De acht zonen en de dochter van de koning (deel 3).

24 december is Chanoeka begonnen.
Hier deel 3, het laatste Chanoeka-verhaal van de Chanoeka feuilleton.
‘Als het leest zie je dat de zonen en de dochter ieder een (on)deugd of soul trait vertonen, waarmee ze op hun reis te dealen hebben’, aldus Rob Cassuto.   Eerdere afleveringen nog niet gelezen? Lees deel 1 hier; ook deel 2 niet gelezen? Lees het hier.

 

De acht zonen en de dochter van de koning

een Chanoeka verhaal

door Rob Cassuto

 Deel 3              

De achtste en jongste zoon was bijna nog een kind. Verlegen en onzeker begaf hij zich op reis. Na een lange omzwerving kwam hij bij een herder die hij ging helpen om de schapen te weiden. Hij leerde ze opdrijven en scheren en de herder leerde hem hoe hij met een slinger en een steen de wolven precies tussen de ogen kon raken. Toen de dochter van de herder een keer op bezoek kwam was het om zo te zeggen ook raak; hij werd bleek en rood en wist niet wat hij moest zeggen. De herder riep de jongen bij zich. Je bent een goeie herder aan het worden, zei hij, ik laat de kudde aan jou over. Er moet wel nog een schaap over de dam komen – en hij knikte naar zijn dochter – en daar moet je nog een stap voor doen. Denk daar maar eens over na en dat deed de jongen in de slapeloze nachten die volgden.

Intussen was het jaar bijna voorbij. Op de binnenhof van het paleis van de koning stond de grote gouden chanoeka kandelaar klaar. De koning wachtte met spanning op de komst van zijn kinderen. Zouden ze het gered hebben…?
Het Chanoekafeest begint altijd op een avond en op die eerste avond kwam een koets de binnenhof opgereden en daaruit sprongen de dochter en de oudste zoon. De koning omhelsde zijn dochter en vroeg, 
– Wat heb je geleerd?
en de dochter antwoordde: 
– Ontzag voor de Schepper, toen ik op vleugels werd genomen en zag hoe oneindig hij is.
– Dat is het begin van de wijsheid, zei de koning
Ze stak de kaars aan, die ze de ‘sjammasj’ noemen, de kaars waarmee je de andere kaars(en) aansteekt.

– En jij?, vroeg hij zijn oudste zoon.
– Nederigheid, zei deze, nederigheid heb ik geleerd van een bezem, een dweil en een wijze meester. 
En hij liet een getuigschrift aan zijn vader zien, waarin stond dat hij qua geesteshouding geschikt werd geacht voor het tweede jaar van de hogeschool.
Hij nam de brandende sjammasj-kaars aan van zijn zuster en stak de eerste kaars aan van de chanoekakandelaar.

De volgende dag arriveerde de tweede zoon, nog juist voor de avondval. Na de begroeting kreeg ook hij de vraag van zijn vader, de koning.
–  Wat ben ik blij je te zien. Wat heb jij geleerd?
De zoon zei:
– Geduld heb ik geleerd van het weven van een kleed. En hij gaf het voorhangsel voor de Heilige Ark aan zijn vader, de parochet voor de synagoge van het paleis,.
Toen stak hij de tweede kaars aan.

De derde dag kwam net op tijd voor de derde kaars de derde zoon de binnenhof op gegaloppeerd. Hij sprong van zijn paard, omhelsde iedereen en desgevraagd zei hij:
– Dankbaarheid, dankbaarheid heb ik geleerd in de tent van mijn redders.
Hij gaf zijn vader een doos met zaden van een nog onbekende boom, de dadelpalm, om te planten in de Koninklijke plantage.
Toen stak hij de derde kaars aan.

De vierde dag kwam de vierde zoon.
– Mededogen heb ik geleerd, zei hij, mededogen, toen ik in de ogen van mijn vijand keek.
Hij overhandigde zijn vader het ontwerp voor een vredesverdrag met het buurland.
Toen stak hij de vierde kaars aan.

De vijfde dag kwam de vijfde zoon.
– Stilte heb ik geleerd, zei hij, de kracht van de stilte op een plein vol ruziënd geschreeuw. 
Hij gaf een rol van geschept papier met notenschrift aan de koning.
Hier heeft u mijn compositie van een nieuw lied, dat kalmte in het hart brengt.
Toen stak hij de vijfde kaars aan.

De zesde dag kwam de zesde zoon.
– Royaal zijn, edelmoedigheid heb ik geleerd, zei hij, en de genezende kracht daarvan voor mijzelf en de anderen.
Hij overhandigde een kistje met stopflessen en fiolen1) aan zijn vader.
 – Zeldzame kruiden en essences voor menige ziekte heb ik meegebracht, kruiden om aan de zieken uit te delen.
Toen stak hij de zesde kaars aan.

De zevende dag kwam de zevende zoon.
– Eerlijkheid, zei hij, eerlijkheid, zo heb ik geleerd, maakt het leven eenvoudiger en houd je bovendien uit het gevang. En om eerlijk te zijn heb ik niets meegenomen.
Toen stak hij de zevende kaars aan.

Tegen de avond waarop de achtste dag van het Chanoekafeest begint, kwam in een eenvoudig rijtuig de jongste zoon aanrijden met naast hem op de bok de dochter van de herder.
– Wat heb jij geleerd?, vroeg de koning na zijn omhelzing nieuwsgierig.
– Vertrouwen, zei de jonge prins, vertrouwen in mijzelf en de mensen en dat één van die mensen dit mooie meisje is, is mooi meegenomen! 
En toen stak hij de achtste kaars aan.

1) Kleine vaten voor medicinaal gebruik
0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *