Sh’mini
Torah vanuit een Mussar-perspectief
Parasha Sh’mini – Leviticus 9:1-11:47
Rabbi Eric S. Gurvis
In onze sidrah van deze week, Parasha Sh’mini, lezen we:
וַיָּבֹ֨א מֹשֶׁ֤ה וְאַהֲרֹן֙ אֶל־אֹ֣הֶל מוֹעֵ֔ד וַיֵּ֣צְא֔וּ וַֽיְבָרְכ֖וּ אֶת־הָעָ֑ם וַיֵּרָ֥א כְבוֹד־יְהֹוָ֖ה אֶל־כׇּל־הָעָֽם׃
En Mozes ging met Aharon de tent-der-samenkomsten binnen, en toen ze weer naar buiten kwamen en het volk zegenden, verscheen de Majesteit van de Eeuwige aan het volk.
וַתֵּ֤צֵא אֵשׁ֙ מִלִּפְנֵ֣י יְהֹוָ֔ה וַתֹּ֙אכַל֙ עַל־הַמִּזְבֵּ֔חַ אֶת־הָעֹלָ֖ה וְאֶת־הַחֲלָבִ֑ים וַיַּ֤רְא כׇּל־הָעָם֙ וַיָּרֹ֔נּוּ וַֽיִּפְּל֖וּ עַל־פְּנֵיהֶֽם׃
Er schoot een vuur uit van de Eeuwige en verteerde het in-vlammen-opgaand offer en de vetdelen op het altaar en toen het volk dit zag, juichten ze en vielen in aanbidding neer. (Leviticus 9:23-24)
Rashi leert:
Mozes en Aharon spraken de woorden die “Het gebed van Mozes” (Psalmen 90:17) besluiten: “Moge de schoonheid van de Eeuwige, onze God, op ons rusten” — d.w.z. moge het Gods wil zijn dat de Sjechina rust op het werk van uw handen.
Ze riepen alleen deze zegen aan en geen andere zegen, want gedurende de hele zeven dagen van de installatie, toen Mozes de Tabernakel opbouwde, er dienst in deed en hem dagelijks ook weer afbrak, had de Sjechina er niet op gerust. De Israëlieten voelden zich beschaamd en zeiden tegen Mozes: “O, onze Leraar Mozes! Al de moeite die we ons hebben getroost, was alleen maar opdat de Sjechina onder ons zou verblijven, zodat we mogen weten dat de zonde van het gouden kalf voor ons is verzoend!” Mozes zei daarom tegen hen (Leviticus 9:6): “Dit is wat de Eeuwige jullie geboden heeft te doen, opdat de Majesteit van de Eeuwige aan jullie zal verschijnen.” Mijn broer Aharon is waardiger en voortreffelijker dan ik. Daarom zal de Sjechina door zijn offers en diensten op u rusten, en zullen jullie daardoor weten dat de Alomtegenwoordige God hem heeft uitgekozen om de Sjechina over u te brengen.
Deze les herinnert ons eraan dat, hoewel Mozes en Aharon degenen zullen zijn die de Tent der Samenkomsten binnengaan, en waarbij de offers een vaste plaats gaan innemen bij de Avodah/Goddelijke Dienst van onze voorouders in de oudheid, er een rol is weggelegd voor alle leden van de gemeenschap om de Sjechina/Gods Aanwezigheid in de gemeenschap voelbaar te maken. Natuurlijk moest iedereen zijn of haar offergaven aan de Kohanim en Levieten overdragen voor het offeren. Toch was dat niet de enige rol voor de leden van de gemeenschap.
In Shiurei Chumash Vayikra over onze verzen, leert Rabbi Shlomo Wolbe:
Deze twee verzen leren ons twee dingen. “En de glorie van de Eeuwige verscheen aan het hele volk.” Dit is de gilu’i ba-lev / de openbaring in het hart. “Vuur kwam tevoorschijn.” Dit is de gilu’i / openbaring op het altaar. Er is altijd een relatie tussen de staat van het hart van K’lal Yisrael / het collectief van Israël en de staat van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid. En het is allemaal afhankelijk van de gilu’i / openbaring in het hart van het individu.
Wanneer er een gevoel van hashgachah / Goddelijke voorzienigheid in het hart van ieder mens is, zal er vast en zeker een zekere mate van gilu’i / openbaring van K’vod HaShem / de glorie van de Eeuwige voor het collectief zijn, zonder enige twijfel. Dan wordt de hashgachah / Goddelijke voorzienigheid ook openlijk onthuld, zoals het vuur dat uit de hemel neerdaalt en het offer op het altaar verteert.
We weten dat de verscheidenheid aan geloofsovertuigingen breed en divers is binnen K’lal Yisrael. De kans is groot dat dit tot op zekere hoogte altijd al het geval is geweest. We kunnen hiervan talloze voorbeelden aanhalen uit de Torah, uit de latere boeken van onze Tanach en natuurlijk uit de hele rabbijnse literatuur. Of ik nu de Torah bestudeer of in een Mussar Va’ad aanwezig ben, ik citeer vaak de volgende rabbijnse uitspraak die op veel plaatsen voorkomt:
יֵשׁ שִׁבְעִים פָּנִים בַּתּוֹרָה – De Torah heeft zeventig gezichten/verklaringen.
Dit in aanmerking nemende, hoe moeten we de les van Rav Wolbe begrijpen? Roept hij op tot een universeel en uniek geloofspad met betrekking tot God en Gods voorzienigheid voor de Joodse gemeenschap? Na een aantal van zijn lessen in diverse werken te hebben bestudeerd, geloof ik dat niet.
Inderdaad, net zoals onze Mussar-traditie ons leert dat hoewel we allemaal dezelfde middot hebben, we die in verschillende mate hebben. Dienovereenkomstig weten we dat onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd dat we allemaal ons eigen ‘ziels-curriculum’ hebben. Hij stelt dit zelfs helemaal aan het begin van zijn boek Het Heilige in het Alledaagse. Ik geloof niet dat Rav Wolbe ons richting het idee leidt dat we uniform moeten zijn in onze overtuigingen. Integendeel, ik denk eerder dat hij leert dat we allemaal een deel zijn van K’lal Yisrael, ongeacht de kracht of inhoud van onze persoonlijke theologische standpunten.
Ieder van ons ervaart gilu’i / openbaring, of, als je dat liever hebt, onze ‘ah-ha’ momenten of inzichten op een andere manier. In een essay uit 1948 in Commentary Magazine beschreef filosoof Martin Buber openbaring op een manier die grote betekenis voor mij had toen ik het voor het eerst tegenkwam tijdens mijn studie op de universiteit en bij het seminarium. Commentaar leverend op openbaring schrijft Buber:
Soms hebben we een persoonlijke ervaring die verband houdt met de openbaringen zoals die openbaringen zijn opgetekend in de geschriften en zijn we in staat het pad ernaartoe te openen. We kunnen ons onverwacht bewust worden van een bepaalde waarneming in onszelf, die nog ontbrak tot op dat moment en waarvan we de oorsprong niet kunnen achterhalen.
Openbaring heeft zeker een bijzondere betekenis in de Joodse traditie (evenals in andere geloofstradities). Maar net als met alles wat we tegenkomen bij het bestuderen en naleven van onze kernleer, moeten we onthouden: “Er zijn zeventig gezichten van de Torah.”
Als ik Rav Wolbe’s commentaar op onze verzen uit Leviticus 9:23-24 lees en mij de scène bij de tent-der-samenkomsten voorstel, kan ik me gemakkelijk voorstellen dat de verschillende leden van de oude Israëlitische gemeenschap dit op hun eigen persoonlijke manier hebben ervaren. Voor mij is een belangrijke les uit Rav Wolbes werk dat, ook al ervaren en interpreteren we gebeurtenissen verschillend, we ernaar moeten streven onze plaats in K’lal Yisrael te behouden – in de collectiviteit van ons volk. Want zelfs als we de voorschriften van onze traditie op verschillende manieren zien en naleven, staan we sterker als volk wanneer we samen staan, ondanks verschillende percepties van wat we hebben ervaren.
Dit is zeker altijd al een uitdaging geweest, en zoals dat ook in onze tijd nog steeds zo is. Maar terwijl we onze reis van Pesach naar Shavuot voortzetten en ons voorbereiden om samen op de berg te staan voor Z’man Matan Toratenu – de tijd van het Geven van onze Torah – bid ik dat we een manier kunnen vinden om onze krachten te bundelen, ongeacht welke gezicht/kant (of kanten) van de Torah we zien en horen, zodat we de belofte van Verlossing en Vrijheid echt kunnen voelen en proeven op onze reis richting Pesach volgend jaar.
TER FOCUS:
- Stel je de scène voor die in onze parasha van de week wordt beschreven, en de hierboven aangehaalde verzen in het bijzonder: Welke middot sterken je in je streven om deel uit te maken van K’lal Yisrael?
- Welke middot dagen je in dit opzicht uit? Hoe kun je je richten op het versterken ervan middels je studie en beoefening van Mussar?
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
