreuken 21:22) ‘Rechtvaardigheid nastreven’ – dit is Abraham, van wie gezegd wordt: ‘Houd de weg van de Eeuwige aan om rechtvaardigheid te doen’ (Genesis 18:19); ‘en vriendelijkheid’ – zoals hij vriendelijkheid aan Sarah betoonde.

De Alter voegt chesed toe als een van Abrahams kwaliteiten, gebaseerd op zijn daden bij het verkrijgen van een plek voor, en het toezien op, de begrafenis van zijn geliefde Sarah in Genesis 23. De Alter is absoluut niet de enige die dit als een uitstekend voorbeeld van Abrahams chesed-kwaliteit naar voren brengt.

Terugkerend naar Genesis 18:19, kunnen we een andere dimensie in onze tekst zien, zoals die betrekking heeft op de waarde van Mussar. Zoals ons vers zegt: “Ik heb [Abraham] uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huishouden zal onderwijzen om de weg van de Eeuwige te houden.” Voor mij roept dit de bekende uitspraak op die wordt toegeschreven aan Rabbi Yisrael Salanter, oprichter van de Mussar-beweging:

Toen ik een jonge man was, wilde ik de wereld veranderen. Ik vond het moeilijk om de wereld te veranderen, dus probeerde ik mijn land te veranderen. Toen ik ontdekte dat ik het land niet kon veranderen, begon ik me te richten op mijn stad. Ik kon de stad niet veranderen, dus probeerde ik als oudere man mijn familie te veranderen.

Nu, als oudere man, besef ik dat het enige dat ik kan veranderen, ik-zelf ben. En plotseling besef ik dat als ik mezelf lang geleden zou hebben veranderd, ik een impact op mijn familie had kunnen hebben. Mijn familie had een impact op onze stad kunnen hebben. De impact van de stad had de natie kunnen veranderen, en ik had inderdaad de wereld kunnen veranderen.

Hoewel onze studie en beoefening van Mussar in de eerste plaats draait om het werken aan ons curriculum van de ziel van binnenin, komen de resultaten van ons spirituele werk uiteindelijk naar voren in onze relaties en hoe we staan in het leven, en in de wereld om ons heen. Wat we doen en wat we zeggen laat een indruk achter op anderen. Dit idee dat we lesgeven door onze woorden en daden is een belangrijk idee in onze Joodse traditie. Misschien zien we in Genesis 18:19 een beetje van de oorsprong ervan als een ideaal in de Joodse traditie, omdat we het kunnen koppelen aan Abraham.

In Orchot Tzaddikim kunnen we een voorbeeld hiervan zien, aangezien de auteur liefde voor kinderen koppelt aan iemands rol in het begeleiden van hen langs de paden van Tzedek en Avodat HaShem/Dienst van God:

Echte liefde voor iemands kinderen moet op dit pad zijn — dat men er altijd aan denkt om zijn/haar kinderen te begeleiden op het pad van tzedek/rechtvaardigheid en hen de manier van Avodat HaShem/God dienen te leren… “De ouder zal aan de kinderen Uw waarheid bekendmaken” (Jesaja 38:19). En er staat geschreven: “En u zult (de lessen van Sinaï) bekendmaken aan uw kinderen en de kinderen van uw kinderen.” (Deuteronomium 4:9)

Zoals er over Abraham wordt gezegd: “Ik heb Abraham uitgekozen, opdat hij zijn kinderen en zijn huishouden kan onderwijzen om de weg van de Eeuwige te bewandelen door te doen wat rechtvaardig en juist is.” (Genesis 18:19)

Een latere Rosh Yeshiva van de Slabodka-gemeenschap, Rabbi Yitzchak Eizek Sher benadrukt het belang van de brit/het verbond en de vervulling ervan in de woorden en daden van onze patriarchen. Volgens hem (en ook Maimonides) dienen ze elk als rolmodel voor het naleven van die brit. In Leket Sichot Mussar leert Rav Sher enigszins uitgebreid over Abraham als rolmodel voor chesed:

Wat is Abrahams chiddush/innovatie (of nieuwe idee)? Hij komt om de wereld te leren zijn voorbeeld te volgen, voor wat betreft hoe te handelen in deze wereld. Abraham leert ons vanuit een gevoel van het uitvoeren van tastbare handelingen, en het belang van het daadwerkelijk persoonlijk doen van die tastbare handelingen.

Het belangrijkste wat Abraham ons leert is dat het gaat om de middah van chesed. Als iemand zich bezighoudt met handelingen van chesed, zal zijn kijk op de wereld worden bekeken door de kijk op chesed. Als gevolg daarvan zullen al zijn acties worden bezegeld met chesed. Zelfs zijn tastbare handelingen kunnen stijgen tot het niveau waarop hij bekend staat om gemilut hasadim/daden van liefdevolle vriendelijkheid. Zoals gezegd,

גֹּמֵ֣ל נַ֭פְשׁוֹ אִ֣ישׁ חָ֑סֶד

Een persoon die een ish chesed/een vriendelijk persoon is, heeft daar zelf voordeel van… [Spreuken 11:17]

Rabbi Adin Steinsaltz geeft dit inzicht op het vers uit Spreuken:

Iemand die voor zichzelf zorgt, is een ish chesed – een persoon van vriendelijkheid, genereus en gevoelig, omdat hij/zij zich bewust is van de eigen behoeften en deze voortdurend in het oog houdt. En zodoende merkt hij ook de behoeften van anderen op en zorgt voor hen…

Abraham, zoals we hem leren kennen, is een man die veel van de deugden van onze Mussar-traditie heeft laten zien. Hoewel hij terecht gefocust is op zijn eigen familie, zoals onze rabbijnen ons leren, reiken zijn zorgzaamheid en betrokkenheid veel verder dan het openen van zijn eigen tent, zoals we hem ontmoeten aan het begin van de parasha van deze week. Zijn modellering van tzedek, mishpat en chesed zijn slechts enkele manieren waarop onze patriarch een rolmodel voor ons kan zijn terwijl we deze idealen in onze tijd nastreven.

VOOR FOCUS:

  • Wie ken je die je zou kunnen beschouwen als een ish chesed/een persoon die liefdevolle vriendelijkheid belichaamt? Hoe zou hij of zij een model voor je kunnen zijn?
  • Op welke manier zou je jezelf kunnen opstellen om niet alleen over middot na te denken, maar ook om hun belang tastbaar in je leven te realiseren? Kies een of twee voorbeelden om deze week te proberen.

Download deze parashah

Lech L’cha

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parsaha Lech L’cha – Genesis 12:1-17:27

Rabbi Eric S. Gurvis

In Genesis 17:1 lezen we:

וַיְהִ֣י אַבְרָ֔ם בֶּן־תִּשְׁעִ֥ים שָׁנָ֖ה וְתֵ֣שַׁע שָׁנִ֑ים וַיֵּרָ֨א יְהֹוָ֜ה אֶל־אַבְרָ֗ם וַיֹּ֤אמֶר אֵלָיו֙

אֲנִי־אֵ֣ל שַׁדַּ֔י הִתְהַלֵּ֥ךְ לְפָנַ֖י וֶהְיֵ֥ה תָמִֽים׃

Toen Abram negenennegentig jaar oud was verscheen de Eeuwige aan Abram en zei tegen hem: “ik ben El Shaddai, wandel in Mijn wegen en wees onberispelijk.”

“Wandel in Mijn wegen en wees tamim.”

We weten dat het woord tam (tamim is het meervoud) niet zo “eenvoudig” is, ook al is dat een manier om het letterlijk te vertalen. We weten uit de parasha van vorige week dat Noach werd beschreven als een ish tzaddik tamim – “onberispelijke man,” of “een oprechte” man. Anderen vertalen het met “perfect” of “compleet.”

In dezelfde trant weten we dat één van de vier kinderen die in de Haggadah worden afgebeeld de tam is – wat veel haggadot vertalen met “het eenvoudige kind,” hoewel we weten dat het helemaal niet zo “eenvoudig” is. Sommigen lezen tam als “compleet”, volgens de betekenis van de zin die aan het einde van elk traktaat van de Talmoed staat: – tam v’nishalm – wat aangeeft dat het traktaat “volledig voltooid” is. We reciteren ook het korte gebed dat bekend staat als hadran, wat symboliseert dat we er weer naar terug zullen keren. Vandaar dat het nooit echt voltooid is.

Als we beginnen met het lezen van de verhalencyclus over onze patriarch Abraham en matriarch Sarah, zou onze focus, vanuit een Mussar-perspectief, niet op perfectie moeten liggen. We kunnen tamim zeker wel verbinden met het gevoel van oprecht zijn. De Ba’alei Mussar stelden dit als een van de hoofddoelen van onze studie en beoefening van Mussar – ernaar streven oprecht te zijn in onze avodah/dienst aan God.

Als onze studie en beoefening een spirituele beoefening is, die ons leidt naar het worden van de beste versie van de mens die we kunnen zijn, moeten we goed onthouden dat perfectie niet het doel is. In plaats daarvan proberen we onszelf te perfectioneren. We proberen “beter te zijn” en dat is een meer pragmatisch doel.

De oprichter van de Mussar-beweging, Rabbi Yisrael Salanter, biedt ons een lens waardoor we ons vers kunnen bekijken vanuit de parasha zoals hierboven is geciteerd. Zijn leer lijkt mij in overeenstemming te zijn met het doel om onszelf te perfectioneren in plaats van perfectie na te streven.

In Ohr Yisrael, Brief 30, citeert hij ons vers als onderdeel van een uiteenzetting van onze doelen in de studie en beoefening van Mussar. Rav Salanter leert:

Een persoon zou niet moeten zeggen: Wat God heeft gemaakt, kan niet worden veranderd, en God heeft deze koach ha-rah/deze macht van het kwaad in mij gebracht; hoe kan ik hopen het volledig weg te vagen?

Laten we onthouden dat voor onze Wijzen en de Ba’alei Mussar, Yetzer HaRah niet het volmaakte of absolute kwaad vertegenwoordigt. We zijn allemaal geschapen met zowel yetzer haTov/de neiging tot het goede, als het tegenovergestelde, yetzer haRah, wat ik bij andere gelegenheden heb geïnterpreteerd als “de neiging tot dat wat nog niet goed is.” Jazeker, het zal misschien nooit goed worden, maar onze studie en beoefening van Mussar leidt ons naar het kanaliseren van onze yetzer in betere richtingen, hopelijk naar betere resultaten. Niemand van ons is hier perfect in!

Terugkerend naar Rav Salanter, herinnert hij ons eraan dat het idee dat wat God in ons heeft geschapen of geplaatst onveranderlijk is, domweg niet waar is!

Menselijke krachten kunnen worden overwonnen en veranderd. Onze ogen zien dit in het karakter van dieren; en een mens is krachtig genoeg om deze kochot ha-rah te beheersen in de controle van hun wil, zodat ze geen kwaad doen of vernietigen.

Men kan dieren domesticeren, hun aard veranderen en het kwaad in hun karakter grondig proberen weg te vagen. Net zo heeft ook elk mens het binnen zijn mogelijkheden om zijn kwade aard te overwinnen, zodat het niet tot uiting komt in persoonlijke daden, en daarmee om zijn karakter ten goede te veranderen door studie en gewenning (hergel).

Zoals onze rabbijnen, van gezegende herinnering, zeggen (Avot 4:1): “Wie is werkelijk machtig? Iemand die zijn Yetzer [kwade drang] overwint, zoals er staat (Spr. 198): ‘Beter iemand die langzaam tot woede komt, dan iemand die machtig is; en beter iemand die zijn geest beheerst dan iemand die een stad verovert.’ . . .

De “overwinnaar van zijn drang” is alleen machtig in die zin dat hij/zij zichzelf versterkt om het verlangen in te houden. Dit is de staat van “langzaam tot woede” – de persoon heeft woede in zich, maar hij houdt het in zodat het niet uitbreekt. Van hieruit kan een persoon beetje bij beetje de staat bereiken van iemand die “zijn geest beheerst.”

Rav Salanter stelt ronduit:

Dit is de hele plicht van een persoon — om elke ‘slechte’ kwaliteit en karaktertrek (middah) uit zijn hart te verwijderen. Zolang iemand niet van zijn ziekte is genezen, zelfs als hij zijn drang vele malen overwint, zal hij uiteindelijk in de valkuil ervan vallen.

Rav Salanter verwijst naar Abraham en het openingsvers van Genesis hoofdstuk 17 als ons model:

Dit was de deugd van onze vader Abraham, moge vrede met hem zijn, dat hij alle psychologische driften die met zijn lichaam kwamen, sublimeerde. Zoals onze Wijzen zeiden: “De Heilige zei tegen Abraham: ‘Je hebt maar één schil – de voorhuid. Verwijder het en de fout zal weg zijn.’ ‘Wandel voor Mij en wees heel’ (Gen. 17:1).”

En zoals onze Wijzen zeiden: “Alles wat werd geschapen tijdens de zes dagen van de schepping heeft werk nodig; bijvoorbeeld, het mosterdzaad moet worden gezoet… zelfs de mens moet worden geperfectioneerd.”

Als we deze week beginnen met het lezen van de verhalencycli, die onze patriarchen en matriarchen introduceren, weten we dat ze in veel opzichten rolmodellen voor ons moeten zijn. Laten we echter niet vergeten dat ook zij onvolmaakte wezens waren. Onze Ba’alei Mussar, (en Rav Salanter hier in het bijzonder) houden ze voor ogen als model van mensen die eraan werken om een betere versie van zichzelf te worden.

Rav Salanter voegt toe:

In Abraham waren, nadat de ‘fout’ was verwijderd, al zijn psychische krachten geperfectioneerd. Hij liep op eigen houtje, als iemand wiens oneffenheden zijn glad gestreken, verheugd om de “weg van God” te bewandelen. Dit is de betekenis van Gods instructie aan Abraham om “voor Mij te wandelen.”

Zoals ook te vinden is in Tanna DeBei Eliyahu: “Daarom zou ik zeggen dat elke persoon in Israël moet zeggen: ‘Wanneer zullen mijn daden het niveau bereiken van de daden van mijn voorouders, Abraham, Isaak en Jacob?'”

En hiermee kunnen we de midrasj over het vers (Hosea 9:10) uitleggen: “‘Als de eerste vrucht die rijpt aan een vijgenboom, zo bezie ik uw vaderen’… Rabbijn Yudan zegt: Net zoals deze vijg geen schil heeft behalve de steel, haal die eraf en de fout zal weg zijn, zo zei de Heilige tegen Abraham: ‘Je hebt maar één schil – de voorhuid. Verwijder het en de fout zal weg zijn.’ Daarom zegt God tegen Abraham: ‘Wandel voor Mij en wees heel’ (Gen. 17:1).”

VOOR FOCUS:

  • Op welke manieren zijn Abraham en Sarah, Isaak en Rebecca, en Jacob, Rachel en Lea voorbeelden voor jou in termen van je middot-werk? Welke middot leer je van elk van hen?
  • Hoe kun je deze week meer tam/heelhartig zijn in je Mussar-werk en -praktijk terwijl je leeft in onze zeer uitdagende tijden?

Download deze parasha

Noach

Torah vanuit een Mussar Perspectief

Parashat Noach – Genesis 6:9-11:32

Rabbijn Eric S. Gurvis

In Genesis 9:6 lezen we,

אֵ֚לֶּה תּוֹלְדֹ֣ת נֹ֔חַ נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה בְּדֹֽרֹתָ֑יו אֶת־הָֽאֱלֹהִ֖ים הִֽתְהַלֶּךְ־נֹֽחַ׃

Dit is de regel van Noach: Noach was een rechtvaardig man;

hij was onberispelijk in zijn tijd; Noach wandelde met God.

Velen van ons zijn waarschijnlijk bekend met de les van Rashi en anderen dat,

“In zijn generatie…” (Talmoed Sanhedrin 109) Sommigen van onze rabbijnen interpreteren dit als loftuiting, wat betekent dat indien hij in een generatie had geleefd die vol was met rechtschapen mensen, hij nog rechtschapener zou zijn geweest.

En er zijn er die het interpreteren als kritiek, wat betekent dat als hij in Abrahams generatie had geleefd, hij niet als speciaal zou zijn beschouwd.

Nachmanides stelt,

[NOACH] WAS EEN TZADDIK [EEN VOLLEDIG ONSCHULDIG MENS] – Het vers vermeldt dat Noach vrij was van fouten, en volledig onschuldig. Dit is om ons te laten weten dat hij het verdiende om gered te worden van de zondvloed omdat hij totaal geen straf verdiende. Hij was perfect in zijn vrijspraak van zonden.

Het woord “tzaddik” verwijst naar iemand die onschuldig wordt bevonden bij het oordelen, het tegenovergestelde van “rasha“, een schuldig individu.  Zoals er staat “en zij rechtvaardigen de onschuldige (tzaddik) en veroordelen de schuldige (rasha)” en “U bent onberispelijk (tzaddik) voor alles wat ons is overkomen, want U hebt trouw gehandeld” en ook: “U zult uw medemens eerlijk oordelen (b’tzedek).” . . . Rabbi Avraham (Ibn Ezra) zegt dat “tzaddik” verwijst naar zijn daden en “tamim” naar zijn gedachten. Maar er staat “U was perfect in uw wegen”, wat gedrag betekent! Nadat hij ons vertelde dat Noach een onschuldige man was, wat betekent dat hij geen man van “onrechtvaardigheid” was of iemand die “wiens wegen zijn verdorven” zoals de mensen van zijn tijd, zegt de Torah vervolgens dat hij “met HaShem zou wandelen”, hetgeen betekent dat hij alleen God vreesde.

Dichter bij onze eigen tijd leert rabbijn Adin Steinsaltz:

Noach wandelde met God. Noach was verbonden met God, omdat hij over God peinsde en leefde met een bewustzijn van het Goddelijke. In deze periode, toen de mensheid Gods geboden nog niet had ontvangen, kwam de relatie van een persoon met God niet tot uitdrukking middels verplichte acties. Er wordt gezegd over Noach, en ook over Hanokh vóór hem en Abraham ná hem, dat ze met of voor God uit wandelden (Genesis 5:22, 17:1). Dit betekent dat God het onderwerp van hun leven was en dat ze een speciale relatie met God hadden.

We weten dat de klassieke Ba’alei Mussar onze relatie met God benadrukken als een belangrijk aspect van onze Mussar-praktijk en Avodah/Dienst van God. Natuurlijk heeft ieder persoon zijn eigen gevoel van hoe hij/zij dat wenst te interpreteren.

Rabbijn Shlomo Wolbe biedt ons een ander perspectief van waaruit we een les kunnen trekken uit de openingsverklaring van de parashah over Noach. Hij leert:

Een persoon kan veel goede daden doen, maar alles wat hij doet is extern [dat wil zeggen, uiterlijke acties in tegenstelling tot intern en extern als één holistische manifestatie.]

Echter de goede daden van de tzaddik/rechtvaardige persoon staan niet los van de persoon zelf. Ze ontstaan ​​van binnenuit. Net zoals hun toldot/geschiedenis is geschreven, wordt van een rechtvaardig persoon gezegd dat hij goed is omdat “hij de vruchten van zijn daden zal plukken.”

De goede daden van de rechtvaardige persoon zijn de vruchten van een boom die groeien en vitaliteit ontvangen van de boom zelf [namelijk die persoon.] Wanneer iemand gezond en sterk is, [kan] hij kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen krijgen. Dit is hun toldot/geschiedenis. [Het is duidelijk dat niet iedereen een ouder wordt. De vruchten van onze daden zijn beperkt tot voortplanting.]

[Wat iemands toldot en vruchten ook zijn] men moet op een krachtige manier handelen zodat de

to-elet shleymah/volledige uitkomst zinvol zal zijn en niet zal leiden tot rayk/lege en ijdele bezigheden.

Ironisch genoeg, toen ik deze les van Rav Wolbe tegenkwam, resoneerde het vrij krachtig toen ik de volgende toelichting las. Hij leert ons dat,

In diverse contexten, en van tijd tot tijd, er verkiezingen worden gehouden voor nieuwe leiders. Uiteindelijk zullen deze leiders ook worden vervangen, enzovoort [in elke generatie.] Hun [status als leider] heeft geen doorlopend bestaan. [Een leiderschapsrol op zichzelf] kan leeg zijn.

Ik geloof niet dat Rav Wolbe stelt dat de toldot/de geschiedenis of output van gekozen leiders betekenisloos is. Sterker nog, ze hebben vaak een diepe impact, hetzij ten goede of ten kwade. Wat ik denk dat hij bedoelt, wat relevant is voor dit moment, is dat iemands status als leider niet is wat op zichzelf belangrijk is. In plaats daarvan zouden ze hun toldot moeten overwegen, wat ik in dit geval lees als impact en resultaat. In moderne taal zouden we het kunnen zien als erfenis.

Als we dit deel van Rav Wolbe’s les toepassen op dit moment, zou een leider, althans in de Verenigde Staten, moeten streven naar een holistische innerlijke en uiterlijke realiteit. Hoewel leiders, zeker in seculiere contexten, niet per se nadenken over spirituele afstemming, zouden we wensen dat ze in hun hart, geest en ziel zouden nadenken over de impact van hun gedachten, woorden en daden op een bredere basis dan alleen dit moment.

Rav Wolbe stelt:

Een wijs persoon, wanneer hij iets wil beginnen, denkt honderd keer na, voordat hij handelt, of zijn daad wel zuiver is en of er nooit een fout in zal zitten.

Rav Wolbe herinnert ons eraan dat we niet alleen worden gedefinieerd door onze woorden, maar ook door onze daden. Idealiter zouden onze gedachten, woorden en daden ons, vanuit een Mussar-perspectief, moeten leiden tot een geïntegreerd leven waarin ons innerlijk leven overeenkomt met de uiterlijkheid die de wereld om ons heen ziet. Natuurlijk, als onvolmaakte wezens, is dit niet altijd het geval. Onze studie en beoefening van Mussar gaat er deels over om onszelf in een staat van spirituele afstemming te brengen, waarbij ons innerlijk leven kan worden geïntegreerd met, en een weerspiegeling kan zijn van, onze uiterlijke persoonlijkheid.

Misschien kunnen we op deze manier de centrale figuur in onze parashah deze week begrijpen. נֹ֗חַ אִ֥ישׁ צַדִּ֛יק תָּמִ֥ים הָיָ֖ה – Noach ish tzaddik tamim haya – Noach was een rechtvaardig persoon die probeerde zijn innerlijke en uiterlijke wezen op één lijn te brengen, zodat hij tamim kon zijn – wat we kunnen lezen als puur of oprecht. Ieder van ons kan daar alleen maar naar streven  bdoroteynu – in onze tijd.

VOOR FOCUS:

  • Waar heb je afstemming nodig in je innerlijke en uiterlijke leven?
  • Welke van je middot, in het bijzonder, zou afstemming kunnen gebruiken?
  • Welke stap of stappen zou je deze week kunnen nemen om zelfs maar één aspect van je innerlijke en uiterlijke wezen dichter naar het op één lijn zijn van hoofd, hart en handelen te brengen?
  • Hoe kun je ernaar streven om een ​​rechtvaardig persoon te zijn die probeert zijn innerlijke en uiterlijke wezen af ​​te stemmen, zodat je tamim kunt zijn – puur, met heel je hart?

Download deze parasha

Maclise, Daniel; Noah’s Sacrifice; Leeds Museums and Galleries; http://www.artuk.org/artworks/noahs-sacrifice-37513