Terumah
Torah vanuit een Mussar-perspectief
Parasha Terumah – Exodus 25:1-27:19
Rabbi Judith Edelstein
Er hebben zich in de laatste paar parshiyot in het boek Exodus een heleboel dramatische gebeurtenissen voorgedaan. De Israëlieten ontsnapten aan slavernij; vluchtten voor de Egyptenaren; staken de Rietzee over in gezang; stonden aan de voet van de berg Sinai, Gods aanwezigheid manifesteerde zich in de wolken en vuur erboven, trillend terwijl ze als gehypnotiseerd luisterden naar de Tien Geboden. In de lezing van vorige week kregen ze een opsomming van wetten over hoe te leven, en die ze moesten volgen. Ten slotte verdween Mozes, van wie ze volledig afhankelijk waren, veertig dagen en nachten. Je zou hopen dat het volk in de parasha Terumah van deze week de kans zou krijgen om uit te rusten. Maar in plaats daarvan werden ze gedwongen om donoren, ambachtslieden en aannemers te zijn.
Parshat Terumah leest als een architectonisch bouwplan, met pagina na pagina gedetailleerde instructies over hoe de Mishkan gebouwd moet worden, het draagbare heiligdom dat de Israëlieten tijdens hun reis door de woestijn mee moeten nemen. God besluit om van boven de berg af te dalen om dichter bij de kinderen van Israël te zijn en zegt tegen Mozes:
וְעָ֥שׂוּ לִ֖י מִקְדָּ֑שׁ וְשָׁכַנְתִּ֖י בְּתוֹכָֽם׃
“Maak voor mij een heilige plek, zodat ik tussen jullie kan wonen.” (Exodus 25:8)
Hoewel de ontelbare details met betrekking tot het uiterlijk van de tabernakel en de constructie ervan, het goud, de juwelen, de stoffen, het acaciahout, de staven, de palen, de cherubijnen, enz. overweldigend kunnen zijn voor de leek, zit er een indringende boodschap achter de stortvloed aan aanwijzingen en afmetingen. God wil dichtbij komen om BIJ de Israëlieten te ZIJN. Hoe is God wel niet verzacht: van het verschijnen als een bedreigende kracht op de bergtop, tot het bieden van troost en bescherming om “met de mensen om te gaan!” Wat is de Heilige geëvolueerd en kwetsbaar geworden! Hoe meer God hen heeft gegeven, hoe meer Degene wil geven – van het wakker worden en het horen van hun geschreeuw toen ze slaven waren in Egypte, tot het nu dichtbij hen komen in hun vrijheid. Dit is inderdaad een culminerende daad van vrijgevigheid/nedivut, een uitbreiding van het diepste zelf van de Heilige om Am Yisrael te omarmen en verdergaand dan alles wat God tot dan toe al voor hen heeft gedaan.
Toch houdt God nog steeds enige afstand tot hen waarbij hij Mozes als bemiddelaar gebruikt. Het is niet de eerste keer dat Mozes in deze rol terecht komt, en het zal ook niet de laatste keer zijn. Het is echter opmerkelijk dat een religie die begon met een reeks tussenpersonen (Mozes en daarna de profeten) zich ontwikkelde tot een religie waarin mensen direct contact hebben met de Heilige. Waarom is God terughoudend om rechtstreeks tot de Israëlieten te spreken? Is de Ene bang voor afwijzing of teleurstelling? (Is dit wat ons ervan weerhoudt om vrijgevig te zijn?) Is Mozes een schild? Heeft God het Heiligdom nodig voor het welzijn van de Ene of is het voor het welzijn van Am Yisrael?
Let op: God geeft hen geen opdracht om zomaar iets te bouwen. De Ene is juist heel precies en vereist een heilige plek. “God sprak tot Mozes en zei: ‘Spreek tot de Kinderen van Israël dat ze voor Mij een gewijde gave afzonderen; Van een ieder wiens hart hem daartoe aanspoort moet je deze voor Mij afgezonderde gewijde gave in ontvangst nemen.'” (Exodus 25:1-2)
Het is veelzeggend dat er geen specifieke vereisten zijn voor de geschenken. In plaats daarvan wordt het aan het individu overgelaten om zich geroepen te voelen om te geven. De omvang wordt ook aan hen overgelaten. De middah waar het hier om gaat, is wederom vrijgevigheid/nedivut. God geeft het voorbeeld van vrijgevigheid door de hand uit te steken naar de Israëlieten door dichtbij hen te zijn in het eerste vers. Als reactie hierop wordt Am Yisrael in vers 2 gevraagd om vrijgevigheid te cultiveren door “geschenken” te geven, en later om te werken aan de bouw van het heiligdom. We leren hieruit dat er veel manieren zijn om nedivut tot uitdrukking te brengen: “Er zijn drie soorten grootmoedigheid: monetair, fysiek en intellectueel.”
De Israëlieten worden door De Ene uitgenodigd om nedivut te cultiveren door een materiële donatie te doen en diensten te verlenen (fysiek en intellectueel/spiritueel). In eerdere parshiyot werden wetten gegeven over hoe rechtvaardig te leven. Nu verheft God hen verder door hen te leren hoe ze hun ziel kunnen verheffen, één middah per keer, te beginnen met vrijgevigheid/nedivut. Dit wordt een fundamentele middah, zowel letterlijk als figuurlijk, omdat ze een gebouw creëren dat Gods aanwezigheid verwelkomt en huisvest.
Toen God de mensheid schiep, maakte God hen tot een gever en een nemer. De kracht van het geven is een hogere kracht van de eigenschappen van de Schepper van alles. Gezegend zij de Ene, die genade heeft, goed doet en geeft zonder iets in ruil te ontvangen. Zo maakte hij hen, zoals er geschreven staat: ‘Naar het beeld van God schiep God de mens’ want zij zijn in staat genade te hebben, goed te doen en te geven.
Droeg ieder van de Israëlieten bij? Waarschijnlijk niet. Zonder twijfel waren er, net als bij onze generatie, millennia later, nemers en gevers. Men heeft misschien geen diepe zakken, maar zelfs de financieel minst draagkrachtige mensen zijn verplicht een minimale bijdrage bij te dragen aan het welzijn van de gemeenschap. Of de bijdrage nu groot of klein is, de gever is in feite ook de begunstigde. “Iemand die een groot geschenk geeft aan een ander die erom vraagt, is half grootmoedig. De werkelijk grootmoedige is iemand die altijd geeft, weinig of veel voordat erom wordt gevraagd.”
Sommigen van ons geven geld, maar zijn gierig met onze tijd, of vice versa. Je zou jezelf vrijgevig kunnen noemen omdat je geld, tijd en/of diensten geeft. Als je dat echter met tegenzin of onverschillig doet, brengt het je niet dichter bij God. Je bent innerlijk niet veranderd; en je bent niet gegroeid op zielsniveau.
En als iemand liefdadigheid geeft, moet hij dat vergezeld doen gaan van liefdevolle vriendelijkheid, zoals met jouw geld iets kopen dat de arme persoon nodig heeft om hem de moeite te besparen het zelf te kopen… of die persoon te voorzien van de nodige fondsen.
Als je je bewust kunt worden van waar je staat in het spectrum van nemen versus geven, en als je gemotiveerd bent, kun je groeien, net zoals God dat deed. Het kost moeite, maar dit zal je in staat stellen om op zinvolle wijze een evenwichtige vrijgevigheid te cultiveren om dichter bij Goddelijkheid te komen, waar de praktijk van Mussar om draait.
Zoals we hieronder kunnen zien, zijn de mogelijkheden voor vrijgevigheid net zo groots als de vleugels van een adelaar. En dat geldt ook voor de beloningen;
…je moet grootmoedig zijn met al je huishoudelijke gebruiksvoorwerpen, door ze uit te lenen aan je buren en kennissen…grootmoedig in het uitlenen van geld aan
de armen…de rijken…in je zakelijke handelingen met iedereen en niet kleinzielig zijn voor je vriend over kleinigheden. Als je wijn, olie of iets dergelijks afmeet, mag je niet te precies zijn, maar geef een beetje meer (Bava Batra 88b). En je moet grootmoedig zijn…om je in te spannen voor alle mensen, om hun juk en hun last te helpen dragen, om te treuren om hun ellende, om voor hen te bidden,
om je te verheugen in hun vreugden, om de zieken te bezoeken en om liefdevolle vriendelijkheid te betonen aan de doden. Je moet vooral grootmoedig zijn met je Torah-wijsheid (Sukkah 49b).
Aan de andere kant is het niet verstandig om al je tijd te geven ten koste van die van jouzelf. Het is net zo belangrijk om tijd te maken om de materiële zaken te verkrijgen die je nodig hebt, voor je eigen welzijn, voor shlemut/heelheid en voor een gezond leven.
Vrijgevigheid/nedivut lijkt misschien alleen te gaan over het geven aan anderen. Wanneer het echter met oprechtheid en regelmaat wordt gedaan, zijn wijzelf ook de begunstigden ervan. Zoals Alan Morinis leert:
Het hart geeft vrijgevig wanneer het beseft dat het geen afzonderlijke en geïsoleerde entiteit is, maar eerder tot een groter geheel behoort. Geven is gemakkelijk voor een dergelijk hart omdat het geen verschil ervaart tussen degene die geeft en degene die ontvangt. Dit kan een ideaal lijken, maar in werkelijkheid bouwen en versterken alle daden van geven relaties. Vrijgevigheid brengt van nature de gever en de ontvanger dichter bij elkaar, totdat er uiteindelijk noch “ik” noch “jij” is, maar alleen liefde.
Dit geldt ook voor onze relatie met God. In Psalmen 27:4 lezen we: “Eén ding vraag ik van God, hier ben ik naar op zoek: al de dagen van mijn leven in Gods huis te wonen.” Laten wij, als studenten van Mussar die streven naar een evenwicht tussen vrijgevigheid en het toepassen van Parasha Terumah op ons leven, laten wij overwegen om een heiligdom in ons hart te bouwen van waaruit onze vele hulpbronnen naar het materiële en spirituele universum stromen.
Wanneer we een plek creëren waar God in ons leven kan wonen, zullen we nooit meer gevangen zitten in de illusie van afgescheidenheid. God zal beschikbaar en toegankelijk zijn voor ons in de binnenste kamer van het hart en in de innerlijke dimensie van de hele Schepping.
VOOR FOCUS:
- Waar bevind je jezelf in het spectrum van vrijgevigheid/nedivut?
- Welke andere middot, indien aanwezig, moet je gebruiken om te komen waar je zou willen zijn?
- Wat staat je in de weg om te weinig vrijgevig of juist te vrijgevig te zijn?
Oorspronkelijke Engelse tekst (met voetnoten)
Use the link to read the original text in English.
