Toldot

Torah vanuit een Mussar-perspectief

Parashah Toldot — Genesis 25:19-28:9

Rabbi Eric S. Gurvis

Met de Torah-lezing van deze week ligt de focus van Genesis niet meer op Abraham, over wiens dood en begrafenis we vorige week lazen. Onze aandacht gaat nu uit naar de tweelingbroers, Jacob en Esau, die in de ogen van onze rabbijnen – in termen van hun essentie als mens – tegenpolen vertegenwoordigen.
Jacob is degene die uiteindelijk met een engel zal worstelen, en Israel zal een persoon worden die de kracht en standvastigheid heeft om zijn natuurlijke neigingen te overwinnen en een beter mens te worden.
Esau wordt over het algemeen gezien als een man die wordt gedreven door zijn lagere instincten, de Torah beschrijft hem als “een bekwame jager, een man van het veld.” (Genesis 25:27)
De vader Isaak wordt daarentegen geïntroduceerd als “een rustige man, wonende in de tenten.” (ibid.)

In Kav HaYashar wordt Isaak door rabbijn Tzvi Hirsch Kaidanover in de Torah belicht als een ish tam, hij leert:

Wees oprecht met HaShem, uw God” (Devarim 18:13).

Weet dat de eigenschap van oprechtheid de meest verhevene is van alle prijzenswaardige kwaliteiten en eigenschappen die een persoon zou moeten verwerven.

Over onze voorvader Jacob staat er daarom: “En Jacob was een oprecht man, die in tenten woonde” (Genesis 25:27).

Jacob bezat zeker talrijke heilige kwaliteiten en eigenschappen, zoals vroomheid, ontzag, nederigheid, heiligheid en reinheid. Niettemin vereenzelvigt de Torah hem niet met een van deze eigenschappen, maar louter met die van oprechtheid, zoals er staat geschreven: “En Jacob was een oprecht mens.”

Het is dus duidelijk dat oprechtheid alle andere prijzenswaardige en heilige eigenschappen omvat.

Rabbi Eliyahu Dessler volgt een ander spoor met betrekking tot Isaak’s essentiële middah. In plaats van zich te richten op Isaak als een ish tam/een oprecht persoon, merkt Rav Dessler op dat terwijl vader Abrahams belangrijkste middah chesed/liefdevolle vriendelijkheid was, Isaak’s belangrijkste middah gevurah/kracht/strengheid was. Hij leert:

Gevurah komt, zoals we weten, overeen met het kenmerk van strikte gerechtigheid. Middat ha-din, het kenmerk van gerechtigheid, vormt de basis van alle onduidelijkheid in de wereld … de onduidelijkheid en het kwaad in de wereld maken kiddush HaShem, Heiliging van Gods Goddelijke Naam, mogelijk, die voortkomt uit menselijke keuzes.
Het is middat ha-din die erop staat dat een mens verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn keuzes.

Rav Dessler leidt zijn focus op gevurah (Isaak’s primaire middah) in door ons te herinneren aan de rol van yetzer ha-rah in onze wereld en in ons leven. Hij herinnert ons er aan dat God in het scheppingsverhaal de schepping pas tov me’od/heel goed verklaart nadat de mensheid is geschapen. Rav Dessler herinnert ons eraan dat Genesis 1 eindigt met deze woorden:

וַיַּ֤רְא אֱלֹהִים֙ אֶת־כׇּל־אֲשֶׁ֣ר עָשָׂ֔ה וְהִנֵּה־ט֖וֹב מְאֹ֑ד

En God zag alles wat er gemaakt was en vond het heel goed.

Hij herinnert ons eraan dat volgens de rabbijnen tov meod/heel goed staat voor de introductie van de yetzer ha-rah/de neiging tot het kwaad. Dit kan worden geleerd uit Midrash Bereishit Rabbah 9:7:

Rabbi Naḥman bar Shmuel bar Naḥman zei in naam van Rav Shmuel bar Naḥman: “Zie, het was heel goed” – dit is de goede neiging; “en zie, het was heel goed” – dat is de kwade neiging.
Is de kwade neiging dan heel goed?
Dit is een retorische vraag.
Zou de kwade neiging er niet zijn, dan zou iemand nooit een huis bouwen, nooit trouwen, nooit kinderen krijgen en nooit handel drijven.

Rav Dessler leert:

Een mens vecht tegen het kwaad in zichzelf om Gods wil uit te voeren. Men kiest het goede en creëert daardoor een kiddush HaShem – een heiliging van Gods Naam. Zelfs als iemand het advies van de yetzer ha-rah opvolgt, hoewel dit op het eerste gezicht een chillul HaShem lijkt – een ontheiliging van Gods Naam – , kan het toch ook uiteindelijk leiden tot kiddush HaShem.

Want Rav Dessler leert dat een persoon ernaar moet streven de yetzer ha-Rah te overwinnen, zodat wat misschien een slechte daad lijkt, kan worden getransformeerd in een kiddush HaShem. Daarmee kan ook de persoon zelf worden getransformeerd.
Jacob wordt het model van dit “worstelen” met de yetzer haRah. Door gevurah/kracht overwint hij zijn lagere instincten en duistere neigingen, zodat hij na verloop van tijd een beter persoon kan worden. Hij zal Yisrael worden, de stamvader van ons volk.

Rav Dessler negeert het potentieel van Esau echter niet. Hij leert:

Door Esau zou de kracht van de duisternis en middat haDin – de kwaliteit van rechtmatigheid – worden versterkt. Dit betekent niet dat Esau voorbestemd was om een ​​rasha te zijn – een slecht persoon. Hoewel we zeker veel voorbeelden aantreffen van zijn connectie met duisternis en het kwaad. Dit wordt gesuggereerd door de beschrijving van Esau als “helemaal rood, als een mantel van haar” of “toen Rivka langs een tempel van afgoderij liep, worstelde Esau om tevoorschijn te komen.”
Maar al deze dingen geven juist de intensiteit aan van de dienstbaarheid die van Esau werd geëist.

Zoals onze leraar Alan Morinis ons heeft geleerd, heeft ieder van ons zijn eigen neshamah en zijn eigen zielscurriculum. Ieder van ons moet zijn eigen middot verbeteren en de uitdagingen aangaan waarmee we in ons eigen leven worden geconfronteerd, en we moeten ons bewust zijn van onze sterke punten en van die gebieden die verdere aandacht en werk vereisen.
Rav Dessler belicht dit in het geval van Jacob en Esau als hij stelt:

Het leidt geen twijfel dat Esau krachten voor het goede kreeg die overeenkwamen met zijn krachten voor het kwade. Als hij al zijn krachten voor het goede had aangesproken, had hij het kwaad kunnen overwinnen. Hij had zijn eigenschap van gevurah voor het goede kunnen gebruiken en had zo het niveau kunnen benaderen van onze Vader Isaak.

Rav Dessler herinnert ons eraan dat “avodat HaShem/de Dienst aan God bestaat uit het voortdurend bewust omgaan met uitdagingen, moeilijkheden en obstakels. We worstelen voortdurend met onze yetzer ha-rah.”
Hij sluit deze les af door Rav Yerucham Levovitz te citeren, wiens les niet alleen past bij onze parashah, maar ook bij deze week waarin velen van ons in de Verenigde Staten samenkomen met onze families en vrienden om Thanksgiving te vieren, een feestdag die is beïnvloed door onze Bijbelse voorouders en het feest van Soekot.
Rav Levovitz leert:

De essentie van Avodat HaShem/Dienst aan God ligt precies in de yetzer ha-rah: in situaties waarin men de wil om goed te doen is verloren of waarin de “smaak” van goed doen ontbreekt. “Met heel je leven – zelfs als God je leven neemt” verwijst naar situaties van de grootste moeilijkheid. “Met al je macht – met al je bezittingen” betekent dat zelfs een persoon die normaal gesproken zou weigeren ook maar een cent te geven, al zijn bezittingen zal opgeven uit liefde voor God. De liefde voor God ontstaat uit zo’n situatie… Zonder obstakels te overwinnen, kan er geen liefde voor God zijn.

Terwijl velen van ons samenkomen om na te denken over de zegeningen van ons leven, mogen we deze tijd ook gebruiken om na te denken over hoe we onze middot kunnen gebruiken om onze yetzer ha-rah te beheersen en ons werk verder te ontwikkelen om de beste persoon te worden die we kunnen zijn, om op onze beurt kracht en zegen op te bouwen voor degenen met wie we deze reis door het leven maken en Gods wereld delen.

VOOR FOCUS:

  • Waar ervaar je de middah van gevurah in je leven? Op welke manieren zou je deze zielseigenschap kunnen versterken?
  • Hoe gebruik je de zegeningen van je leven om kedushah/heiligheid te versterken en te verbeteren?
  • Zijn er specifieke manieren waarop je je yetzer ha-rah zou kunnen kanaliseren om het leven van de mensen om je heen te verbeteren?

Download deze parashah